Toen de paus op 30 november vorig jaar tegen hem zei: ‘Ik heb het boek gelezen’, glimlachte Martin Scorsese beleefd. Dat gold ook voor hem. Hij was het al 28 jaar lang aan het lezen, eigenlijk. Vanaf 1988, toen Scorsese de roman Silence (1966) van de katholieke Japanner Shusaku Endo cadeau had gekregen van de toenmalige bisschop van New York, Paul Moore. Een geste die veel voor hem betekende op dat moment. Want 1988 was het jaar van Scorsese’s eerste religiefilm, The Last Temptation of Christ, met Willem Dafoe als een Christus die bijna zwicht voor de verleiding om toch maar een gewoon mens te worden, en Harvey Keitel als een Judas die hem met ijzeren hand aan zijn bovenmenselijke missie houdt. Christus als een zwakkeling, Judas als een leermeester, met veel bloot, bloed, gedroomde expliciete seksscènes met Maria Magdalena: de katholieke wereld was razend op Scorsese. En dat vond het voormalige misdienaartje uit Little Italy verschrikkelijk. ‘I didn’t mean to hurt anybody’s feelings’, zegt hij met overtuigende onschuld in zijn gefilmde zelfportret Scorsese on Scorsese.

De enige uit de katholieke wereld die wel waardering had voor Scorsese’s poging om het dilemma van Christus op deze manier te verfilmen, was de moderne, liberale bisschop van New York Paul Moore. ‘Lees dit boek’, zei hij na de vertoning in New York. En hij gaf Scorsese Silence, het verhaal van twee Portugese jezuïeten die in de zeventiende eeuw naar Japan worden gestuurd om daar hun leermeester Vader Ferreira terug te vinden. Er zou iets vreselijks met hem zijn gebeurd in Japan. Hij zou een afvallige zijn geworden, zoals veel gebeurde in de zeventiende eeuw in Japan, want de militaire dictatuur van de shogun had zo zijn methodes om christenen tot afvalligheid te dwingen. Gruwelijke methodes, omdat één ding voorkomen moest worden: Japan mocht niet in handen van het westerse christendom vallen.

Japan was boeddhistisch, en wilde dat zo houden. De jezuïtische missionarissen waren helemaal niet welkom, en als ze zich toch waagden in het rijk van de rijzende zon wachtte ze de marteldood, of, dat nog liever, de afgedwongen afvalligheid. Dan werden ze in boeddhistische outfits gehesen en als voorbeeld aan de bevolking getoond, kijk: ook deze kakure kirishitan (verborgen christen) hebben we gevonden en tot het ware geloof weten te bekeren.

Martin Scorsese (74) heeft 28 jaar gekauwd op en geleurd met het verhaal van Silence. Hij wilde deze film meer dan welke ook maken. Het oneindige traject om de dure film (veertig miljoen dollar) gefinancierd te krijgen, de grote namen die hij in zijn hoofd had en die ergens tijdens de rit zijn afgevallen (Daniel Day-Lewis, Benicio del Toro), het sterkte hem des te meer in zijn overtuiging dat dit moest. Een religieuze overtuiging lijkt het, net zoals de twee jezuïtische priesters in zijn film die diep verstopt in de Japanse jungle met levensgevaar zieltjes blijven winnen, terwijl ze op zoek zijn naar hun leermeester Vader Ferreira die uiteindelijk in de gedaante van Liam Neeson opduikt.

Neeson lijkt zo geplukt uit Star Wars I, als Qui-Gon Jinn, de leerling van de Jedi-meester. Staartje, boeddhistische pij, hé, daar heb je hem weer. O nee, dit is een andere film. Maar tegen de tijd dat Neeson aan het eind van Silence opduikt is de kijker al zo murw van bijna drie uur geploeter en gemartel door de Japanse jungle (opgenomen in Thailand) dat het hem allemaal best is, als hij maar naar buiten mag.

