
Op vrijdag 7 september 2007 spreekt Jean-Claude Trichet een zaal toe in Frankfurt. De grijze Fransman is een liefhebber van poëzie, van literatuur en van filosofie. Met nauwelijks minder passie heeft hij het vandaag over het beroep waarin hij lang geleden, na enkele wilde barricadejaren, verzeild is geraakt: centraal bankier. Over de misverstanden die over dat werk bestaan, om precies te zijn.
De president van de Europese Centrale Bank (ecb) vergelijkt het met een ziekenhuis. ‘Een centrale bank heeft een intensive care waar – af en toe – slachtoffers van auto-ongelukken worden behandeld, waar gedotterd of een bypass aangelegd wordt’, houdt hij zijn publiek voor. Maar, zo voegt hij daar onmiddellijk aan toe: ‘Deze activiteiten – hoewel cruciaal voor het functioneren van het systeem – vormen slechts een fractie van haar missie. Centrale banken bestaan voor het grootste deel uit legers internisten die naar röntgenfoto’s staren en zich bezighouden met eenvoudige consultaties.’ Zo zien centrale bankiers zichzelf van oudsher het liefst. Discreet, op de achtergrond, de vinger aan de pols van de economie houdend.
Hoe anders ziet de wereld er negen jaar later uit. De opvolger van Trichet, de Italiaan Draghi, heeft als bijnaam ‘Super Mario’. Dat is geen overdrijving. Hem worden, net als zijn collega’s in de andere economische machtsblokken, haast bovennatuurlijke krachten toegeschreven. De afgelopen jaren hebben de centrale bankiers keer op keer het ondenkbare gedaan. Als volleerde magiërs redden zij banken, houden landen op de been, toveren gratis geld uit de hoge hoed en creëren een negatieve rente – sparen kost sinds kort geld.
Het kan niet anders, menen zij. De meeste economen lijken het met hen eens. De centrale bankiers zijn de enigen die tussen ons en de monetaire chaos staan. De laatste steunpilaar van het kapitalisme zelfs, volgens iemand als de Duitse socioloog Wolfgang Streeck. Hoe oneindig groot hun invloed is geworden, wordt duidelijk rond de periodieke persconferenties. Zoals vorige maand, toen de ecb aankondigde haar reeds negatieve depositorente verder te verlagen. Tegelijkertijd werd besloten nog meer geld in de economie te pompen. Het Europese monetaire verruimingsprogramma, bekend als ‘QE’ (Quantitative Easing), wordt uitgebreid van zestig naar tachtig miljard euro per maand. Al dagen van tevoren waren alle ogen gericht op de centrale bank. Politici, financieel journalisten en bovenal handelaren en beleggers schreven, praatten en twitterden nergens anders over. Ook dat is kenmerkend voor het tijdperk van de centrale bankiers. De zogenaamde ‘vrije markten’ lijken volledig afhankelijk van het beleid van de ecb, de Bank of England, die van Japan en natuurlijk de Amerikaanse Federal Reserve, de Fed. Zij zijn verslaafd geraakt aan hun lage rentes en goedkope geld.
Des te curieuzer is het dat we zo weinig over deze nieuwe heersers weten. Wat is het voor menssoort, die centrale bankier? Hoe ver reikt zijn invloed? En misschien wel het belangrijkste vraagteken: is wat we op dit moment meemaken tijdelijk, of zijn de financiële machtsverhoudingen definitief veranderd? Het antwoord op die vragen ligt in het verhaal van een groep gelijkgestemde, conservatieve heren, en een sluipende staatsgreep waar eigenlijk niemand echt gelukkig mee is.
