Wanneer een Engelsman van iemand zegt dat die nogal een Widmerpool is, mag je een overambitieus, egoïstisch iemand verwachten, een man die slechts oog heeft voor zijn eigen vuile zaakjes en voor wie je maar beter oppast. Want een Widmerpool heeft de neiging op een bijna onverklaarbare wijze macht en aanzien naar zich toe te trekken, waarbij hij bijzonder roekeloos te werk kan gaan.

Kenneth Widmerpool, de literaire figuur die het tot de doordeweekse Engelse huiskamer heeft geschopt, is een creatie van Anthony Powell en speelt een hoofdrol in de magistrale romancyclus Een dans op muziek van de tijd. Bijna drieduizend bladzijden verdeeld over twaalf boeken, een miljoen woorden gewijd aan vierhonderd personages, en dat alles verschenen over een tijdspanne van 24 jaar, van 1951 tot 1975 — alleen al omwille van de cijfers moet je bewondering hebben voor deze prestatie. Maar er is meer. Een dans wordt niet voor niets door velen het belangrijkste naoorlogse Engelstalige literaire werk genoemd. Powell laat zijn personages immers acteren tegen de achtergrond van vijftig jaar bewogen Europese geschiedenis, van het begin van de jaren twintig — weliswaar met een kort uitstapje naar 1914 — tot in 1971. Niet alleen weet Powell zijn stijl gedurende een kwart eeuw schrijven constant op hetzelfde hoge niveau te houden, zodat er geen breuk ontstaat tussen het eerste en het laatste deel, bovendien gaat zijn massa personages nergens met hem op de loop. Wanneer je de cyclus leest, lijkt het wel alsof alles van tevoren gepland was, wat natuurlijk onmogelijk is, aangezien het laatste deel twintig jaar na het verschijnen van het eerste speelt.

Wellicht het meest imposante aan Een dans is dat de cyclus in feite geen plot heeft, wat sommige lezers op de zenuwen werkt, maar bij andere juist heel natuurlijk overkomt. Anthony Powell wilde in zijn boeken een beeld geven van het echte leven, en dat zit vol toevalligheden, eenmalige ontmoetingen en betekenisloze gebeurtenissen. Neem nu bijvoorbeeld de vele personages. Hoe houd je die uit elkaar, denkt de argeloze lezer waarschijnlijk, en toch blijkt dit geen enkel probleem te vormen. Een gemiddeld mens ontmoet gedurende zijn leven meer figuren, en die kan hij ook zonder moeite uit elkaar houden. Niet iedereen blijkt immers even belangrijk. Sommigen zie je iedere dag, anderen iedere week. Er zijn er zelfs die je twintig jaar niet ziet. En zo gebeurt het ook in Een dans. Sommige personages gaan het hele boek mee, andere fladderen er zo af en toe doorheen, weer andere komen slechts een keertje ter sprake en er zijn er zelfs die voor een paar duizend bladzijden verdwijnen om dan doodleuk weer op te duiken. Bij Powell kan alles, maar de draad verliezen doe je nooit. Wat dit betreft lijkt de romancyclus veel op À la recherche du temps perdu. Ook daarin gaat de auteur met succes op zoek naar de totale onvoorspelbaarheid van het leven en hoe deze zich over de tijdspanne van een generatie toont. Niet voor niets wordt Powell ook wel de Engelse Proust genoemd.

Een dans op muziek van de tijd begint met verteller Nick Jenkins, die op een winteravond door het raam kijkt naar een paar werklui die zich staan te warmen bij een vuur tje. Wanneer het licht begint te sneeuwen verplaatsen Jenkins’ gedachten zich naar de Oudheid, naar «legionairs gehuld in schapenvachten die zich warmen aan een vuurkorf; altaren in de bergen waar offers groeien tussen winterse zuilen, centauren met fakkels die langs een bevroren zee draven — verspreide, ongecoördineerde gestalten uit een mythisch verleden, oneindig ver van dit leven verwijderd, en toch drager van herinneringen aan werkelijke en verzonnen dingen». En zo komt hij bij een schilderij van Nicolas Poussin dat de seizoenen toont, hand in hand dansend op de tonen van een lier die wordt bespeeld door de tijd. Het schilderij wordt niet benoemd, maar verderop in de cyclus zal het Een dans op muziek van de tijd blijken te zijn, nog steeds te bekijken in de Londense Wallace Collection.