Martin Scorsese en Robert De Niro in Taxi Driver © Columbia Pictures

Martin Scorsese is een van de grootste filmregisseurs ter wereld, en het is een teleurstelling om op die manier uit een film van hem te komen. Het avontuur van een Scorsese-film maakt het leven meer de moeite waard dan als hij er niet zou zijn geweest. Iedereen heeft zo zijn favorieten, maar Taxi Driver, Raging Bull, Goofdfellas, The Age of Innocence, After Hours, Live Lessons (Scorsese’s geweldige episode in New York Stories, het drieluik samen met Francis Ford Coppola en Woody Allen), om maar een handjevol uit een enorm groot en gevarieerd oeuvre te noemen: dank u wel, Martin Scorsese!

Toen de paus Scorsese plus vijfde vrouw en hun gezamenlijke dochter Francesca van zeventien ontving op een privé-audiëntie van een kwartier (met de camera’s er bovenop), zag je al aan de uitdrukking van de piepkleine Scorsese dat de opmerking ‘ik heb het boek gelezen’ een teleurstelling voor hem was.

‘Ik was enorm teleurgesteld in mezelf, dat ik zelfs die eerste drempel, die van het priestercollege, niet heb gehaald’

Natuurlijk had paus Franciscus, oftewel de Italo-Argentijnse jezuïet Jorge Bergoglio (80) het boek gelezen. Silence is een standaardwerk voor de jezuïeten. Maar Scorsese was naar Rome gekomen om zijn film in voorvertoning te laten zien. Kersvers van de plank, de montage in New York was pas vijf dagen eerder afgerond, meteen door naar Rome, voor een bijzondere voorvertoning in het Pontificio Istituto Orientale (het Pauselijk Instituut voor de Oriënt) op 29 november. En dan op 30 november de audiëntie bij de jezuïtische paus, die hopelijk, iets zou zeggen over zijn film. Niet ‘ik heb het boek gelezen’.

Maar de paus zei verder niets, en of dit betekent dat hij niet bij de voorvertoning was, of de film zo’n zeperd vond dat hij er maar liever over zweeg, zal de wereld nooit te weten komen. Wat bijblijft, is het glimlachje van Scorsese, die evenwel na afloop sprak van een unieke gebeurtenis in zijn leven, want de paus ontmoeten, dat is voor een arm Siciliaans jongetje uit Little Italy, die zelfs eventjes had gehoopt priester te kunnen worden, nog altijd uniek, al is hij al ruim veertig jaar een wereldberoemde filmregisseur.

Over zijn al op zijn vijftiende gekapseisde droom om priester te worden zegt Scorsese ergens: ‘Ik was enorm teleurgesteld in mezelf, dat ik zelfs die eerste drempel, die van het priestercollege, niet heb gehaald. Al in dat eerste jaar werd duidelijk dat ik er niet voor in aanmerking kwam, voor de missie. Later heb ik ontdekt dat je de missie ook op een andere manier kunt vertalen. Dat was film. Dat was mijn missie.’

Gelukkig maar, dat hij dat heeft ingezien. Film was Scorsese’s missie, en hij heeft zijn eigen, hedendaagse Christusfiguur al lang voor The Last Temptation of Christ of Silence op onovertrefbare manier neergezet. Zijn Travis Bickle in Taxi Driver, de 26-jarige Vietnamveteraan en afvallige marinier, dát is natuurlijk de ware Christus van een New Yorkse regisseur die opgroeide tussen de low lives van het straatleven in Little Italy, net als zijn zielsverwant en beste vriend Robert De Niro. Wat zij samen maken van Travis Bickle is iets dat alleen in de begenadigste staat van zijn kan ontstaan tussen een regisseur en zijn hoofdrolspeler.

