Een ITN-team onder leiding van reporter Penny Marshall en cameraman Ian Williams, in gezelschap van verslaggever Ed Vulliamy van de Guardian/Observer-perscombinatie, had de Servische volkenmoordenaars op heterdaad betrapt. De close-up van de uitgemergelde Moslim Fikret Alic achter prikkeldraad ging de hele wereld over en riep associaties op met de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Westerse regeringsleiders als George Bush en John Major zagen zich gedwongen om hun houding ten aanzien van de oorlog in ex-Joegoslavië te wijzigen.
De makers hadden al meteen hun twijfels over de manier waarop de opname werd gebruikt. Enkele weken na dato zei Williams in het vakblad British Press Gazette: ‘De macht van de beelden loopt als het ware twee stappen vooruit op het bewijs dat ze zouden moeten leveren.’ En Marshall verklaarde: ‘Ik heb het woord “vernietigingskamp” niet in de mond genomen. Toch wordt steeds weer dat ene beeld van Fikret Alic gebruikt.’
Vier jaar later ontdekte Groene-medewerker Thomas Deichmann dat de opname een volstrekt vertekend beeld gaf van de situatie in Trnopolje. Er stond geen prikkeldraadhek om het kamp. De beelden waren gemaakt vanachter een prikkeldraadomheining die naast het kamp stond, en wel rond een schuurtje met landbouwmateriaal. De cameraman had echter zodanig positie gekozen dat het leek of het kamp met prikkeldraad was afgezet. In het besef dat een dergelijke onthulling als Servische propaganda zouden worden afgedaan als hij deze niet spijkerhard kon maken, vergeleek Deichmann alle beschikbare gegevens over Trnopolje: de ruwe videoband van ITN, de berichtgeving in de geschreven media, verklaringen van ooggetuigen en documenten van het Rode Kruis, de VN en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Vervolgens reisde hij af naar Bosnië en ondervroeg zelf getuigen. Ten slotte werd hem duidelijk dat Trnopolje een verzamelkamp was geweest waar Moslims door de Bosnisch-Servische autoriteiten bijeen werden gebracht om hen te beschermen tegen Servische bendes die de omgeving onveilig maakten.
Het resultaat van zijn research was een impliciete aanklacht aan het adres van ITN. Deichmanns bevindingen werden op 22 februari dit jaar in De Groene afgedrukt en tegelijkertijd in vier andere Europese bladen, waaronder het Britse maandblad Living Marxism (LM). De verschijning van het artikel in het Verenigd Koninkrijk was voor ITN voldoende om vernietiging van de oplage van LM, excuses van de redactie en schadevergoeding te eisen. De redactie weigerde, waarna ITN het blad aanklaagde wegens laster. Marshall en Williams kregen een spreekverbod en de afnemers van ITN werden bedreigd met schadeclaims en verlies van opdrachten als ze zelfs maar gewag maakten van de controverse.
Alle Britse dagbladen zijn nu door de advocaten van ITN gedwongen om over de kwestie te zwijgen tot na de rechterlijke uitspraak, die begin volgend jaar wordt verwacht. Britse collega’s die Deichmanns bewijsmateriaal hebben ingezien en erkennen dat hij gelijk heeft, mogen het niet opschrijven. Redacteuren van de BBC-televisie kwamen tot dezelfde conclusie, maar uit vrees voor een miljoenenclaim van ITN werd hun van hogerhand verboden om hun bevindingen uit te zenden.
De meeste collega’s reageerden precies als andere beroepsgroepen die op een negatieve manier in het nieuws komen: men sloot de gelederen en trachtte de brenger van het slechte nieuws verdacht te maken. Vulliamy schreef een furieus artikel in The Observer, waarin hij Deichmann vergeleek met de ontkenners van de holocaust. Hij verzweeg dat hij zichzelf inzake Trnopolje meermalen had tegengesproken. In zijn eerste bericht van 7 augustus 1992 maakte hij geen gewag van prikkeldraad en schreef hij uitdrukkelijk dat Trnopolje ‘geen concentratiekamp’ was. Acht maanden later herinnerde hij zich in een nieuw artikel opeens ‘het prikkeldraad in het concentratiekamp Trnopolje’. Ondanks de hysterische toon van Vulliamys’ tirade tegen Deichmann weigerde The Observer een weerwoord van de laatste af te drukken.