Al dat gemijmer over de klassieken brengt Jenkins vervolgens bij zijn jeugd, toen hij op internaat zat en voor het eerst over de Oudheid hoorde. Hij denkt terug aan zijn leraren en aan zijn vrienden, en zo komt hij uit bij Widmerpool, de schooljongen met weinig vrienden die elke dag alleen zijn rondjes liep rond de school. Meteen zijn Powells twee hoofdpersonages geïntroduceerd en weten we ook op welke manier we hun verhaal gepresenteerd zullen krijgen. Van een alwetende verteller zal hier geen sprake zijn. Net zo vrij associërend als het boek begonnen is, zal het twaalf delen lang verdergaan. Nick Jenkins is een falende verteller, die er keer op keer op wijst dat wat hij gezien heeft ook anders verlopen kan zijn. Hij was alleen maar een getuige en hij interpreteert wat hij verneemt. Of hij dat goed doet, kan niemand zeggen, ook hijzelf niet. En een echte lijn zal er in zijn verhaal niet zitten, afgezien van de lijn die wordt getrokken door de pijl van de tijd. Een dans is geschreven zoals u en ik denken: speels, van de hak op de tak en soms doorbomend over zaken die voor Jenkins, maar daarom nog niet meteen voor de lezer, van wezenlijk belang lijken.

Tegenover deze elegante, observerende Jenkins plaatst Powell de berekenende, machtbeluste filistijn Widmerpool. Hij laat direct vanaf het begin duidelijk blijken naar wie zijn sympathie uitgaat. Twaalf romans lang zullen deze twee mannen elkaars ideeën bekampen. Widmerpool zal het maken in de wereld van de financiën, het leger en de politiek, terwijl Jenkins een succesvol romancier zal worden, die zijn mannetje zal kunnen staan tussen de andere artistieke groten van zijn generatie. En of het nu literatuur, schilderkunst of muziek betreft, maakt niet uit: hij kent ze allemaal.

Powell had het niet op de doeners onder ons. Hij hield daarentegen van de observatoren. Wellicht kan hij zelf nog het best worden gevangen onder de titel van deel 9 van de cyclus: hij was een van De militaire filosofen. Meer nog dan Jenkins was Powells ideale persoonlijkheid immers die van zijn generaal Conyers: conservatief wat temperament en levensvisie betreft, gesteld op traditie, een persoonlijkheid met karakter die volledig meester is over zichzelf, gemanierd, met een humoristische kijk op de wereld en zich ervan bewust dat elk menselijk streven uiteindelijk futiel blijkt. Socialisme waren zowel Powell als zijn held Jenkins een gruwel en elk radicalisme deed hij af als het resultaat van hypocrisie en een slecht karakter. Dat neemt niet weg dat Powell heel wat socialistische vrienden had. Vriendschap en politiek hoefden volgens hem elkaar niet in de weg te staan. George Orwell, in Een dans geportretteerd als de gekke lord Erridge, zou bijvoorbeeld zijn leven lang een van zijn beste vrienden blijven.

Sterk verbonden met deze politieke stellingname voor de «common sense» was Powells idee van de functie van de roman. Veel observatoren hebben in Een dans een beschrijving gezien van het sociale proces dat de adel deed plaatsmaken voor de bourgeoisie. De dandy wordt bij Powell verdreven door de boekhouder. En ook al stikt het in de romancyclus inderdaad van de voorbeelden hiervan, toch heeft Powell zich altijd verzet tegen generalisaties als deze. Laat dit maar over aan Evelyn Waugh, zo stelde hij wel eens. Hij was meer geïnteresseerd in de lotgevallen van het individu. «De wereld verandert inderdaad», zo bekende hij, «maar wat mij interesseert, is hoe mensen reageren op die veranderingen.» Wie een sociologische studie wil lezen moet dus zeker niet bij Powell terecht. Ideeën moesten volgens Powell in een roman altijd een middel blijven en nooit een doel op zich worden. Een roman moest de wereld niet veranderen, hij moest vooral mooi zijn en de lezer aanspreken.