Het etiket ‘gestoord’, dat makkelijk wordt geplakt op de geniale creatie Travis Bickle, is niet toereikend. Hij is zeker gestoord, maar misschien was Jezus dat ook wel. Travis lost het lijden aan de maatschappij met een bloedbad op, Jezus door zichzelf aan het kruis te laten spijkeren. Maar allebei zijn ze een katalysator van het kwaad dat ons blinden omringt. Zij zien het, zij voelen de pijn. We horen de vertelstem van Travis Bickle voorlezen uit zijn dagboek: ‘All the animals come out at night – whores, skunk pussies, buggers, queens, fairies, dopers, junkies, sick, venal. Someday a real rain will come and wash all this scum off the streets.’ (‘Alle dieren kruipen ’s nachts naar buiten – hoeren, stinkende kutten, rotzooitrappers, flikkers, travestieten, dealers, junkies, zieken, corrupten. Op een dag zal er een echte regen komen en al deze troep van de straten wassen.’)

Dat zou, wellicht in ander taalgebruik gevat, een citaat uit de bijbel kunnen zijn. Travis ziet de maatschappij voorbij trekken door de ruit van zijn taxi, en in zijn achteruitkijkspiegeltje als hij machteloos getuige is van de vreselijkste dingen op zijn achterbank. ‘After some nights I have to wash out the blood’, noteert hij in zijn dagboek, dat zijn enige gesprekspartner is. Hij heeft geen contact met mensen, al zit hij er 24 uur per etmaal tussen. Ook dat is iets dat hem met Jezus verbindt. Travis’ dagboek is Jezus’ gepreek en getier tegen de mensheid. Ze hebben een boodschap, ze willen gehoord worden. Contact is een omgangsvorm die ze niet kennen. Ze staan er alleen voor, maar moeten de wereld redden.

In een reünie waar alle hoofdrolspelers van Taxi Driver tientallen jaren later nog eens voor de camera worden gehaald zegt Martin Scorsese: ‘Taxi Driver gaat over eenzaamheid. Het lukt Travis niet to connect.’ Dat is ook waar, en Scorsese wordt door de vraagsteller gepusht om in één woord samen te vatten waar zijn meesterwerk (of een van zijn meesterwerken) over gaat. Maar de vraag of hij weet dat hij al lang zijn eigen Christusfiguur had gemaakt, en zoveel beter, zoveel dieper hout snijdend, dan in zijn religieuze epossen die nog zouden volgen, die zou je hem graag stellen. Ook omdat hij het zelf al ergens zegt: ‘Het gaat bij een verhaal niet om het verhaal, maar om hoe je het vertelt. De hoek die je kiest, die bepaalt of het verhaal aankomt.’

‘Volgens mij zit daarom al die agressie in mijn films: omdat ik zelf niet mee mocht vechten op straat, maar het wel zag’

Scorsese’s hoek komt natuurlijk altijd voort uit de wereld die hij kent. Zijn wereld is: New York, Little Italy, gangsters, straatleven, familie, oud-Italiaanse volkstradities die hun betekenis in de nieuwe wereld hebben verloren, maar toch nog altijd in stand worden gehouden. Religie heeft in die wereld dezelfde betekenis als de bereiding van de perfecte pastasaus, zoals in die scène in Goodfellas waarin het gezelschap gangsters eventjes in de gevangenis zit en de godganse dag bezig is met koken. Hoe iemand de knoflook voor de saus in flinterdunne schijfjes snijdt met zijn scheermesje is minstens zo belangrijk als God, the motherfucker.

Religie één op één is niets voor Scorsese, of misschien is het sowieso een slecht idee voor een film. Alle drie zijn bloedserieuze religieuze epossen The Last Temptation of Christ (1988), Kundun (1997) en Silence (2017) lijden aan hetzelfde euvel. Er zit geen hoek in. De verhalen van Christus, de dalai lama en van de jezuïeten in de zeventiende eeuw in Japan hadden Martin Scorsese niet nodig. Hij voegt er niets aan toe. Het zijn ‘en-toen-en-toen’-films, die zich afspelen in exotische landschappen en oneindig duren.

