
De natiestaat als ordenend principe raakt steeds meer uit de gratie. Haast zonder uitzondering vinden de historici die meededen aan ons onderzoek niet de nationale, maar de mondiale blik op het verleden het meest spannende perspectief. ‘De “eigen” nationale gemeenschap is niet langer een vanzelfsprekend zingevend kader voor onderwijs en onderzoek’, aldus Peter Romijn, hoofd onderzoek van het Niod. ‘De consensus begint te ontstaan dat onderwijs en onderzoek in de geschiedenis niet beperkt kan blijven tot het eigen land of het eigen deel van wereld’, meent Jeroen Duindam, hoogleraar moderne geschiedenis in Leiden. En Lex Heerma van Voss (directeur Huygens Instituut) schrijft: ‘Heel lang is de natiestaat de maat der dingen geweest, en keek de gemiddelde historicus zelden buiten eigen grenzen. Dat verandert nu en dat leidt tot allerlei nieuwe vragen, en nieuwe antwoorden op bestaande vragen.’
Voorbeelden zijn er genoeg. Heerma van Voss voert de migratiegeschiedenis op die zich ooit voornamelijk richtte op het vertrek van Europeanen naar ‘de nieuwe wereld’, maar nu ook migratiebeweging in Azië omvat. En zodra er buiten de grenzen getreden wordt, blijken typisch Nederlandse verschijnselen een stuk gewoner. ‘Lange tijd beschreven Nederlandse historici verzuiling als een exclusief Nederlands verschijnsel, en verklaarden daar allerlei Nederlandse “uitzonderlijkheden” mee, zoals tolerantie. Inmiddels zien we deze verschijnselen in allerlei landen voorkomen’, schrijft Heerma van Voss.
Karin Hofmeester, verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, laat zien dat ‘de wereldwijde aanpak’ ook op haar terrein tot verrassende inzichten leidt. Wie met een mondiale blik naar werk kijkt ziet ‘overal ter wereld steeds nieuwe arbeidsverhoudingen opkomen en ondergaan’. ‘De zzp’er is zo bezien veel normaler dan de juridisch beschermde medewerker die tot zijn pensioen bij dezelfde werkgever blijft’, aldus Hofmeester.
Ook grote vragen, zoals waarom sommige landen rijk zijn en andere arm, komen in aanmerking voor nadere bestudering dankzij global history. Deze vorm van geschiedschrijving, die volgens Karel Davids (hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de VU) de toekomst is van de geschiedwetenschap, neemt niet een continent, land of samenleving als uitgangspunt maar ziet de wereld in samenhang. En naarmate de natie uit het blikveld verdwijnt, gebeurt hetzelfde met de hoofdrolspelers van die nationale geschiedenis. Niet de sterrencast van staatslieden, generaals en revolutionairen, maar juist de ‘gewone mensen’ krijgen volop aandacht. Bovendien kijkt de global historian naar stromen van kapitaal, kennis of zelfs ziektekiemen, zo legt Davids uit. Kees Ribbens, historicus bij het Niod en aan de Erasmus Universiteit, vindt dit een ‘inspirerende verbreding’. ‘Lagen de wortels van de academische geschiedenis ooit bij het onderbouwen van de natiestaat, waardoor de belangstelling sterk gericht was op grote mannen en high politics, inmiddels is er geen maatschappelijk terrein aan te wijzen waarvan de geschiedenis níet wetenschappelijk bestudeerd wordt’, schrijft hij.
Het mag lijken alsof de mondiale blik vooral voor historici een reveil is, maar ook uit andere hoeken komen berichten dat in het denken de nationale grenzen vervagen. Ieme van der Poel, hoogleraar Franstalige letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, meldt dat haar vakgebied het afgelopen decennium een sterk transnationaal karakter heeft gekregen. De academie volgt daarin de praktijk. ‘Massamigratie, massatoerisme en massacommunicatie hebben niet alleen het karakter van de Franstalige literatuur ingrijpend veranderd, maar hebben ook tot nieuwe onderzoeksvragen geleid’, aldus Van der Poel. Concreet betekent dit dat het onderscheid tussen Frankrijk als cultureel brandpunt en een ‘periferie’ bestaande uit de Maghreb, West-Afrika en Canada, op het lijstje ‘achterhaald’ wordt gezet. Bovendien zijn onderzoekers niet enkel meer geïnteresseerd in de canon van klassieke werken, maar ook in rapteksten uit de Franse banlieues.
Kunsthistoricus Kitty Zijlmans doet een duit in het zakje wat betreft haar discipline. ‘De kunstgeschiedenis losmaken uit haar eenzijdig op de westerse kunstgeschiedenis gerichte blik’, is wat er momenteel gebeurt in de kunstenstudies. Daarvoor in de plaats komt een ‘kunstgeschiedenis in mondiaal perspectief’. Daarmee gaat ook het denken over musea, collecties en erfgoed een nieuwe fase in.
Deze revolutie in de geesteswetenschappen wordt door het merendeel van de onderzoekers gretig onthaald. Dat getob over de natie moet maar eens over zijn, vinden velen. ‘De zinloze debatten over het al dan niet voortbestaan van de soevereine staat als anker van de wereldpolitiek maken plaats voor een historiserende opvatting over staatscentrisme’, stelt Jaap de Wilde, hoogleraar internationale relaties en wereldpolitiek, naar tevredenheid vast. Volgens Erik-Jan Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen, is het ‘verheugend’ dat het onderzoek ‘steeds minder Europa-centrisch wordt’.
Toch klinkt hier en daar een voorzichtige waarschuwing. Verliezen we niet veel uit het oog als we geschiedenis alleen nog maar beschouwen als een schouwspel op wereldschaal? ‘Het is verleidelijk om in één keer de overstap te maken van nationale geschiedenis naar wereldgeschiedenis’, schrijft Jeroen Duindam, ‘terwijl het tussenniveau van de landen om ons heen vrijwel buiten beeld raakt.’ Hoe meer globalisten we hebben, hoe minder kenners van verschillende landen in Europa, constateert hij, en juist daar is Nederland sterk in.
Volgens Ido de Haan, hoogleraar politieke geschiedenis na 1500 in Utrecht, kan de mondialisering van de geschiedschrijving zelfs de doodklap voor het vakgebied zijn. Uitgegaan van het meest pessimistische scenario komt de geschiedwetenschap hier in een paar decennia tot zijn eind. ‘Het vak kan dan worden afgesloten als de wijze waarop een specifieke culturele constellatie als “De Europese beschaving” van zichzelf rekenschap gaf als historische cultuur’, schrijft De Haan. Niet dat de geschiedenis zelf daarmee is afgelopen, maar de samenlevingen die de komende eeuw het wereldtoneel zullen domineren, zullen niet zo bezig zijn met het verleden zoals Europa dat was. ‘De neerbuigende Europese behandeling van “mensen zonder geschiedenis” zal dan omslaan in een even neerbuigend medelijden met een Europa dat bezweken is onder het gewicht van zijn eigen verleden’, aldus de historicus. Het is natuurlijk een gedachte-experiment, de toekomst die De Haan schetst, maar zeker een die aan het denken zet: op welke schaal moet de geschiedenis worden geschreven?