En hoe loste híj, zelf schrijver, dat dan op? Door al schrijvende te citeren bij de vleet, door het onvermogen tot oorspronkelijkheid tot zijn grondhouding te maken en stiekem toch een hoogst origineel oeuvre bijeen te schrijven. Een oeuvre dat het van de weeromstuit anderen weer moeilijk maakt de pretentie te hebben origineel te zijn. Hij stelt zich bescheiden op, als een amanuensis van de geest. Hij doet of hij alleen maar herordent op schijnbaar objectieve wijze, hij wijst op parallellen en cycli in de bestaande literatuur, en komt tot de slotsom dat dezelfde verlangens en angsten hebben geleid tot diverse godsdiensten, die hij vervolgens bijzet bij de fantastische literatuur.
In feite doet hij almaar opnieuw een kinderlijke gooi naar het absolute inzicht. Een kind weet niet dat alle grote metaforen al zijn bedacht. Het kent het verschil tussen fysica en metafysica niet, en het denkt als een onbewuste pionier na over tijd en zijn en meer van dat wonderlijks. Daarbij kijkt het de eeuwige filosofische vraagstukken recht in het gezicht.
Zo ook Borges. Hij kan zijn kennis niet loochenen, en ook zijn scepsis niet. Toch is zijn blik rudimentair als die van een kind. Hij leidt ons in een persoonlijk Alice in Wonderland, maar dan wel een Alice in Wonderland voor gevorderden, zoals Louis Lehmann het heeft genoemd. Hij confronteert zijn lezers met louter elementaire zaken en daar horen verwarring en absurdisme bij.
LAAT IK HET niet hebben over de Borges van de labyrinten en de spiegels, de Borges die schreef over het ondraaglijke van een onfeilbaar geheugen, over de oneindige bibliotheek van Babel, of over de aleph, de plek of het ding vanwaaruit alles van alle categorieën te overzien is. Daar is terecht al veel over geschreven. Veel van die verhalen staan in het eerste deel van zijn Werken, dat zojuist in het Nederlands is verschenen. Laat ik het hebben over een meer laagbijdegrondse Borges, al is hij zonder het superieure van de speler en scepticus moeilijk denkbaar. Ik bedoel de avontuurbeluste Borges die terug bleef komen met verhalen over dolken die wachten op hun kans, over messentrekkers die achter iedere hoek kunnen staan - reden waarom de straathoeken in Buenos Aires van hogerhand zijn afgeplat - over ondoorgrondelijke duels, over de moed te doden of te sterven, over de dunne scheidslijn tussen toeval en noodlot. Laat ik het hebben over de lichte toets van Borges. Er is geen schrijver die het lichte zo zocht als hij.
Deze Borges aarzelt tussen de moed van het verstand en die van het lichaam. Misschien hoort die aarzeling bij Argentinië, het land waar hij werd geboren en bijna altijd heeft gewoond, het meest Europese land van Latijns Amerika maar slechts min of meer deel uitmakend van de westerse beschaving. Het ruikt er nog naar barbarij, naar het betrekkelijk ongevormde dat Gombrowicz zo aantrok. Je kunt, nee je móet er nog een pionier zijn.
IEDER VAN ONS heeft alles in zich. Ook een schrijver. Hij kent de verleidingen van het extreme, hoog of laag, maar hij stemt doorgaans af op wat daar tussenin zit en een vrucht van de rede genoemd mag worden: de beschaving, de manmoedigste uitvinding van de mens. Borges wilde worden begraven in Zwitserland, het oudste bolwerk van wat geldt als de kroon op de westerse beschaving: de democratie, ‘de beste van alle politieke pesten’. Dat stelde hij vast na een levenslange flirt met de anarchie, die hij beter bij Argentinië vond passen. Hij had als schrijver moeite met die omarming van de redelijkheid als maat van alle handelen.
