
‘U bent hier vanavond in zulke groten getale omdat u het heeft begrepen.’ Op 3 februari trapt Marine Le Pen de verkiezingscampagne af van het Front National in Lyon. Achter het katheder staan drie Franse vlaggen en een aantal kamerplanten. Le Pen spreekt over vrijheid, beschaving en verval. Zullen onze kinderen nog dezelfde rechten hebben als wij? Frankrijk wordt verdeeld, zegt Le Pen, door een fundamentele, overdwarse scheidslijn. ‘De scheidslijn gaat niet over links en rechts, maar over globalisten en patriotten. In deze presidentsverkiezingen vertegenwoordigen wij het kamp van de patriotten.’
Die overdwarse scheidslijn zou Le Pen zo geplukt kunnen hebben uit het werk van Mark Bovens, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht. Bovens onderscheidt in het politieke landschap een ‘globaliseringsscheidslijn’. Het electoraat is grofweg te verdelen in nationalisten en kosmopolieten. ‘De scheidslijn is sociaal-cultureel van aard’, zegt hij. ‘De vraag is: wat voor land moet Nederland zijn? Dan heb je het over wel of geen open grenzen, multiculturalisme en Zwarte Piet.’
Gevestigde partijen zitten in een spagaat. Hoewel de oorspronkelijke kiezers van bijvoorbeeld de Partij van de Arbeid het in grote lijnen eens zijn over linkse speerpunten zoals herverdeling en de verzorgingsstaat staan ze ver van elkaar af op culturele thema’s. Een significant deel van de oude achterban van de pvda is links én nationalistisch. ‘Het gaat om, zeg, twintig tot dertig procent van de kiezers’, stelt Bovens. ‘En toch zijn ze lang genegeerd.’ Het progressieve patriottisme van Lodewijk Asscher is een poging om de koers bij te stellen. Tegelijk kan de partij niet al te nationalistisch worden, want aan de andere kant liggen GroenLinks en d66 op de loer. Hun kiezers zijn grotendeels kosmopoliet, dus zij hebben het makkelijker.
Dankzij de noodzakelijke halfslachtigheid van gevestigde partijen kunnen jonge partijen zich presenteren als de stem van het volk. Zo is dat vaker gegaan in de Nederlandse politiek. Al aan het einde van de negentiende eeuw schetste Abraham Kuyper een tegenstelling tussen ‘de godvruchtige calvinistische kleine luyden tegenover de seculiere elite van liberalen, joden en vrijdenkers’, schrijft Bovens in een essay over populisme. De sdap, een voorloper van de pvda, hanteerde later eveneens een populistisch vertoog over de nobele werkende man versus de corrupte kapitalisten. Met die links/rechts-tegenstelling speelde de partij de achterban van haar tegenstanders uit elkaar. Zo maakt de kloof ruimte voor nieuwe politieke partijen, met hun eigen populistische appèl.
Inmiddels zijn de oude tegenstellingen vervaagd of zelfs verdwenen uit de politiek. Als het gaat om globalisering en nationale identiteit staan de partijen daarentegen lijnrecht tegenover elkaar. Bovens: ‘Waar het vroeger ondenkbaar zou zijn dat Wiegel en Den Uyl in één kabinet zouden zitten, is het nu ondenkbaar dat Wilders en Pechtold samen regeren.’
Waarom is globalisering zo’n explosief thema? Zelden is een groep zo uitgebreid gepeild, geïnterviewd en geobserveerd als de 52 procent van de Britse bevolking die stemde voor een Brexit. Toch ontdekte Eric Kaufmann iets in de data van de British Election Study wat anderen was ontgaan. De hoogleraar politicologie aan Birkbeck College in Londen doet onderzoek naar het gedrag van witte meerderheden en zag verassend genoeg dat het electoraat sterk verdeeld was over een simpele vraag: zou de doodstraf opnieuw ingevoerd moeten worden?
In de referendumcampagne was de doodstraf op geen enkele manier een thema. En toch was het een van de sterkste voorspellers van een Leave-stem. De Britten die het meest enthousiast zijn over een herinvoering van de doodstraf zijn ook in grote meerderheid voor het verlaten van de Europese Unie. De voorspellende waarde van deze vraag was met 71 procent ongeveer even groot als die van meningen over immigratie.