Het is een zeldzaam hecht milieu waarin de centrale bankiers zich bewegen. ‘Ze zijn close op een manier die je zelden ziet in de wereld van de internationale relaties’, zegt Neil Irwin, journalist voor The New York Times en auteur van The Alchemists: Inside the Secret World of Central Bankers, in een telefonisch interview. Dat kan alleen maar omdat de mensen die dit universum bevolken zo homogeen zijn. Ze delen eenzelfde levensloop én persoonlijkheid. Iedereen die je het vraagt, on the record of op de achtergrond, somt dezelfde karaktertrekken op. Centrale bankiers zijn conservatief in de niet-politieke zin van het woord: behoudend. In tegenstelling tot de mensen op wie zij toezicht moeten houden, neigen ze meer naar stabiliteit dan naar innovatie. Het is ook een zeer academisch milieu. De leidende centrale bankiers zijn vrijwel zonder uitzondering gepromoveerde economen, vaak met een verleden als hoogleraar op een gerenommeerde universiteit.
Nog iets wat ze delen: centrale bankiers spreken altijd dezelfde taal, Engels. En ze zien elkaar vaker dan menige familie. De Europeanen treffen elkaar om de week in Frankfurt. Met hun internationale collega’s spreken zij minstens één keer per maand, in Bazel. Dat zijn niet zomaar vergaderingen. Er wordt ook samen gegeten. Vaak, althans in het verleden, kwamen de vrouwen mee naar zulke ontmoetingen – pas met de aanstelling van Janet Yellen als president van de Fed in 2014 is het traditionele mannenbolwerk enigszins geslecht. Waren er vergaderingen van het imf in Washington, dan zaten de centrale bankiers in hetzelfde hotel.
Ze kennen zelfs hun eigen variant op ‘Davos’ of ‘Bilderberg’: Jackson Hole. Elke zomer treffen de centrale bankiers elkaar in dit resort in Wyoming. Op het eerste gezicht een wat vreemde locatie. Het verhaal gaat dat de Fed, divisie Kansas City, eind jaren zeventig een evenement wilde organiseren waar ook de groten der aarde op af zouden komen. Om dat te bereiken, moesten ze in elk geval één man zien te strikken: toenmalig Fed-president Paul Volcker. De boomlange centrale bankier was een fervent visser. Zo ontstond het idee om een conferentie te houden op een plek waar het stikte van de forel. Dat was Jackson Hole, en Volcker hapte toe. Sindsdien wisselen de centrale bankiers eens per jaar, tijdens een eenvoudige maaltijd, een wandeling in de omliggende natuur of bij de opgezette grizzlybeer in de lobby, van gedachten over de toestand van de wereld.
Die knusheid kent uiteraard ook nadelen. Ze kan leiden tot een tunnelvisie. ‘Over het imf wordt wel eens gegrapt dat er economen werken uit 180 verschillende landen, maar van slechts drie verschillende universiteiten’, zegt Jasper Blom, politiek econoom aan de Universiteit Leiden en directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. ‘Zo is het met de belangrijke centrale bankiers ook een beetje. Het is van oudsher een kleine, homogene groep, die ook nog eens selectief input krijgt – vanuit de financiële sector dus. Zo ontstaat een zeer beperkte blik op wat belangrijk is.’
Voor zijn proefschrift keek Blom onder meer naar hoe de toezichthouders, vanuit hun internationale thuishaven in Bazel, een nieuw pakket regelgeving voor banken opstelden. Zelf werkte hij ook enkele jaren bij de ecb, als beleidsadviseur. Wat hem daar opviel was, naast de academische, behoudende sfeer, het Europese idealisme: ‘De ecb opereert in een heel sterke Europa-bubbel. Toen Trichet afscheid nam, werd de Europese vlag gehesen en het volkslied gespeeld. Ik merkte dat de mensen om mij heen daar echt kippenvel van kregen.’ Nog zoiets: op 9 mei, Europa-dag, heeft iedereen vrij. En elk jaar organiseert de ecb haar eigen culturele festival. In 2010 stond dat in het teken van Nederland, inclusief klompendans.
Er wordt niet alleen gefeest, maar ook hard gewerkt in Frankfurt. Dit najaar lekte een grootschalige enquête onder ecb-werknemers uit. De resultaten waren schokkend: 37 procent van de ondervraagden gaf aan dat zijn of haar gezondheid ‘negatief wordt beïnvloed’ door de hoge werklast en het vele overwerk. Meer te spreken waren de toezichthouders over hun beloning. De salarissen bij de ecb zijn dan ook zeer hoog. Ze lopen uiteen van ongeveer modaal tot ruim 250.000 euro, plus forse expatbonus en een gunstige belastingregeling. Niet voor niets gaat het gerucht dat bij sommige Oost-Europese centrale banken het voltallige personeelsbestand uitkijkt naar een post in Frankfurt.