De meeste schrijvers problematiseren het gevecht tussen de zuigkracht van het extreme, dat leidt tot zogenoemde ondeugden, en de rede, die neigt tot beschaving. Schrijvers die uitmunten in mensenkennis, Montaigne, Cervantes, Shakespeare, tonen zich gefascineerd door extremen, maar zij bewaren afstand via satire of andere tekenen van moralisme. In hun pure vorm zitten de extremen opgeborgen in aparte genres: heroïek in het jongensboek, overgave aan de vleselijke lusten in de pornografie, en sentimentaliteit in wat wij met tegenstrijdige termen de kasteel- of keukenmeidenroman noemen, genres in de marge van de literatuur.
Het komt minder vaak voor dat een grote schrijver het extreme niet alleen onderkent en tot onderwerp kiest, maar het verheft tot een algemene levensvoorwaarde. Mystici haken naar het hogere, decadenten naar het verdorvene, nixers naar de roes, maar in al die gevallen is het hoogstpersoonlijke ik in het geding, niet iets algemeners. Daarom is Borges (1899-1985) zo revolutionair. Hij, de verliteratuurde Borges, verheft de extreme moed en het aanverwante doden zonder de geijkte loutering tot rode draad in zijn werk. Intussen is zijn vermenging van wat als hoog en laag bekend staat, volstrekt onorthodox. Hij laat toe wat tot dan toe smakeloos werd gevonden. Daar komt bij dat hij met zijn citeerlust de idee van de originele kunstenaar ondermijnde. Natuurlijk is hij een voorloper van het postmodernisme, maar dat zeg ik zachtjes, zijn hekel aan -ismen indachtig.
Zijn gebrek aan angstvalligheid is aantrekkelijk en heeft navolging ondervonden, ook in Nederland. Er ligt hekel aan academisme, aan onzinnige hiërarchieën aan ten grondslag, positiever gezegd: verlangen naar lucht, humor, het mogen eten van alle walletjes. En hij zwoer bij spanning en leesbaarheid. Al zijn verhalen en ook zijn essays en zelfs nogal wat gedichten zijn thrillertjes met plot en al. Je moet het er bij Borges even bij zeggen, want hij heet cerebraal te zijn, wat geldt als een synoniem van doods. Alsof een verstandelijk mens geen hartstochten kent.
HET ZAT ER van meet af aan in. De lievelingsboeken uit zijn jeugd die hij als de mooiste is blijven koesteren, zijn spannende, bij de kinderfantasie passende boeken. Hij verwijst er trouw naar: Schateiland van Stevenson, Jungle Book van Kipling, waaraan hij de tijger als symbool van wrede, zichzelf niet bewuste schoonheid ontleende, de stadslabyrintische avonturen van Chesterton. Daarnaast las hij met vrucht de idealisten onder de filosofen en bouwde hij een haatliefdeverhouding op met de milonga en de tango: de meest dramatische maar ook huilerigste muziek die er is. Verdriet waarop je kunt dansen. Muziek met een hoog dodengehalte.
Er kwamen volwassen voorkeuren bij, zoals de Divina commedia van Dante, maar wat hij daaruit aanhaalt, is de jaloezie die de schrijver, de ik-persoon, zegt te voelen jegens Paolo en Francesca, omdat die zo van elkaar hielden dat ze liever met elkaar in de hel zaten dan apart in het paradijs. Dante moest de liefde van Beatrice ontberen. Borges, die beweerde de liefde of het geluk node te hebben ontbeerd, begroet die uitspraak van Dante over Paolo en Francesca als een van de mooiste die hij kent. Hij heeft, zegt hij elders, altijd gehoopt dat het geluk in zijn leven tussenbeide zou komen, een emotioneel soort tussenwerping waarop hij patent had.
