
En toen opeens leefde de literaire wereld op, opeens was daar het bewijs dat je niet alleen de Nobelprijs kon winnen als je politiek correcte boeken schreef over mensen en kinderen in verdrukking, over seksualiteit in totalitaire regimes, over humanistische idealen in landen waar boeken worden verbrand. Opeens won Alice Munro, 82 jaar oud, de Nobelprijs voor de literatuur voor haar oeuvre van doorwrochte literaire verhalen over de kleine en grote passies van stille vrouwen in stille streken van landelijk Canada. Het radiofragment waarop te horen was hoe Munro het blijde nieuws tot zich liet doordringen verhevigde de vreugde alleen nog maar: ‘Echt waar? O jeetje!’ Wat fijn, dacht iedereen, dat zo’n lieve oude vrouw de Nobel krijgt.
Ook Munro was het afgelopen jaar gestopt met schrijven, een pensionering die aanzienlijk minder aandacht kreeg dan die van die andere eeuwige Nobelprijskandidaat, Philip Roth. Roth was geborneerd over het schrijversbestaan, klaagde in interviews steen en been over de ontlezing en over de erosie van de literaire cultuur. De paar interviews die Munro gaf over haar pensioen waren een stuk vrolijker, ze vertelde hoe blij ze was dat ze dit schrijversbestaan überhaupt had kunnen leiden. Maar dat vriendelijke, dat beleefde, dat – zoals de Amerikaanse media opmerkten – typisch Canadese was niet direct waarmee je kon aankomen in de media. Want waar de voorgaande Nobelwinnaars allemaal duidelijk in te kaderen oeuvres hadden, over grote thema’s, met elk twee of drie grote romans die typerend zijn voor hun hele werk, bestaat het bij Munro uit een slordige honderd korte verhalen. Die verhalen gaan niet over geld of macht, of over beroemdheid of de verschrikkelijke uitwerking van de geschiedenis op gewone levens – als historische gebeurtenissen al een rol spelen, dan is dat achter de horizon, een man moet weg naar het front, maar het verhaal blijft bij het thuisfront, bij de achterblijvers. Huizen branden af, de dijk breekt, oogsten mislukken, familieleden en geliefden sterven op ongelukkige manieren, maar grotesk of suspensevol wordt het nooit.
Munro bracht haar jeugd door op een boerderij (ze verwerkte het in het semi-autobiografische verhaal The Ottawa Valley) waar haar vader nertsen fokte voor de vacht. Ze hadden koeien, schapen, kippen, het huis werd niet warm gehouden met hout, maar met het veel goedkopere zaagsel, waardoor het hele huis stonk. Elektriciteit hadden ze niet, een binnentoilet pas toen Alice in haar tienerjaren was. Volgens haar biograaf, Robert Thacker, kreeg haar schrijverschap vorm in Huron County, Ontario, een gebied waar mensen hun waardigheid ontleenden aan de hardheid van hun arbeid, ‘waar mensen zelden een compliment onthielden maar de kleinste beschimping nooit vergaten’. Volgens de memoires van haar dochter Sheila kreeg haar schrijverschap juist vorm door het mislukken van haar eerste huwelijk, en had haar moeder een ‘agressieve, bijna pathologische haat voor seks’. Door je over te geven aan verlangens zou je jezelf en al je ambities opofferen. Eigenlijk zou je seks moeten afzweren als je als vrouw een eigen, autonoom leven zou willen leiden.
Maar dat haal je niet of nauwelijks uit haar verhalen, die weliswaar vernietigend kunnen zijn over het huwelijk (in het verhaal The Jack Randa Hotel noemt ze het huwelijk ‘a life long course of appeasement’), maar vol doorleefde warmte en verlangen zitten. Bovendien: hoeveel je ook van haar persoonlijke leven weet, het maakt Munro niet makkelijker te plaatsen, omdat je bij haar nooit het idee krijgt dat ze je ergens naartoe probeert te duwen in haar verhalen. Er is zelden een clou, een boodschap, maar ze bereikt, zoals James Wood het noemt in zijn populaire schrijversessay How Fiction Works, ‘lifeness’: het idee dat je echt leven leest op de pagina’s, wat volgens Wood het hoogst haalbare in de literatuur is.