Het gaat, licht Kaufmann toe, om een verschil tussen mensen met een voorkeur voor orde en mensen met een voorkeur voor openheid. ‘De grote kloof ligt tussen mensen die verandering omarmen versus mensen die het graag bij het oude laten. Sommige mensen zoeken nieuwigheid en innovatie, terwijl anderen meer belang hechten aan veiligheid en gewoonte.’ Mensen die sterk hechten aan orde voelen zich van hun stuk gebracht door een instroom van nieuwkomers. Wanneer het lokale zwembad op verzoek van moslima’s een vrouwenuurtje afkondigt, zijn ze onthutst.
Een hang naar orde is vaak lastig te meten met vragenlijsten. De meeste mensen weten ook wel dat ze geen voorkeur behoren uit te spreken voor een sterke leider die zich weinig aantrekt van de wet. Om toch een behoefte aan controle te meten, vragen sociale wetenschappers vaak naar de opvoeding van kinderen. Dat is een veel minder politiek thema. Dus vragen ze: wat is er belangrijker bij kinderen, gehoorzaam of attent zijn? Kaufmann liet er onderzoek naar doen in Amerika en Groot-Brittannië. De uitkomsten waren in beide gevallen hetzelfde: wie hecht aan orde en gehoorzaamheid, stemt Trump of Brexit.
Hechten aan orde is niet hetzelfde als conservatief of behoudend zijn. In The Authoritarian Dynamic uit 2005 schrijft sociaal-psycholoog Karen Stenner dat deze groep juist bereid is om te kiezen voor radicale oplossingen om de orde te herstellen. Ze zijn het eens met stellingen als: ‘onze sociale problemen zouden grotendeels opgelost zijn als we op de een of andere manier de misdadige en asociale mensen uit de samenleving konden verwijderen’. Het ergste vinden ze als er wordt gezegd dat je er toch niets aan kunt doen. Nee, zegt deze groep, je moet grenzen stellen. Op psychologisch niveau was de slogan van de Leave-campagne, Take back control, dan ook briljant.
Kaufmann verwijst naar de ‘waardenkaarten’ van het Britse onderzoeksbureau Cultural Dynamics. Die kaarten visualiseren welke overtuigingen vaak samengaan. Euroscepsis staat dicht bij termen als discipline en security. Het meest opvallende item staat vlak daarnaast: ‘sex whip’. Wat blijkt? De groep die vindt dat verkrachters en pedofielen zweepslagen zouden moeten krijgen, is ook bijzonder eurosceptisch.
‘Dat betekent niet dat die mensen naar en gemeen zijn’, zegt Kaufmann. ‘Het betekent dat ze een duidelijk goed en fout willen.’ Wie speelt volgens de regels moet worden beloond, wie ze overtreedt moet hard worden gestraft.
Soms kan het orde-electoraat worden gevangen in een overkoepelend verhaal. Dat was het geval in de Koude Oorlog, toen West-Europa en Amerika een duidelijke identiteit ontleenden aan de botsing met de Sovjet-Unie. Maar sinds de val van de Muur is het Westen zijn externe vijand kwijt. Kaufmann: ‘De huidige sociaal-culturele spanningen zouden naar de achtergrond verdwijnen als Poetin opeens het oorlogspad kiest. Maar dat lijkt me onwaarschijnlijk. Bij gebrek aan zo’n grote strijd hoeven we niet te verwachten dat de culturele scheidslijn verdwijnt.’
In het publieke debat gaat het vaak over de globaliseringsverliezers. De bewoners van de rust belt, de left behinds, de vergeten miljoenen. Globalisering, luidt de these, heeft veel rijkdom gegenereerd, maar de baten zijn ongelijk verdeeld. In westerse landen deelt de arbeidersklasse niet mee in de welvaart. En dus stemt ze op populisten. Maar autoritarisme is te vinden in alle belastingschijven en xenofobie in alle postcodes. Daar heeft de economische hypothese geen antwoord op.
Populistische verdedigers van de natiestaat verschijnen bovendien in bijna alle westerse democratieën, hoe rijk en gelijk ze ook zijn. Ook Denemarken, Finland en Zweden kennen populistische uitdagers. Polen, een globaliseringswinnaar pur sang, verkoos in 2015 autoritaire populisten tot regering. Dat suggereert dat het antwoord op populisme niet alleen uit de economische hoek moet komen. Een gevoel van culturele dreiging kan niet weg worden gesubsidieerd.
De ordezoekende kiezer hoeft trouwens niet verloren te zijn voor de progressieve boodschap. Zo deed Obama het heel goed bij de witte arbeidersklasse. In 2008 won hij bij witte mensen zonder diploma in verschillende battleground states, met name in rust belt-staten als Wisconsin, Ohio, Virginia en Indiana.