Zijn eerste echte verhaal, ‘De man van de roze straathoek’, was al direct een poging tot mythologisering van Buenos Aires, dat van de dolken of de lange messen, met de dapperen in de hoofdrol. Het is een vreemd verhaal, waarin Borges zonder distantie de taal en de manier van denken van stoere jongens nabootst. Een van Borges’ vaste helden doet zijn intrede: de compadrito, zoiets als de bink uit de buurt, een hoofse rebel, een vrije jongen met het mes los in zijn gordelriem. Het is folklore, maar folkore met een lading die wij herkennen sinds we ooit op het schoolplein of daarbuiten geïmponeerd werden door een ander kind dat zomaar, om niet, wou knokken.
‘De man van de roze straathoek’ sluit de bundel Wereldschandkroniek af, een titel waaruit eveneens blijkt hoe gefascineerd Borges was door de moed van legendarische schurken, door Billy the Kid, door een Chinese weduwe die pirate werd, door een meesteroplichter die weet dat een rouwende moeder niet veel bewijzen nodig heeft om haar gestorven zoon te zien herrijzen. Later duikt de gaucho bij hem op, de Argentijnse tegenhanger van de cowboy, die in de eerste nationale epossen, voor en na de laatste eeuwwisseling, werd opgevoerd als een identificatiemodel. Wat Borges fascineert, is zijn losse omgang met het mes. Het is onvoorwaardelijke fascinatie, wat niet betekent dat hij de ‘schande’, dat wil zeggen de criminele moed, als het hoogste morele goed zou zien. Het zijn juist amorele verhalen.
ALS BLEEKNEUZIG, veellezend kind zat hij, in zijn eigen versie, achter de tralies van het tuinhek bij zijn ouderlijk huis en keek naar het in zijn ogen echte leven op straat. Daar gebeurde het. Achter iedere hoek kon een messentrekker… enzovoort. De rillingen van verrukking moeten hem over de rug zijn gelopen, of waren het rillingen van angst? Hij sublimeert de ervaring tot een mythe, eentje die getuigt van een romantische visie op het volk.
Er kwam wel eens zo'n bink met een vetkuif, tweekleurige schoenen - stel ik me voor - en een sjaal om z'n nek over de vloer in Palermo, de nette volkswijk waar de familie Borges woonde. Een andere bewonderde huisvriend was een soort Carmiggelt, die in zedenschetsende anekdotes de buurt probeerde te vangen. Verder was er een voorvader die als krijger in een oorlog of burgeroorlog was omgekomen en die weliswaar niet vrijblijvend moedig was geweest - zijn moed diende een doel - maar zich hoe dan ook had overgeleverd aan omstandigheden waarvan hij het hoe en wanneer niet wist.
Borges zoog hun voorbeeld op. Hij stelt het voor alsof hij hen benijdt en wie zal zeggen in hoeverre dit alleen zogenaamd was? Hij zou zijn leven lang over hen schrijven. In gedichten, essays en verhalen - aan romans deed hij niet: te lang - komen ze terug: de tijger (in Buenos Aires alleen in de dierentuin te vinden), de messentrekker, de krijger van weleer. Pas als oude man meldt hij dat hij zich neerlegt bij de enige voor hemzelf haalbare moed, de mentale, die niet per se de mindere was van de fysieke, maar fletser, zonder zichtbare schoonheid. Met die mentale moed bedoelde Borges de moed te denken zoals het je goed dunkt en daaraan uiting te geven, ongeacht de omstandigheden.
HIJ GETUIGDE regelmatig publiekelijk van die mentale moed, bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Argentinië, bij gebrek aan eigen symbolen - de natie bestond nog niet lang - massaal germanofiel was. Hij waarschuwde tegen Blut und Boden-ideeën en pleitte voor de ‘geneugten van de rede’. Borges’ standpunt is duidelijk: heroïek in groepsverband is gevaarlijk; alleen individuele moed deugt, met name de vrijblijvende individuele moed, die niet dienstbaar is aan een zaak. Begin jaren tachtig, tijdens de onzinnige Falklandoorlog tussen Argentinië en Engeland, waarbij het nationalisme in zijn land hoog oplaaide, stuurde hij een gedicht naar de kranten met een pleidooi voor pacifisme.