Ook in eigen land werd Deichmann verketterd. De sympathie voor het katholieke Kroatië was hier zo groot dat het Duitse publiek al jaren alle anti-Servische berichtgeving voor zoete koek slikte. Een vergelijking van de Servische oorlogsmisdaden met de holocaust was bijzonder welkom, omdat het sluimerende nationale schuldbesef erdoor werd ontlast. De Oostenrijkse Balkan-reporter Erica Fischer maakte het nog bonter. Na de gebruikelijke verdachtmakingen aan Deichmanns adres schreef zij dat journalisten best feiten mogen manipuleren als zij daarmee een ‘grotere waarheid’ dienen.
DEICHMANN is na enige roerige interviews en persconferenties in Londen teruggekeerd naar zijn woonplaats Frankfurt, waar hij vol vertrouwen het proces afwacht. Hij haalt zijn schouders op over de beschuldiging dat hij Servische gruweldaden wil bagatelliseren. Deichmann: ‘Ik wil geen gruweldaden ontkennen, ik wil ze in perspectief plaatsen. De beschuldiging van revisionisme is onzinnig omdat hij veronderstelt dat de geschiedenis van de Bosnische oorlog al is geschreven. Terwijl er nog heel veel moet worden uitgezocht. Welke rol speelden westerse regeringen en militaire adviseurs? Wat gebeurde er precies in Srebrenica? Welke gevolgen had de erkenning van Slovenië, Kroatië en Bosnië en waarom vond die erkenning plaats?’
Het in Engeland en Denemarken verspreide gerucht dat hij in één moeite door ook de holocaust zou ontkennen, vindt hij helemaal beledigend. Ten tijde van de vijftigjarige herdenking van de Tweede Wereldoorlog heeft hij samen met holocaust-overlevenden in Frankfurt een alom geprezen tentoonstelling over dit onderwerp georganiseerd. Deichmann: ‘Ik heb me intensief beziggehouden met de nazi-tijd. Juist daardoor weet ik dat er in Bosnië geen holocaust plaatsvond en dat daar geen concentratiekampen naar nazi-voorbeeld bestonden.’
Inmiddels heeft hij alweer nieuw bewijsmateriaal in zijn zaak tegen ITN gevonden. Op een videofilmpje van een Servische televisieploeg die het team van Marshall begeleidde, is te zien hoe de ITN-ploeg te werk ging. Nadat de cameraman zijn bedrieglijke positie heeft ingenomen, loopt Marshall op het prikkeldraad toe en spreekt de eerste de beste Bosniër aan. Zijn naam is Mehmet, hij is weldoorvoed en hij vertelt in gebroken Engels dat de omstandigheden ‘uitstekend’ zijn en dat hij ‘heel goed’ wordt behandeld. ‘Is Trnopolje een gevangenkamp?’ wil een andere verslaggever weten. Nee, zegt Mehmet: het is een vluchtelingenkamp. ‘Is het echt geen gevangenkamp?’ dringt Vulliamy aan. Mehmet haalt zijn schouders op: ‘Het is een vluchtelingenkamp, geen gevangenkamp.’ Op dat moment komen Fikret Alic en een andere man met ingevallen borst naar voren. ‘Daar rechts, die twee mageren’, beduidt iemand van het camerateam. De rest is bekend.
DE CONTROVERSE rond de ITN-beelden is inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste casus uit de naoorlogse journalistiek. Dat afgezien van De Groene geen enkel Nederlands medium er aandacht aan besteedt, zegt helaas weinig over het belang van de kwestie en veel over de vaderlandse journalistiek. De affaire staat niet op zichzelf. Dat de moderne media steeds vaker crisissituaties in de hele wereld vergelijken met de holocaust is niet alleen een schrikbarend bewijs van journalistiek onvermogen, het is helaas een bewuste trend. De grote ideologieën mogen dan zijn verbleekt, zowel journalisten als lezers verlangen nog steeds naar een zwart-witvoorstelling van de wereld waarin ze hun geweten kunnen verankeren. Volgens een nieuwe richting in de journalistiek heeft de verslaggever de plicht om partij te kiezen. Er bestaat ook al een naam voor het genre: attachment journalism. De term is bedacht door oorlogscorrespondent Martin Bell, die zich momenteel bij de Britse verkiezingen opwerpt als ‘schone’ tegenkandidaat voor de door corruptieschandalen achtervolgde conservatief Neil Hamilton.
