
De Mazurische Vlakte is plat en nat. Zo'n 250 kilometer ten noorden van Warschau vullen uitgestrekte bossen de stroken land tussen de talloze meren en plassen van het moerassige Poolse grensgebied met de Russische enclave Kaliningrad. In de schaduw van de dichte naald- en loofbossen liggen wat stadjes, Ketrzyn bijvoorbeeld, dat ooit Rastenburg heette, en dorpen als Gierloz, dat ooit Gorlitz werd genoemd. Tussen die twee nederzettingen ligt, verborgen in een woud, Wilscy Szaniec, de bemoste ruine van Hitlers grootheidswaan.
Bij het toegangshek van de historische puinhoop staan wat autobussen, Poolse en een enkele Duitse, want de Wolfschanze - zoals het uiteengereten bunkercomplex oorspronkelijk heette en zoals het in de geschiedenisboeken nog altijd wordt genoemd - is een toeristische trekpleister van belang geworden: een kwart miljoen bezoekers per jaar.
De fortificatie was vanaf haar ingebruikneming op 24 juni 1941, twee dagen na de Duitse overval op de Sovjetunie, tot het laatste verblijf van Hitler op 20 november 1944, het militaire hoofdkwartier van de Fuhrer. Het grootste deel van de oorlog, meer dan duizend dagen in totaal, bracht de leider van het even kortstondige als bloeddorstige duizendjarige rijk hier door. Hij waande zich veilig in dit toen nog Oostpruisische moeras - het dichte bladerdak zou hem beschermen tegen luchtaanvallen, luchtlandingstroepen, vijandige tankmanoeuvres en andersoortige overvallen. Hij noemde het complex Wolfschanze, omdat hij zich door intimi liever Wolf dan Adolf liet noemen.
Wat resteert is een schijntje van wat het was. Vanaf het storten van het eerste beton - een half jaar voor de aanval op de Sovjetunie, in het diepste geheim - tot aan de ontruiming in de winter van 1944 werd er gebouwd aan een bunkerstad die zich over vele tientallen kilometers uitstrekte. Behalve Hitler had elke vooraanstaande nazi er zijn eigen onderkomen van schokbeton: Goering, Goebbels, Bormann en Himmler, maar ook de top van de Wehrmacht onder leiding van Keitel en Jodl. Daarnaast waren er bunkers voor hoge en lage bezoekers, voor SS- en militair bewakingspersoneel, voor bedienend en verbindingspersoneel, voor conferenties en recreatie. Er was een vliegveld aangelegd en een spoorwegstation. Het hele gebied was omsloten door tankgrachten, mijnenvelden, prikkeldraad en betonnen verdedigingswerken.
Maar wij krijgen slechts de restanten te zien van de Fuhrerbunker, die met de andere bouwwerken in januari 1945, toen de Russische opmars niet meer te stuiten was, werd opgeblazen. Alleen de zwaargehavende voorgevel van de buitenste, vijf meter dikke muur en delen van het ingezakte, acht meter dikke dubbele dak laten zich aanschouwen.
‘De samenzwering van de generaals was eigenlijk geen georganiseerde oppositie tegen de nazi’s. Zij probeerden alleen nog maar het beste te maken van hun verloren oorlog.’ Deze zinsneden staan in een oude, tijdens het communistisch bewind in Polen uitgegeven rondleidingsbrochure. Na de implosie van het volksrepublikeinse gezag en het aanknopen van min of meer vriendschappelijke betrekkingen met het herenigde Duitsland ontstond er aan Duitse zijde boosheid over deze ‘Schlamperei’, zoals de alom gewaardeerde grand old lady van de naoorlogse Duitse journalistiek Marion Grafin Donhoff het noemde. ‘Deze leugen van de oude communistische garde had allang opgeruimd moeten zijn’, schreef ze in 1991.
Ze heeft uiteindelijk haar zin gekregen. Na twee jaar onderhandelen tussen Poolse en Duitse deskundigen werd er een formulering gevonden die we nu, staande voor de schamele resten van een barak, tweetalig lezen in een uit steen gehouwen, opengeslagen boek: ‘Hier stond de barak, waarin op 20 juli 1944 Claus Schenk Graf von Stauffenberg een aanslag pleegde op Adolf Hitler. Hij en vele anderen, die tegen de nationaal-socialistische dictatuur waren opgestaan, betaalden met hun leven.’
