Het beeld dat me het meest zal bijblijven van het muziekjaar 2014 is het meest verdrietige en indrukwekkende tegelijk: de zee van mensen voor de Sint-Pieterskerk in Gent. In stilte bij elkaar om afscheid te nemen van Gorki-zanger Luc de Vos, de man die de Nederlandstalige popmuziek heeft verrijkt met nummers die niet alleen hem, maar ook al die vijftienduizend mensen zullen overleven. Het was koud en guur, en de massa rouwde om de man bij wie leven en kunst samenvielen. En tegelijk was er troost, in de vorm van dit samenzijn, maar vooral in de muziek die over het plein klonk, die van De Vos zelf, waar naar al die mensen in stilte luisterden.

Geregeld zag ik een van de mensen om me heen glimlachen, om weer zo’n zin zoals alleen De Vos ze kon schrijven. Op zijn bidprentje stonden er vier onder elkaar, uit Gorki’s We Zijn Zo Jong: ‘Wij treuren niet langer dan nodig/ Over dingen waaraan niets valt te doen/ Ondanks de tegenslagen doen wij altijd verder/ We zijn zo jong.’

De Vos was een volksdichter in de meest letterlijke en de beste zin van het woord. Voor de jongeman die het afgelopen jaar Nederland wist te raken als weinig anderen gold hetzelfde: geen festival kon het afgelopen jaar om Typhoon heen, die met Lobi Da Basi het meest indrukwekkende Nederlandse album van het afgelopen jaar maakte. Wat een levensvreugde spat er vanaf, wat een intelligente zoektocht naar identiteit, zowel die van hemzelf als van het land waarin hij leeft.

Op internationaal vlak kwamen de allerbeste albums aan de randen van het jaar: de zelfbevrijding van transgenderpunk Laura Jane Grace van Against Me! kreeg in januari vorm op het heerlijke album Transgender Dysphoria Blues, en op de valreep van het jaar kwam opeens de comeback van het jaar, Black Messiah, het verpletterende eerste album in veertien jaar van D’Angelo.

Foto Luc de Vos via Flickr