In 2012 probeerde hij die kiezers vast te houden door zich op te werpen als de beschermer van de stad Detroit in Michigan, waar veel mensen in de autofabrieken werken. Na financiële tegenslagen lag de Amerikaanse auto-industrie aan de beademing. De Republikeinse presidentskandidaat Mitt Romney had ooit een opiniestuk geschreven waarin hij voorstelde om de stekker eruit te trekken. ‘Let Detroit go bankrupt’, schreef hij. Dat dicteerden de wetten van vraag en aanbod nou eenmaal.
Obama’s team schilderde Romney af als een schaamteloze plutocraat die banen zou outsourcen. Een dramatische voice-over: ‘Toen een miljoen banen op het spel stonden, keerden alle Republikeinen Detroit de rug toe.’ Obama daarentegen was de beschermheilige van de Amerikaanse arbeider. Hij had geïnvesteerd in de industrie toen dat hard nodig was. ‘En nu is de industrie terug, in vernieuwde vorm,’ vervolgt de stem, ‘dankzij het karakter en doorzettingsvermogen van de arbeiders van Michigan.’
Zo positioneerde de Obama-campagne orde en stabiliteit tegenover het harteloze grootkapitaal. Hij stelde zich teweer tegen de ‘onzichtbare krachten’ die gemeenschappen vernietigen door het werk weg te halen. Dat was een boodschap die aansloeg, merkte The New York Times op. Toen Trump dezelfde strategie vier jaar later kopieerde, werkte die nog steeds.
Nationalisme viert hoogtij in de oude industriegebieden, maar kosmopolieten hebben de universiteitssteden. De Britse steden Exeter, Bristol, Cardiff, Oxford, Cambridge, Warwick, Nottingham, Liverpool, York, Leeds en Newcastle: allemaal gingen ze naar Remain in het EU-referendum. Het zijn ook allemaal plaatsen met een Russell Group-universiteit, de meest prestigieuze onderwijsinstellingen van Groot-Brittannië waar bijna alle Britse politici en ambtenaren vandaan komen.
Hoe meer de globaliseringsagenda centraal staat, hoe meer de discrepantie tussen de politici en de gemiddelde burger zichtbaar wordt. De hoogopgeleide politici hebben weinig Fingerspitzengefühl voor deze kwesties. Als progressieve politici het hebben over diversiteit, gelijkheid en sociale vooruitgang, dan wekken ze onbedoeld wrevel hij kiezers die orde willen. De politicus bedoelt: alle mensen zijn gelijk en iedereen verdient een menswaardig bestaan. De kiezer hoort: we zetten de grenzen open, iedereen mag doen wat hij wil en op mij hoeft u niet te rekenen.
Van tijd tot tijd hebben sociale wetenschappers voorspeld dat intolerantie langzaam zou uitsterven. Grenzen en verschillen zouden vervagen. Sommigen voorzagen een post-materialistisch tijdperk, waarin creativiteit, diversiteit en autonomie oudere waarden als discipline, uniformiteit en autoriteit zouden vervangen. In de praktijk bleek dat vooral te gelden voor een beperkt, meestal geprivilegieerd segment van de bevolking.
Ervan uitgaand dat die frictie niet verdwijnt, wat dan? Karen Stenner schetst in The Authoritarian Dynamic een pessimistisch scenario waarin de retoriek van populistisch rechts een tegenreactie opwekt aan de andere kant van het spectrum. Burgers worden gesterkt in hun vermoeden dat anarchie op de loer ligt. Groepen aan weerszijden van de kloof radicaliseren elkaar. Zo wordt de angst voor chaos en sociale wanorde een self-fulfilling prophecy.
De vraag voor de komende jaren is hoe we ruimte kunnen vinden voor nationalisten én kosmopolieten, voor laag- en hoogopgeleid, voor orde en openheid. Al jaren lijkt het enige partijpolitieke antwoord op Wilders te zijn om de pvv te verfoeien, maar haar standpunten langzaam over te nemen. Alle politici verklaren plechtig hoe prachtig en uniek Nederland is. Erg effectief lijkt dat nog niet.
Het alternatief is om dieper te graven. Hoe kunnen we orde en geborgenheid organiseren in een diverse en dynamische maatschappij? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen zichzelf kan terugvinden in een veranderende, steeds meer verbonden wereld? Op die vragen moeten we een antwoord vinden. Om de kloof te dichten is het niet genoeg om te hameren op economische groei of Wilders na te roepen. De steun voor Wilders, Trump en Le Pen zal niet vanzelf verdwijnen. Die is, zoals Stenner schrijft, ‘bij uitstek iets van de toekomst’.