Een ander vaak gehoord bezwaar is dat Powell in feite een snob was. Hij zou slechts oog hebben voor de hogere bourgeoisie en de oude adel, terwijl er alleen maar arbeiders in zijn boeken rondlopen als achtergrond figuren. En inderdaad, Een dans gaat over alle facetten van het menselijk bestaan, van geboorte tot dood, van huwelijk en echtscheiding tot zelfmoord en verpaupering, maar Powell verlaat nooit de gestudeerde kringen waartoe hij zelf behoorde. Hoe arm een Powell-personage ook moge zijn, het zal toch altijd genoeg geld hebben om in een restaurant tegen een vriend te vertellen hoe slecht het met hem gaat, om zich daarna in een taxi naar huis te laten rijden.

Maar hoeft dit een bezwaar te zijn tegen de boeken op zich? Wellicht niet. Zoals Hugh Whitemore — de man die vier jaar geleden voor Channel 4 Een dans bewerkte tot een acht uur durende tv-reeks — het schreef in Vanity Fair: «Powell schrijft over mensen die — niet allemaal, maar sommigen — behoren tot de hogere klasse, maar hij schrijft vooral over de pijn veroorzaakt door het leven. Men bekritiseert D.H. Lawrence toch ook niet omdat hij over de lagere klasse schreef, of Kingsley Amis omdat hij het had over de middenklasse?» Met zijn mengeling van grote kunst en roddel is Een dans inderdaad geen Lucky Jim. Dat was ook duidelijk te zien in de kranten en de boekhandels: Powell kreeg lovende kritieken terwijl Amis boeken verkocht.

In 1985, toen de schrijver tachtig jaar was geworden, kreeg hij in het ene interview na het andere de vraag voorgeschoteld wie die Kenneth Widmerpool nu in het echt was geweest, want zo'n figuur kon toch geen zuivere fictie zijn. Een paar namen werden gesuggereerd, waaronder die van een recente Labour-minister, maar Powell ging daar niet op in. Een dans was niet autobiografisch, zo hield hij vol, en als het Widmerpool-personage al op iemand gebaseerd was, dan wellicht op iemand die hij ooit in het leger had ontmoet: een onbekende militair die nu allang dood was. Daar gingen alle gissingen.

Toch is Een dans onmiskenbaar autobiografisch. Zie bijvoorbeeld de levensloop van Nick Jenkins en vergelijk die met die van Powell zelf. Jenkins is de zoon van een militair die naar de beste kostschool gaat en vervolgens in Oxford studeert. Op zoek naar een baan trekt hij naar Londen, waar hij in de buurt van Shepherd Market op kamers gaat wonen en aan de slag kan bij een uitgever van kunstboeken. Eenmaal getrouwd met de adellijke Isobel Tolland wordt hij script writer voor de filmindustrie, en wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, gaat hij in het leger. Eerst wordt hij in Noord-Ierland gestationeerd, later verhuist hij naar de spionagedienst en trekt daarvoor heel Europa rond. Weer terug in Engeland buigt hij zich over Robert Burtons The Anatomy of Melancholy en schrijft er een gewaardeerde studie over. Later volgt het vertrek naar het platteland en een carrière als romancier.

Nu de schrijver zelf: Powell is de zoon van een militair die naar Eton gaat en vervolgens aan het Oxfordse Balliol College geschiedenis studeert. Op zoek naar een baan trekt Powell naar Londen, waar hij in de buurt van Shepherd Market op kamers gaat wonen en aan de slag kan bij uitgeverij Duckworths. Eenmaal getrouwd met lady Violet Pakenham, de dochter van de vijfde graaf van Longford, wordt hij script writer voor de filmindustrie, en wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, gaat hij in het leger. Eerst wordt hij in Noord-Ierland gestationeerd, later verhuist hij naar de spionagedienst en trekt daarvoor heel Europa rond. Weer terug in Engeland buigt hij zich over het werk van de zeventiende-eeuwse biograaf John Aubrey en schrijft er een gewaardeerde studie over. In 1952 volgt het vertrek naar Somerset en een carrière als romancier. Okee, dit kan toeval zijn, maar het is dan wel verschrikkelijke veel toeval.