Maar daarmee is het laatste woord over de Verschworung niet gezegd. Rondom de vijftigste verjaardag van de mislukte aanslag door Graf von Stauffenberg is in Duitsland de discussie over aard en betekenis van het binnenlandse Duitse verzet tegen Hitler weer opgelaaid. Marion Grafin Donhoff heeft daar met de publikatie van haar boek Um der Ehre willen, Erinnerungen an die Freunde vom 20. Juli, een aanzet toe gegeven.
Aan de hand van portretten van zeven vrienden, met wie zij nauw samenwerkte in het verzet tegen Hitler, rechtvaardigt ze de aanslag als daad die volgens velen, zoals de historicus Peter Hoffmann, tot mislukken was gedoemd. Ook de historicus Christof Dipper heeft in Die Zeit, het weekblad van de gravin, beweerd dat de aanslag niet bepaald voortkwam uit een principiele anti-nazigezindheid van de complotteurs. Hoffmann meent dat het gebrek aan steun vanuit de bevolking en vanuit de eigen Wehrmachtsgelederen het plan van een aanslag plus staatsgreep tot een hopeloze onderneming maakte. Dipper wijst erop dat de meesten pas kozen voor de oppositie toen de oorlog door zijn genocidale nevenverschijnselen en vernietigende nederlagen uit de hand liep en het voortbestaan van Duitsland als staat in gevaar kwam.
Maar de gravin aanvaardt geen kritiek op haar vrienden, haar helden. Ze erkent dat het een heterogeen gezelschap was, maar op ‘de sceptische vraag die altijd weer wordt gesteld: “waren de samenzweerders werkelijke democraten?” kan men slechts antwoorden: de vraag is fout gesteld. Toen vroeg niemand of een medesamenzweerder ook een democraat was. Beslissend was slechts of de betreffende persoon voor of tegen Adolf Hitler was. Of hij nu monarchist, socialist of een verlichte conservatief was, dat interesseerde niemand; in ieder geval niet in de eerste fase. Het ging om de geestelijke overwinning van de totalitaire staat. Het doel was Duitsland in de geest van ethische gezindheid en morele normen en in de zin van sociale gerechtigheid te laten herrijzen om het daarna - en dat was heel belangrijk voor hen - in een verenigd Europa te integreren. Als ik de toenmalige instelling van mijn vrienden moet karakteriseren zouden mijn trefwoorden luiden: scepsis ten aanzien van de technische vooruitgang, voorbehoud jegens het kapitalisme, versmelting van conservatieve en socialistische waarden, een ascetische levenswijze, verantwoordelijkheid voor de gemeenschap en grote hoop op de Europese eenwording.’ Voor zover we Marion Grafin Donhoff uit haar geschriften kennen, is dat ook haar eigen geloofsbelijdenis tot op heden.
Driemaal eerder in de maand juli van 1944 had Claus Schenk Graf von Stauffenberg met zijn kompanen een aanslag op Hitler gepland. De aartsconservatieve kolonel die na zware verwondingen in Noord-Afrika als stafchef op het hoofdkwartier van de reservestrijdkrachten in Berlijn was geplaatst, nam op 7 juli deel aan een stafbespreking op Hitlers buitenverblijf te Berchtesgaden. Hij had een aktentas met dynamiet bij zich waarmee hij de Fuhrer wilde opblazen, maar op het laatste moment liet een medesamenzweerder, die de graaf in direct contact met Hitler zou brengen, het afweten.
Op 11 juli reisde Stauffenberg weer naar Berchtesgaden voor een stafbespreking, maar Hitler verscheen daar alleen, zonder Goering en Himmler, wier dood de samenzweerders onontbeerlijk oordeelden voor het welslagen van Operatie Walkure, de staatsgreep met behulp van de reservestrijdkrachten. Stauffenberg reisde onverrichter zake af met zijn tas vol dynamiet. Op 15 juli mislukte het eveneens: Hitler riep zijn militaire medewerkers samen in zijn geliefde Wolfschanze en Stauffenberg reisde met zijn springstof naar de oostelijke bunkerstad. Maar weer ontbraken Himmler en Goering tijdens de ontmoetingen die de graaf had met de Fuhrer.
Toen kolonel Stauffenberg op de vroege ochtend van 20 juli op het vliegveld bij de Wolfschanze landde met twee kilo hexogeen en dinitrotoluol in zijn bagage, stond het vast: Hitler zou worden opgeblazen, met of zonder Himmler en Goering. Samen met zijn adjudant Von Haeften was Stauffenberg de bom aan het prepareren toen ze op hun kamer in de gastenbunker werden gestoord door de ordonnans van generaal Keitel, die hen in naam van zijn meerdere aanspoorde tot spoed; de Fuhrer wilde beginnen.
