mene ystaviesi luo he katsovat kun itket
vai dai tvoi amici che ti guardano piangere
ale jwenn zanmi ou yo ap gade ou kriye
adhhab ‘iilaa ‘asdiqayik yarawnak tabki
gå till dina vänner, de ser dig gråta
idi cvoim droezjam ani cmotrjat kak ti platsjesj
aa na di enyi gi ha na-ele ana ka i na-ebe akwajb
geh zu deinen freunden sie sehen dich weinen
ga naar je vrienden ze kijken hoe je huilt
va toir tes amis, ils te regardent pleurer
vá até seus amigos eles o veem chorar
go to your friends they watch you cry

(Gedicht uit de bundel)

Ik mis hem niet, ik mis ons, ik voel me eenzaam, zegt Deborah Campert als haar gevraagd wordt of ze haar geliefde mist, dichter en schrijver Remco Campert. Gemis is het besef dat niet alleen iemands leven voorbij is, maar ook dat van jou, omdat we tenslotte niet alleen leven, maar sámen. Wat je gekend hebt, is opgehouden er te zijn.

wilde dood heet het nieuwe boek van Marwin Vos, een boek over rouw. In 2019 overdonderde Vos met het leven van sterren, over ‘de effecten van seksueel geweld en hoe er in de samenleving vaak met ongeloof op wordt gereageerd’. Een bóek, eerder dan zomaar een ‘poëziebundel’: genre-aanduidingen zijn in het leven van sterren eigenlijk irrelevant, met al die metateksten, citaten en verwijzingen.

Nog meer dan in het leven van sterren hebben de teksten in wilde dood dikwijls de vorm van korte prozastukken, die zijn onderverdeeld in twaalf afdelingen of ‘hoofdstukken’ met titels als ‘huilstukken’, ‘klaagstukken’, ‘syntax van een ander huis’, ‘protorouw’ of ‘zuchtstukken’. Een beetje zoals dichter Maarten van der Graaff deed in Nederland in stukken (2020) met afdelingen als ‘Index’, ‘Residuen’ of ‘Contract tussen man en jongen’: droge, formalistische titels die contrasteren met de geladen inhoud en sentimentaliteit buiten de deur moeten houden.

Vos’ teksten in wilde dood bevatten opnieuw geen of nauwelijks interpunctie en geen hoofdletters. Zomaar een voorbeeld, uit de afdeling ‘conversatiestukken’: ‘de jongens praten over het schilderij de verloren zoon van rembrandt in het hermitagemuseum eigenlijk is het de verloren vader zegt de vader in de film de zoon weet altijd waar hij heen gaat maar de vader is altijd alleen. als je dit vertelt tijdens een gezellige avond met vrienden en je zegt dat het schilderij je ontroerde lacht de vriend hard en zijn partner probeert hem te kalmeren’.

Het lijkt alsof Vos het rouwproces wil doormaken

In de film? Ga ik vervolgens in de laatste afdeling ‘misstukken’ op zoek naar duiding, dan lees ik na even zoeken alleen: ‘vader en zoon, film van aleksandr sokurov’. ‘misstukken’ is een bibliografie of verklarende leeslijst die leest als een fragmentarisch gedicht omdat de paginanummers waar de verklaringen naar moeten verwijzen geheel en al ontbreken, evenals jaartallen.

De grondstof voor deze bundel wordt in deze appendix evenwel zeer duidelijk: films, boeken, muziek, tentoonstellingen, filosofie, verwijzingen naar de actualiteit (onder andere de coronaperiode), ook in wilde dood betrekt Vos de wereld nadrukkelijk bij haar project, en niet (alleen) de persoonlijke ervaring. Palestina, gnawamuziek, ‘leven voor de dood’ (een BNNVara-serie van Patrick Lodiers), Achille Mbembe, Ter Apel, George Floyd – vier volle bladzijden waarin Vos opsomt, zonder dat de titels en referenties iets willen ‘oplossen’: er is geen verklaring voor de dood, zeker niet de zelfgekozen dood. Zoek je die wel, dan houd je jezelf voor de gek.

Wat niet wil zeggen dat je niet op zoek moet naar een antwoord, integendeel, want rouw is onvermijdelijk. Niet voor niets opent het allerlaatste gedicht aldus: ‘een boek over rouw is iets anders dan een elegisch gedicht// de mogelijkheden die een boek geeft. de moeilijkheden’.

Hier niet de bekende en gevatte spreekbeurtpoëzie die keurig afgebakend en retorisch grote of minder grote onderwerpen poëtiseert. Vos’ blik lijkt klinisch en afstandelijk, maar de intensiteit en de volharding bewijzen het tegendeel, alsof Vos het rouwproces niet wil onderzoeken maar doormaken. Geen gloeiende volzinnen, maar teruggehouden, tastende taal. Op sommige momenten is het misschien wel érg duister en naar binnen gekeerd, maar rouwen doe je nu eenmaal niet voor de bühne, en Vos draagt zoveel beelden en ideeën aan, en maakt haar poëzie zó rijk, dat ik geboeid mee blijf denken, en voelen.

Het gaat in deze meerstemmige en geëngageerde poëzie om dood en rouw in al haar massieve gedaantes – de politieke, de neokoloniale, de maatschappelijke, de overdrachtelijke. Een grote rol is weggelegd voor meertaligheid, omdat dood en rouw mentaal zijn, en grenzeloos. In de voorlaatste afdeling, ‘zuchtstukken’, in feite het sluitstuk als je de appendix niet meerekent, lees ik echter een kleiner, zeer persoonlijk motief terug. Opeens kan ik die eerdere citaten en zinnen in nota bene het Fins veel beter plaatsen: ‘in de moord ik bedoel droom krijgt ze een prijs van de finse academie wat een vergissing moet zijn enkel omdat er woorden die nooit meer gebruikt worden in de teksten voorkomen’.

In het gedicht daaraan voorafgaand: ‘je speelt met het idee om “niet voor g” voorin het boek te zetten het amuseert je of is dat morbide? niet dat je vol wrok bent en iemand uit wil sluiten het is de breuk met de conventie die je doet grinniken wat een teken van leven is niet?’ En een gedicht later: ‘begrijp je nu dat zelfmoord geen ‘doodswens’ is maar een poging tot bevrijding – de strijd weigeren tegen de moordaanslag op jouzelf en de zelfmoord zelf is weer geweld naar de achterblijvers dat ook alles weer langdurig verplaatst en verwart’.

‘Ik mis ons.’ Hoe werkt dat gemis als de ander er door eigen toedoen niet meer is – hoe voelt dat, wat betekent dat, hoe moet het verder. Dat lijkt mij de kern van wilde dood. ‘Samen zijn met dingen en met het verlies ervan, tegelijkertijd’, dat is wat schrijven volgens David Grossman vermag. In de allerlaatste dichtregel van dit heftige boek lijkt dat ook waar Vos op doelt: ‘je weet het antwoord nu wel om het aanwezig te maken en er betekenis aan te geven’.