‘Je verdient er waanzinnig veel geld’, geeft Jasper Blom volmondig toe. ‘Zelfs mensen van De Nederlandsche Bank die naar Duitsland gaan zien hun salaris al gauw met tientallen procenten stijgen. Dat zorgt voor een bijzondere dynamiek. Er gaan heel weinig mensen weg bij de ecb. Iedereen blijft zitten waar hij zit. Het is een beetje een gouden kooi. Dat geeft de mensen daar een kennisvoorsprong op anderen, bijvoorbeeld ambtenaren van nationale ministeries. Maar het zorgt ook voor een zekere starheid.’
Positief of negatief, sinds een aantal jaren is het onrustig in de gouden Frankfurter kooi. Dat geldt ook voor de collega-organisaties elders. De fameuze eenheid van de centrale bankiers, mondiaal bekend als de ‘Jackson Hole-consensus’, begint scheurtjes te vertonen. De oorzaak? Een historische crisis, een defecte kraan, en hevige conflicten tussen de loodgieters over hoe die te repareren.
Weinig mensen zullen hem kennen: Hans Witmacker. Ten onrechte. De zoon van een Nederlandse koopman, geboren in Riga maar lange tijd woonachtig en werkzaam in Amsterdam, is waarschijnlijk de allereerste centrale bankier uit de geschiedenis. Na een gevangenisstraf wegens schulden verhuist hij naar Stockholm. Daar neemt hij een nieuwe naam aan: Johan Palmstruch. Het is het begin van een roemruchte carrière. In 1656 richt hij, met goedkeuring van de Zweedse koning, Stockholms Banco op. Het instituut gaat papiergeld uitgeven. Geldcreatie via de drukpers, met koninklijk stempel – ziedaar het eerste prototype van een centrale bank ter wereld.
Het is de tijd waarin alchemisten nog zoeken naar het geheime recept waarmee je steen in goud verandert. De centrale bankiers vinden het. In een handomdraai kunnen zij papier omtoveren in al het geld van de wereld. Het hoeft niet te verwonderen dat dit in eerste instantie vreselijk misloopt. Al gauw ontstaat er een bank run in Stockholm. Nog geen elf jaar na het begin van zijn onderneming wordt Witmacker alias Palmstruch beschuldigd van fraude. Maar de geest is uit de fles.
Vanaf die tijd worden centrale banken een onmisbaar onderdeel van ontwikkelde economieën. Staten hebben ze nodig, om hen te voorzien van oorlogskrediet. Bovendien vormen ze een eerste, zij het niet zaligmakende, beschermingswal tegen financiële massapaniek en de daaropvolgende crises. Toch blijven de meeste centrale banken, ondanks die publieke functie, nog tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw in private handen. Bestuurders komen uit het financiële wereldje. Het is voor de banken, door de banken. Daarbij nemen de centrale bankiers het langetermijndenken voor hun rekening. Ze delen dezelfde overtuiging en belangen als de sector. Maar waar individuele handelaren zich laten leiden door vluchtige emoties – paniek, hebzucht – kijken de centrale bankiers met een afstandelijker blik naar wat goed is voor de financiële sector, als geheel. Er valt wat voor te zeggen dat dat in essentie nog steeds is wat zij doen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog worden centrale banken meer onderdeel van het staatsapparaat. De Nederlandse overheid nationaliseert dnb in 1948. In de daaropvolgende decennia heerst de overtuiging dat monetair beleid neerkomt op een uitruil tussen inflatie en werkgelegenheid. Verhoog je de rente, dan dring je de inflatie terug, maar dat kost wel banen. Het is niet vreemd dat democratisch gekozen politici over zo’n belangrijke keuze willen meebeslissen. Van onafhankelijke centrale banken kan geen sprake zijn.