Nu valt er op Bells integriteit niets af te dingen, maar de term die hij heeft gelanceerd dekt een lading van leugens en manipulatie in naam van een of andere ‘goede zaak’. Een voorbeeld is het broeikaseffect, waarvan het bestaan nimmer wetenschappelijk is bewezen; niettemin is het verschijnsel door een hele generatie journalisten aangegrepen voor het verspreiden van ondergangsscenario’s. Nog kwalijker is de wijze waarop journalisten de mythe hebben ondersteund dat het risico van aids-besmetting bij heteroseksueel contact even groot is als bij homoseksueel contact. Toen deze mythe vorig jaar in Engeland eindelijk werd doorgeprikt, schreef een columnist in The Guardian dat hij niet wakker lag van de jarenlange misleiding. Hij was ‘verheugd’ dat jongeren tegenwoordig vaker condooms gebruiken of voor onthouding kiezen. Het deerde hem niet dat de seksuele ontplooiing van een hele generatie letterlijk is verziekt door de angst voor het HIV-virus. Hij zou wel bepalen wat goed was voor de lezers.
De Duitse journalist Burkhard Müller-Ullrich schreef vorig jaar een boek over de missiedrang in de moderne journalistiek, die zich in Duitsland verbergt achter de schaapachtige naam Gesinnungsjournalismus. Hij behandelt een aantal voorbeelden (Tsjernobyl, het afsterven van het regenwoud, de Brent Spar) en concludeert dat van oorsprong linkse en liberale bladen samen met organisaties als Greenpeace en Amnesty een ‘bewustzijnsindustrie’ vormen die afwijkende feiten verdringt. Hij noemt de journalisten in kwestie ‘gewetenschappers’ en waarschuwt dat het publiek ooit genoeg zal krijgen van hun manipulaties, waarna van de weeromstuit nationalistische, seksistische en anderszins rechtse clichés de boventoon zullen gaan voeren in de internationale media.
Zoals de affaire rond de ITN-opname aantoont, voegt de televisie aan dit valse moralisme een dimensie toe: de dimensie van het beeld dat ‘voor zichzelf spreekt’. Helaas, geen enkel beeld spreekt duidelijke taal als het niet is voorzien van commentaar, niet is ingebed in voorkennis en vergelijkingsmateriaal en niet voor verantwoording komt van een aanwijsbare maker, zoals het gesproken woord voor verantwoording komt van de spreker. Het beeld van de uitgemergelde Fikret Alic riep door de redactionele toevoeging van het woord ‘kamp’ zijn eigen context op; een context die stonk naar de ovens van Auschwitz. Maar hoe gruwelijk de Bosnische oorlog ook was en hoe zwaar de morele en volkenrechtelijke verantwoordelijkheid van de Bosnisch-Servische leiders ook weegt, hun etnische zuiveringspolitiek was van ander kaliber dan de gemechaniseerde uitroeiingsoorlog tegen de joden. Het is een hachelijke vergelijking, maar zij dient dan ook slechts één doel: de mensheid herinneren aan het feit dat het nog erger kan. Wie dat feit verdoezelt, bezondigt zich pas echt aan geschiedvervalsing.
Attachment journalism heeft niets uitstaande met journalistiek engagement zoals dat op zijn best werd beleden door vakgenoten als Albert Camus of George Orwell. Zij kozen partij tegen onrecht, maar nimmer ten koste van de feiten. Deichmann: ‘Als deze trend doorzet, dan beleven we het einde van de journalistiek. Martin Bell heeft in zijn boek In Harm’s Way met grote precisie beschreven hoe journalisten in Sarajevo hun neutraliteit verloren en de retoriek van één partij overnamen. Dan bedrijf je geen journalistiek meer, dan ben je aan het lobbyen. Je ziet nu ook de grens tussen journalistiek en pr vervagen. Die moraliserende houding hangt volgens mij samen met het einde van de Koude Oorlog en het gebrek aan oriëntatie van westerse regeringen. Journalisten komen in de verleiding om een moreel vacuüm te vullen.’
Deichmann volgt liever het motto van Tagesschau-redacteur Hanns Joachim Fischer: ‘Een goede journalist herken je aan het feit dat hij zich met geen enkele zaak vereenzelvigt, ook niet met een goede zaak.’
Voor het komende proces in Londen is hij niet bevreesd, omdat hij alle bewijzen in handen heeft. Deichmann: ‘Ik ben alleen benieuwd hoe ITN in de rechtszaal zal opereren en wat ze nog allemaal gaan verzinnen om de openbare discussie in Engeland te onderdrukken. Dat een nieuwszender met behulp van advocaten en rechters nieuws onderdrukt, is volgens mij een novum in de mediageschiedenis.’