Maar kun je daarmee aankomen als je in een fragment van vijf minuten aan de honderdduizend kijkers van een populair tv-programma moet uitleggen waarom ze allemaal Alice Munro moeten lezen? Philip Huff gaf afgelopen donderdag een goede voorzet bij De wereld draait door: dat Munro over vrouwen schrijft zoals Hemingway over mannen schrijft, als vanzelfsprekend middelpunt van het universum. Het is mooi gezegd, al zou je denken dat bij Munro die vanzelfsprekendheid nog meer vanzelfsprekend is: bij Hemingway zijn de mannen altijd bezig hun mannelijkheid te bewijzen (jagen, stierenvechten, ten oorlog trekken), waarmee die mannelijkheid met andere woorden onzeker is. Ja, de vrouwen van Munro breien, doen de was, voeden kinderen op – maar je krijgt niet het idee dat dat is wat hun karakteriseert. Bovendien voelt het gevaarlijk om het bij Munro over haar ‘vrouwelijke personages’ te hebben, alsof dan toch de smet op de loer ligt dat ze een feministische schrijfster zou zijn.
En dan hoor je in je hoofd de presentator al beginnen: ‘Sorry, ik onderbreek je even; je hebt het nu over wat Alice Munro niet is. Maar wat is ze dan wel?’
Als er al zoiets bestaat als de Munro-doctrine, dan is die heel klein. Als je een dozijn van haar verhalen achter elkaar leest zullen bepaalde thema’s terugkeren, bepaalde locaties en periodes – veel kleine dorpjes, vaak in de eerste helft van de twintigste eeuw, vrouwen die op hun geliefde wachten, die hun zusters en kinderen observeren, die een verlangen hebben dat ze niet bij zichzelf vinden passen. Maar er is geen vast traject: telkens is er een andere manier waarop het daadwerkelijke onderwerp van het verhaal zich openbaart.
Neem het verhaal Carried Away, waarmee de bundel Open Secrets (1995) begint. In een hotel eet bibliothecaresse Louisa in haar eentje, wat ze afgaande op haar observaties (het tafelkleedje dat elke week wordt vervangen) vaker doet. Oude vrijster, denk je. Ze drinkt een glas wijn en leest een brief uit het buitenland, van het front (het is 1917), van een soldaat waarmee ze nooit daadwerkelijk heeft gesproken, maar die onder de indruk zegt te zijn van de manier waarop ze haar bibliotheek op orde stelde, professionaliseerde. Er moet iets in haar blik zitten, denk je dan – toch geen oude vrijster. Ze schrijft terug, er is een wederzijdse aanhankelijkheid, en ook al heeft ze hem nooit ontmoet, na afloop van haar werk gaat ze naar de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis waar vrouwen zitten te breien voor het front. Zij begint aan een muts voor haar correspondent. Ze weet niet, schrijft Munro, dat een van de andere breisters Grace heet, en dat die vlak voor de oorlog is verloofd met ene Jack.
In het volgende deel is de oorlog afgelopen en speurt Louisa naar informatie over ‘haar’ Jack: hij staat niet bij de overlijdensadvertenties, niet op de lijst met gewonde veteranen. Ze heeft al tijden niets meer van hem gehoord en Munro maakt dat gemis subtiel steeds groter: telkens als de deur van de bibliotheek opengaat dwingt ze zichzelf tot tien te tellen voordat ze opkijkt, om haar hart te dwingen rustiger te kloppen. Louisa is inmiddels gestopt met zoeken als ze Jacks naam tegenkomt in de krant: een huwelijksadvertentie. Hij is getrouwd met ene Grace Horne en prompt vindt ze een verfrommeld papiertje op haar bureau: ‘Ik was al verloofd toen ik naar het buitenland vertrok.’
