Zijn eigen blad, Der Spiegel, vlak na de oorlog onder Brits protectoraat op de markt gebracht, was op zijn beurt gemodelleerd naar Time en News Review, bladen die Augstein in oorlogstijd nooit onder ogen had gekregen. Voor een hoofdredacteur was hij, op zijn drieentwintigste, tamelijk jong, maar de bezettingsmachten eisten nu eenmaal een onbelast journalist. En die waren er, voor zover zij niet waren gevlucht of vermoord, in die tijd niet veel.
Zijn succesverhaal is bekend. Zijn blad is reeds decennia lang de goedgeoliede, goedgeinformeerde affairemachine, die tot op het hoogste niveau wordt gehaat en gevreesd. ‘Hij heeft de machthebbers de dampen aangedaan. Dat blijft zijn eer en glorie’, schreef Martin Walser in zijn laudatium bij Augsteins recentelijk gevierde zeventigste verjaardag.
In werkelijkheid heeft Augstein de nieuwsneuzerij altijd aan zijn ondergeschikten overgelaten. Hij is de man van het commentaar, van de doortimmerde beschouwing, waarvoor in zijn krant voor de rest, temidden van schandalen en reukwateradvertenties, weinig plaats is ingeruimd. Augstein neemt in deze hoedanigheid een interessante positie in: een liberale conservatief, een nationalist (‘Ik denk nationaal, daarvan heb ik nooit een geheim gemaakt’) en een antiklerikale katholiek.
Conservatief is hij op de manier van J. L. Heldring, met oog voor de continuiteit van het verleden en ironische scepsis ten aanzien van de gelukzaligheden der toekomst. Nationalistisch is hij in zijn gemengde gevoelens tegenover de losbollige Fransen, die weigeren in hun woning een wc-met-trekhaak aan te laten brengen omdat zij toch de hele dag in het cafe zitten. Antiklerikaal is hij in zijn afkeer van Helmut Kohls katholiek-sociale consensuspolitiek, een beetje rechts om de werkgevers niet te mishagen, een beetje links om de arbeiders koest te houden. Hoe vaak heeft Augsteins Spiegel al niet hoopvol op de voorpagina verkondigd dat het laatste uur van ‘de zwarte reus’ is geslagen? Om vervolgens voor de zoveelste keer tot de ontdekking te komen dat die man, wendbaar als water, potztausend weer de verkiezingen heeft gewonnen.
Er hangt rond Rudolf Augstein inmiddels veel society-glans, hij behoort al lang tot de boheme van Hamburg, de stad waar zijn Spiegel wordt uitgegeven. Bewonderend wordt hij aangegaapt tijdens de premieres in de plaatselijke opera, rijk en machtig als hij is geworden verkeert hij op vriendschappelijke voet met de rijken en machtigen der aarde, hetgeen, voor een journalist, onafwendbaar tot ideologische erosie leidt.{ Turken in Duitsland, bijvoorbeeld, daar heeft elke Bondsrepublikein een mening over. Ook Augstein. Wat is de grens tussen een hard en een harteloos commentaar? Bijvoorbeeld over die Turken wier woning in brand wordt gestoken, waarbij niet zelden doden vallen. Dat leidde tot een publieke discussie over de vraag of het, praktisch en psychologisch gezien, niet beter is om tot een dubbel paspoort over te gaan, zodat die arme schlemielen zich niet zo in de steek gelaten voelen. Augsteins standpunt in deze kwestie was op zijn minst gemakzuchtig. Hij was tegen zo'n tweevoudige nationaliteit. ‘Of zij worden Duitsers, met alle rechten en plichten, of zij blijven Turken, wat niemand hen kwalijk zal nemen.’
Het is het liberalisme van de stamtafel, en het is Augstein hardhandig ingewreven door vier van zijn eigen - zeer jonge - redacteuren, in een interview ter gelegenheid van het zevende decennium van hun patroon. Die jongens hadden lef.
Dat gescheld op de Fransen, constateerden zij, ‘herinnert aan de revanchistische geluiden na de Eerste Wereldoorlog’.
‘Dan kunnen jullie beter bij een andere krant gaan werken’, antwoordde Augstein, even de liberale schijn uit het oog verliezend.
Wordt hij niet steeds meer ‘een provocateur vol ressentimenten’?
‘Wie provoceer ik dan?’ vroeg Augstein.
‘Ons’, antwoordde de jongere generatie.
Waarom had hij zijn stem niet verheven toen bijvoorbeeld in Molln en Solingen Turken om het leven werden gebracht?
‘Toen heb ik een fout gemaakt’, gaf Augstein toe.
Was dat omdat de Turken, zoals hij schreef, ‘tot een cultuur behoren die de onze niet is’? Meende Augstein dit serieus?
‘Min of meer’, zei Augstein. ‘Ga maar eens naar Oost-Turkije. Vraag daar de Koerden hoe de Turken zich gedragen.’
‘Het gaat niet om Turken in Turkije, maar om Turken in Duitsland’, riposteerde de jongere generatie, representanten van het scherpe en zindelijke denken dat bij de oudere Rudolf Augstein helaas enigszins in het ongerede is geraakt.
Hij blijft vanzelfsprekend een bijzonder journalist, de man die uiteindelijk Franz-Josef Strauss naar Beieren heeft teruggejaagd, die in staat is op filosofisch niveau met Martin Heidegger te discussieren, die bij machte is Peter Zadeks Anthony and Cleopatra op niveau te recenseren. Zijn mening is altijd interessant, zijn artikelen zij altijd goed geschreven, zij het niet altijd even goed doordacht. Geen mens, behalve wellicht ‘Jezus Mensenzoon’ (waar Augstein een excellent boek over schreef), heeft nu eenmaal week in, week uit de wijsheid in pacht.
Op zijn leeftijd laat de stichter van Der Spiegel het maken van zijn krant uiteraard aan anderen over. Hij opereert al lang vanuit de leunstoel, zelf bepalend wat hij wenst te schrijven, niet geplaagd door de geringste administratieve beslommering. Zijn echte stoel, in het vertrek waarin het weekblad de redactievergaderingen houdt, staat nog steeds op dezelfde plaats als in de jaren dat hij de dienst placht uit te maken. Geen Spiegel-redacteur die het tot op heden heeft gewaagd daarin plaats te nemen. (mva)