Niets van de grip, van de genialiteit van dat ene moment dat iedereen kent: ‘You talking to me, you talking to me?’ Dat was een ingeving van Robert De Niro, zoals Martin Scorsese op de Taxi Driver-reünie ruimhartig vertelt: ‘We móesten die dag afronden, we waren al over tijd, over het budget. Maar er moest nog iets bedacht worden met Bob die zichzelf voor de spiegel voorbereidt op zijn eindstrijd. En toen gebeurde het ineens. Hij draaide zich om, draaide weer terug naar de spiegel, en verzon toen “You talking to me”? De producent stond op de deur te bonzen, want die had ik op slot gedaan. “Come on guys, gotta go!” Maar ik riep door de deur: “Wacht! Er gebeurt hier iets! Nog heel even!” En dat was “You talking to me”?’

Ooit heeft Martin Scorsese zijn ouders in zijn ouderlijk huis in Elisabeth Street gefilmd, in de hilarische documentaire Italianamerican (1974). Ze zitten naast elkaar op de gebloemde bank waarover een doorzichtig stuk plastic is gespijkerd om hem voor eeuwig goed te houden. Zijn moeder, die in Goodfellas de moeder van Joe Pesci speelt door exact zichzelf te zijn, is fantastisch. Een natuurtalent. Zijn vader is ook fantastisch, omdat hij haar naturel voortdurend probeert te corrigeren. Ze moet niet zo praten, ze moet niet zo doen.

‘Bij mijn vader ging het altijd over wat is goed en wat is fout’, vertelt Scorsese naar aanleiding van de documentaire. ‘En ik was een klein, onzeker jongetje met astma dat steeds als een kasplantje werd beschermd. Volgens mij zit daarom al die agressie in mijn films: omdat ik zelf niet mee mocht vechten op straat, maar het wel zag. Ik vroeg me steeds af what are the rules here, want die kreeg je niet te horen. Ik hield mijn vader angstvallig in de gaten om te begrijpen wat de regels waren, maar er was altijd iets dat me ontglipte, thuis en op straat. Daar gaan eigenlijk al mijn films over: what are the rules here.’

Een prachtige definitie, die Scorsese’s films inderdaad als een handschoen past. En hij kan het op allerlei niveaus, want de gangsterregels in Mean Streets of Goodfellas weet hij net zo interessant en subtiel te maken als die van de negentiende-eeuwse New Yorkse upperclass in The Age of Innocence. Het gaat om de regels, die het handelen van zijn personages bepalen. Wie de regels denkt te kunnen ontvluchten gaat eraan, fysiek, zoals in de gangsterfilms, dan wel mentaal, zoals in de meedogenloze schets van een onmogelijke passie in upperclass New York van 1870. Dat Edith Wartons roman (1921) hem helemaal niet in de weg zat om er zijn eigen verhaal van te maken bewijst Martin Scorsese met The Age of Innocence. Maar wel belangrijk: New York. Dat is zijn humus.

Er is nog een rode draad die door al zijn films loopt, en die de Schotse filmexpert Mark Cousins met zijn onmogelijke slepende accent voorlegt aan Scorsese in Scene by Scene, een filminterview. ‘In all your films there is this yearning for something that’s not going to happen’ (‘In al uw films is er die hunkering naar iets dat niet zal gaan gebeuren’), zegt Cousins tegen Scorsese, die vol instemming knikt. Ook dat is een prachtige definitie van Scorsese’s films. Hij kan alles vertellen, hij hoeft het niet in het hogere, bijbelse, exotische te zoeken. Liever niet, zelfs.

Gelukkig heeft Robert De Niro, die Scorsese wel vaker van dwalingen terug naar het rechte pad heeft gebracht (hij genas hem van zijn cocaïneverslaving door hem te dwingen Raging Bull met hem te maken), het volgende project al klaarliggen. In mei beginnen de opnamen van The Irish Man, met Robert De Niro (yes!) én Al Pacino (yes!) én Joe Pesci (yes!). Gewoon weer thuis in New York, en gewoon weer een gangsterfilm. Zoals het hoort.

Silence draait vanaf 9 februari in de Nederlandse bioscopen