De verstandigste woorden in het debat over de vraag of er een Nederlandse missie in Afghanistan moet blijven, zijn tot dusver gesproken door Joris Voorhoeve, minister van Defensie ten tijde van het drama van Srebrenica (in een interview met NRC Handelsblad, 23 augustus). Als ons wordt gevraagd mee te doen aan een militaire missie, waar dan ook, ‘moeten we nooit zeggen: ‘‘ja’’, en dan punt. We moeten zeggen: ‘‘misschien, indien…’’. Als je meteen ja zegt, ben je een aanhangwagen geworden van grotere landen die ergens toe besloten hebben.’ Het grote gevaar dat de Navo en de operatie Enduring Freedom bedreigt, is dat er een confrontatie zal ontstaan met een conglomeraat van tegenstanders: de Taliban, maar ook andere islamitische terroristen, krijgsheren, plaatselijke machthebbers, drug lords. ‘Je moet rekening houden met het scenario Irak.’ Voorhoeve komt dan met voorstellen die radicaal verschillen van de tot dusver leidende denkbeelden. Afghanistan is een islamitisch land in een islamitisch deel van de wereld. Met de Taliban moet worden onderhandeld. Betrek andere islamitische landen, Egypte, Bangladesh, Indonesië, Turkije bij het herstel van de orde en de wederopbouw: ‘Er zijn gigantische islamitische legers. Die blijven allemaal thuis.’ Dit is geen probleem van de Navo, vindt Voorhoeve, maar van de wereldgemeenschap. En om iets van Afghanistan te maken, heb je twintig jaar nodig.
In Nederland heeft nog geen politicus – of ex-politicus, zoals in dit geval, bovendien één met de beste persoonlijke ervaringen – zulke verstandige taal gesproken. In de discussie over Afghanistan heeft de natie zich tot nog toe uitgeput in bedrieglijke gemeenplaatsen: argumenten over moed en lafheid, het niet in de steek laten van het arme Afghaanse volk, de plicht om mee te doen in de oorlog tegen het terrorisme, de wederopbouw.
De verklaring van Voorhoeve heeft twee hoofdpunten. Ten eerste: lever je als klein land niet bij voorbaat uit aan de strategische en politieke inzichten van een grote of leidende mogendheid. En ten tweede: praat met je tegenstander. In beide gevallen heeft Nederland sinds 2003 het tegendeel gedaan. Het heeft zich met de steun aan de oorlog tegen Irak in miniatuurformaat medeplichtig gemaakt aan het ontstaan van het moeras in Irak, waarvan de grote leider in Washington niet meer weet hoe hij zich daaruit moet bevrijden. Vervolgens zijn we onder hetzelfde, toen al duidelijk zichtbaar mislukte leiderschap gaan helpen bij wat we dachten dat de wederopbouw van Afghanistan zou zijn.
Begin deze week is na het sneuvelen van sergeant Martijn Rosier, de tiende Nederlandse soldaat, weer de gebruikelijke discussie ontstaan, of liever, dezelfde dappere taal gesproken. ‘Het incasseringsvermogen van de krijgsmacht is groot’, zei minister van Defensie Van Middelkoop. ‘We zullen onze missie voor deze periode voortzetten.’ Dat wil zeggen tot augustus 2008. Eerder had hij zich laten ontvallen dat, als het aan hem lag, de soldaten best nog twee jaar mochten blijven. Oei! Daar had hij zich versproken, dat kon onze onderhandelingspositie in gevaar brengen. De werkelijkheid is dat onze bondgenoten in de Navo volstrekt niet verrast of verbaasd waren, want als het op het volgen van de politiek van president Bush aankomt, is Nederland vanouds het makste schaap van het bondgenootschap.
Het is volstrekt absurd om nu, in september, een besluit te nemen over de verlenging van de missie tot 2010. In dit stadium van de oorlog is het waarschijnlijker dat Afghanistan tot een tweede Irak wordt. De diepste oorzaak daarvan is dat de regering van president Bush de problemen daar stelselmatig en in toenemende mate heeft verwaarloosd, omdat Irak steeds meer soldaten en geld vergde. Om zich daarvan een goed beeld te vormen, raad ik minister Van Middelkoop en alle betrokkenen aan een uitvoerig artikel van David Rohde en David E. Sanger in The New York Times van 12 augustus te lezen: ‘How the ‘‘Good War’’ in Afghanistan Went Bad’. Dit grondig gedocumenteerde verhaal laat zich lezen als een requisitoir. En het is zeer onwaarschijnlijk dat, onder de nu geldende verhoudingen in Washington en de Amerikaanse radeloosheid in Irak, er binnenkort een principiële verandering van het beleid in Afghanistan zal komen.
Het gaat bij de komende beslissing over de Nederlandse missie niet om een betoon van trouw, menslievendheid, heldenmoed, maar om de vraag onder welke politieke omstandigheden bestrijding van het terrorisme en wederopbouw meer dan grote woorden kunnen zijn. Nu niet, in ieder geval. Weg kunnen we er niet, maar in de nu geldende situatie zou het blind onverantwoordelijk zijn te besluiten de soldaten daar tot 2010 te laten blijven.