Is het mogelijk dat een man zo duivels kan zijn? vraagt ze in het hotel aan een rondreizende verkoper. Nee, dat is meer iets voor vrouwen, antwoordt hij, zonder kwade opzet. Ze gaat met hem naar bed, hij schrikt van het bloed op het laken en zegt: ‘I never intended for this to make a difference to you.’
Tot zo ver is het verhaal simpel direct verteld, alleen vanuit het perspectief van Louisa. De stijl is heel gecontroleerd, laat zich niet citeren; er is niet één precieze zin die als voorbeeld voor Munro’s pen kan dienen, de taal is afgemeten, de sfeerbeelden zijn even simpel als doeltreffend. ‘The town was full of the smell of horses.’ Het gaat om de afwisseling van observaties die een vertrouwdheid suggereren, om woorden die iets onderdrukken. Daarna pas begint het literair gecompliceerde. Het volgende deel van het verhaal begint met de voorbereidingen voor een begrafenis. Moeder en dochter maken zich op, de dominee spreekt ze toe, de vader van het nog niet bij naam genoemde slachtoffer vindt het niet erg dat zijn naam niet werd vermeld bij de krachtenberichten over het ongeluk: in de houtzagerij is oorlogsveteraan Jack Angew op tragische wijze omgekomen. Als de vader die middag een wandeling maakt komt hij één vrouw tegen, ‘as fierce in her solitude as himself’, die niet op de begrafenis was.
Als lezer weet je natuurlijk wie die vrouw is, zoals je als lezer in het volgende ‘hoofdstukje’ ook weet waarom de bibliothecaresse de voorman van de houtzagerij, Arthur, lastigvalt. Hij maakte het ongeluk op de eerste rij mee, hield het afgezaagde hoofd van Jack vast en ‘ontdekt’ het plezier van lezen als hij Jacks boeken naar de bibliotheek terugbrengt (geen van de boeken was gek genoeg uitgeschreven). Hij denkt dat de bibliothecaresse naar het ongeluk vraagt uit sensatielust, maar de lezer, opnieuw, weet beter.
Het is het soort literatuur dat je niet thuis moet proberen, maar Munro kan het: juist door Louisa los te laten in het hart van de vertelling wordt haar aanwezigheid in de rest van het verhaal alleen maar groter. Je ziet hoe ver Louisa buiten het leven van ‘haar’ Jack staat, hoe eenzaam haar verdriet moet zijn omdat ze het met niemand kan delen.
Er volgt nog een ‘hoofdstukje’ waarin Louisa op een hete dag tegen Jack aan loopt, of iemand die ze voor Jack aanziet – of een spookgestalte. Ze vertelt hem hoe haar leven is verlopen, dat ze met Arthur is getrouwd, dat Grace hertrouwd is. Daarna eindigt het verhaal, het is 48 pagina’s lang, met een korte schets van hoe Louisa ooit, jaren voordat alles begon, in het dorpje aankwam en ontdekte dat er vraag was naar een bibliothecaresse. Ze kijkt naar de grote huizen, die gemaakt zijn om ‘een levenlang’ mee te gaan, en naar de grote iepen, die toen bladloos waren maar straks in bloei zullen staan. ‘It must make a great difference’, denkt ze. ‘So much that lays open now would be concealed.’
Wat Jack precies van haar wilde, waarom hij haar schreef, wordt nooit duidelijk. I never intended for this to make a difference to you, zei de man die haar ontmaagdde, en misschien zou Jack wel hetzelfde over zijn correspondentie hebben gedacht. Maar iets in het hart van Louisa is aangeraakt, iets is verschoven, een deur is geopend en het is haar nooit gelukt die deur weer dicht te krijgen. Kleine dingen, hevige emoties – heel grote literatuur, stil en vernietigend.