In plaats van met een bom van twee kilo stapte Stauffenberg met eentje van een kilo naar de barak waar het strategische overleg zou plaats hebben (aan de Fuhrerbunker werden op dat moment extra beveiligingswerkzaamheden verricht). Stauffenberg zocht een plaatsje zo dicht mogelijk bij Hitler, die over de zware eikehouten tafel vol stafkaarten gebogen stond. Hij plaatste zijn tas met dynamiet, dat met behulp van een tijdontsteker om 12.50 uur zou ontploffen, onder de tafel. Tussen Hitler en de bom stond echter een zware eikehouten tafelpoot in de weg en Stauffenberg slaagde er anderhalf uur lang niet in zijn explosieve tas voorbij die tafelpoot te schuiven.
Om even over half een verliet Stauffenberg de bijeenkomst. Hij belde vanuit de nabijgelegen gastenbunker het hoofd van de verbindingsdienst van de Wolfschanze, die in het complot zat. Die liet weten dat hij die een vluchtauto had laten klaarzetten. Om tien voor een hoorden ze de explosie. Stauffenberg en zijn adjudant Von Haeften sprongen in de auto en lieten zich naar het vliegveld rijden. Toen ze langs de barak kwamen, waren ze ervan overtuigd dat alle 24 aanwezigen om het leven waren gekomen, inclusief Hitler: rookwolken en vuur kwamen uit de opengeblazen ramen, papieren vlogen door de lucht. Medeconspirator generaal-kwartiermeester Wagner had ervoor gezorgd dat op het vliegveld een Heinkel He111 startklaar stond. Stauffenberg moest zo snel mogelijk naar Berlijn, waar zijn aanwezigheid bij de verdere uitvoering van het plan Walkure onontbeerlijk was.
Het hoofd van de verbindingsdienst op de Wolfschanze zou de dood van Hitler melden aan de samenzweerders in Berlijn, waarop deze in actie zouden komen. Maar alvorens de telefoon te pakken nam hij een kijkje bij de barak. Daar heerste grote consternatie: er waren veel gewonden, maar geen doden. Dus meldde hij Berlijn: ‘Er is wat vreselijks gebeurd: de Fuhrer leeft.’
Hitler bleek slechts gesprongen trommelvliezen, schaafwonden en een aan flarden gescheurde pantalon te hebben. De eikehouten tafelpoot had hem gered. In de loop van de middag ontving hij, volgens plan, zijn Italiaanse collega Mussolini en stierf zijn stenograaf aan de verwondingen. Nog drie personen zouden in de dagen daarna overlijden.
Aan het begin van de avond werd bekend gemaakt dat Hitler de aanslag had overleefd. De opperbevelhebber van de reservestrijdkrachten, kolonel-generaal Fromm, die had laten weten dat hij achter de staatsgreep stond indien die zou gelukken, gaf Graf von Stauffenberg en andere ondergeschikten - generaal Olbricht, majoor Merz von Quirnheim en Stauffenbergs adjudant Von Haeften - aan als daders. Ze werden zonder vorm van proces diezelfde avond nog geexecuteerd op de binnenplaats van het bolwerk van de militaire bureaucratie in de Bendlerstrasse.
In de volgende maanden werd honderden opposanten gearresteerd, gefolterd en in de gevangenis van Plotzensee ter dood gebracht - als varkens aan vleeshaken opgehangen, zoals Hitler had verordonneerd, terwijl ter lering en vermaak van de nazibonzen en hun onderknuppels filmcamera’s draaiden. Zo'n tweehonderd mensen werden in direct verband met de aanslag van 20 juli 1944 ter dood veroordeeld.
We wandelen langs de laan van de parkeerplaats naar de brokstukken van de Fuhrerbunker. De panelen met fotografische afbeeldingen van nazigruwelen, die het communistische regime van Polen hier had opgesteld, zijn verdwenen. Het onkruid schiet hoog op tussen de uiteengeslagen betonblokken, de zomerwind waait mild, vogels tsjilpen, vliegen zoemen, de bomen - die nog altijd niet hersteld lijken - leggen er een groene schaduw over.
Deze ruine is moeilijk voor te stellen als het ‘antieke Egyptische graf’ waarmee Alfred Speer, Hitlers bouwmeester, de bunker vergeleek in zijn naoorlogse memoires: ‘In dit graf leefde, werkte en sliep Hitler. Het leek alsof de vijf meter dikke betonnen wanden hem ook in overdrachtelijke zin van de buitenwereld scheidden en hem in zijn waan opsloten.’