De mooiste film vond hij, de oud-filmcriticus, West Side Story van Leonard Bernstein, met dat Romeo-en-Juliaverhaal waarin de moed van de bendeleiders een sine qua non is. Je kunt je afvragen of hij, al nagenoeg blind, die film kan hebben gezien. Waarschijnlijker is dat hij de film alleen van horen zeggen kende maar uiting wilde geven aan zijn onverminderde belangstelling voor het thema moed - ‘het enige waarvan niemand ooit spijt krijgt’, zoals hij in een milonga-tekst zei, al is dat zeker niet de strekking van de film. Zijn Wereldschandkroniek bevat synopses waaruit het verhaal van West Side Story zo had kunnen worden geput, maar Bernstein zal het op Shakespeare hebben gebaseerd. Borges is overigens vaak verfilmd.
VAN SOAP moest hij denk ik niets hebben. Er komen weliswaar stoere binken in de soap voor, maar ze zijn zo menselijk. Hij verveelde zich bij op het individu toegespitste psychologie, zoals die in de soap floreert. Hij hield van Jung en zijn archetypen. Zijn drama is jungiaans. Hij schreef meestal in de ik-vorm, maar zijn ‘ik’ is een spiegeling van ‘de ander’, zijn alter-ego, en het is ook een toevallige schakel in de geschiedenis met zijn eindeloze reeksen ikken, en kan dus elckerlyc zijn.
Dat geldt voor al zijn personages. Ook Emma Zunz, de heldin uit het gelijknamige verhaal, vervult de rol van een ander: die van haar vader. Zij maakt de moord af die hij had moeten plegen. In een gedicht wordt de lage moord op Caesar na de nodige tussenfasen opnieuw gepleegd op Kennedy. In een van zijn laatste verhalen wordt Christus in de gedaante van een vriendelijke porteño - inwoner van Buenos Aires - opnieuw gekruisigd. Altijd zijn er schaduwen naar voren of naar achteren. De sentimentaliteit van de soap verkleint de weidsheid die een ‘ik’ kan hebben. De ‘ik’ daarin is herleid tot een slachtoffer van zijn omstandigheden en zijn nauwkeurig te omschrijven, strikt individuele drijfveren.
BORGES zoekt vanuit het individuele naar het algemene, en is daarmee een mythemaker - én een fantast, want op de letter moet je hem niet nemen. Hij zoekt in het labyrint van tijden en culturen naar verbanden, of liever gelegenheidsverbanden. Wij overzien onze geschiedenis immers niet. Het bestaan is een schaakspel waarin altijd dezelfde stukken figureren - het is Borges’ bekendste metafoor - maar al vallen we daarmee samen, we weten niet hoe. De opperspeler kennen we niet. We moeten het spel zelf spelen.
Dat klinkt ingewikkeld, maar Borges’ uitwerking is helder, in de stijl van lichte genres als de detective en het melodrama, een effect dat hij ongetwijfeld beoogde. Hij is dus moeilijk en makkelijk tegelijk. Wat hij schrijft is bijzonder maar heeft een lichte toets. Hij verzint een complete ideeëngeschiedenis bij elkaar, maar hij doet het in geuren en kleuren.
Dichters & Denkers
De moed van de messentrekker
IN HET MINI-voorwoord bij de eerste druk van zijn allereerste verhalen - zelf noemt hij ze nog ‘oefeningen in verhalend proza’ - noemt Jorge Luis Borges lezen ‘berustender, beschaafder, intellectueler’ dan schrijven. Het is dan 1935. Ongelooflijk hoezeer hij toen al was wat hij later zou blijven: een schepper die moeite heeft met scheppen. Lezen wordt door hem hoger aangeslagen dan schrijven, omdat iemand die leest, getuigt van het besef dat alles al eens ís geschreven. Daarvan kun je beter nota nemen dan pretenderen orgineel te zijn en iets nieuws te maken. Schrijven is eigenlijk een beetje naïef, of ijdel.
www.groene.nl/1998/17