«Nick is iemand als ikzelf», bekende Powell ooit aan een interviewer, «Wanneer je een roman schrijft, moet je een bepaald standpunt innemen en dat kan maar beter dicht tegen dat van jezelf aanleunen.» Maar dat gaf volgens sommigen ook problemen. Ook al is hij de verteller van deze drieduizend bladzijden, toch krijg je als lezer nooit een beeld van Nick. Je weet niet hoe hij eruitziet en over zijn vrouw Isobel kom je al helemaal niets te weten. Zij houdt van feestjes en lezen, en samen met Nick heeft ze twee kinderen; daar blijft het ongeveer bij. Ook Powell moet zich van deze schimmigheid bewust geweest zijn, want hij laat Nick in deel 4 van Een dans, Casanova’s Chinees restaurant, het volgende bedenken: een toekomstig of een voorbij huwelijk kan door een van de betrokkenen realistisch worden beschreven, maar een bestaand huwelijk niet. Als schrijver moet je het reduceren tot een paar geïsoleerde aspecten, waardoor de subtiliteit ervan verloren gaat. Liefde, vriendschap, jaloezie of nijd kunnen in een roman best beschreven worden. Het huwelijk daarentegen, juist omdat het al deze gevoelens en nog veel meer omvat, ontsnapt aan iedere definitie.

Blijft de vraag waarom Powell zoveel details uit zijn persoonlijk leven in zijn romancyclus gebruikt heeft en er toch steeds weer op hamerde dat hij fictie had geschreven. Ook daarop heeft hij zelf een antwoord gegeven in Een dans: omdat hij met zijn boeken iets wilde bereiken wat hem met non- fictie altijd zou zijn blijven ontsnappen: de waarheid vertellen. «Men denkt dat een roman de waarheid niet kan vertellen omdat hij gefantaseerd is. Precies het tegenover gestelde is het geval. Omdat een roman gefantaseerd is, is hij waar. Een biografie of memoires kunnen nooit volledig waar zijn omdat ze niet ieder aspect kunnen behandelen van wat er gebeurd is. Een roman kan dat wel. De romancier bepaalt dit immers zelf. Zijn beslissing is bindend. Zelfs de beste biograaf kan alleen maar benaderend werken. En de autobiograaf voor zijn part zit gevangen in zijn eigen egotisme. Hij moet altijd verdacht zijn. Vergeleken met deze twee is de romancier een god die zich een mens maakt, hem laat ademen en stappen. De mens, geschapen naar zijn eigen beeld, geeft informatie over de god. In zekere zin kom je dus meer over Balzac of Dickens te weten uit hun romans dan over Rousseau en Casanova uit hun confessies.»

Een dans op muziek van de tijd eindigt met Jenkins die een vuurtje wil stoken in zijn tuin en daarvoor een oude krant ter hand neemt. Toevallig valt zijn oog op een artikel over een schilderijententoonstelling die hij onlangs bezocht en waar hij hoorde dat Widmerpool dood was, gestorven toen hij in zijn eentje aan het rennen was. Toen Jenkins de galerie verliet, was het licht beginnen te sneeuwen en de werkmannen hadden zich rond hun vuurtje verzameld. De geur van zijn eigen vuurtje, in zijn tuin, doet hem denken aan toen.

Na drieduizend bladzijden sta je dus weer aan het begin en kun je rustig opnieuw beginnen te lezen. In feite is dat ook wat je het liefst zou doen, want eenmaal in Powells wereld heb je nog maar weinig zin om deze ooit nog te verlaten.

Bij uitgeverij De Prom komt de integrale Nederlandse vertaling uit van Een dans op muziek van de tijd. Per jaar zijn er drie delen gepland; tegen het einde van 2004 zou de reeks volledig moeten zijn. Onlangs verscheen deel 2, Een kopersmarkt, 256 blz., ƒ49,95.