In de jaren tachtig raken de oude vormen en gedachten in diskrediet. ‘Centrale banken gaan zich vanaf dat moment primair richten op prijsstabiliteit’, zegt Lex Hoogduin, hoogleraar economie in Groningen en jarenlang een van de toonaangevende personen binnen dnb. ‘Het idee is dat een centrale bank die dat trucje goed beheerst en geloofwaardig is eigenlijk niets hoeft te doen. Mervyn King, de baas van de Bank of England, heeft het op een gegeven moment zelfs over de “Maradona theory of central banking”. Daarmee refereert hij aan een fenomenale goal tijdens het WK in Mexico, in 1986. Maradona loopt vanaf de eigen helft in een bijna kaarsrechte lijn op het vijandelijke doel af, en toch weet hij vijf tegenstanders te passeren. Hoe? Door gebruik te maken van de verwachtingen van zijn tegenspelers, die menen dat hij naar links of rechts zal uitwijken.’ Over financiële stabiliteit gaat het ondertussen nauwelijks meer. Daar zouden de markten zelf wel voor zorgen.
Het is niet voor niets dat in deze tijd vrijwel alle centrale banken in de westerse wereld onafhankelijk mogen worden van de politiek. Hoogduin, gezeten op zijn kantoor aan de Amsterdamse Keizersgracht bij LCH.Clearnet (een zogenoemd clearing house, dat transacties op de financiële markten mogelijk maakt), benadrukt het meermalen: ‘Hun beperkte, duidelijke mandaat – alleen inflatie bestrijden – rechtvaardigde dit. Stel dat centrale banken wél invloed zouden uitoefenen op bijvoorbeeld de inkomensverdeling, of economisch beleid. Dan is je argument meteen een stuk wankeler. Idealiter geef je een centrale bank heel veel macht over heel weinig beleid.’
Op het eerste gezicht lijkt die aanpak fantastisch te werken. Alan Greenspan, de legendarische Fed-president, verwerft orakel-status. ‘Ik heb mij daar nooit prettig bij gevoeld’, zegt Hoogduin nu. Hij wijst op een artikel dat hij in 2001 publiceerde samen met enkele Groningse collega-economen, Overconfidence in Monetary Policy. ‘Het is wat mij betreft hoogmoed om te denken dat je de inflatie tot achter de komma kunt sturen.’
Vooralsnog zijn zulke waarschuwingen aan dovemansoren gericht. Er wordt zelfs gesproken van een geheel nieuw stadium van het kapitalisme, gekenmerkt door een wonderbaarlijke mix van lage rentes én lage inflatie: The Great Moderation. Met dank aan de centrale bankiers. Achteraf bezien creëert dat een mate van consensus en zelfvertrouwen die de beroepsgroep nog flink zal opbreken. Het is de aloude bijbelse waarheid: hoogmoed komt voor de val. In dit geval betekent die val bijna de financieel-economische Apocalyps.

De revolutie in het centrale bankieren gaat verscholen achter nauwelijks begrijpelijke namen als ‘fixed-rate tender with full allotment’ en curieuze afkortingen als tarp, ela en QE. Het gebeurt, zoals iedereen weet, in 2007, 2008. De Amerikaanse huizenmarkt stort in, banken aan weerszijden van de Atlantische Oceaan vallen om en ineens durft niemand meer geld aan elkaar uit te lenen. ‘Het was iets wat niemand van ons ooit ervaren had’, zei een bankdirecteur hierover. ‘Alsof je je leven lang de kraan hebt opengedraaid en er komt water uit. En nu was er plotseling geen water.’
De centrale banken krijgen een storm van kritiek over zich heen. Waarom is dit door geen van hen voorzien? Hebben zij zitten slapen? Veel tijd om bij zulke vragen stil te staan, is er niet. Onder leiding van de Amerikaanse Fed-president Ben Bernanke weten de centrale bankiers zich bliksemsnel te herstellen en aan te passen aan hun nieuwe rol. Bernanke heeft een verleden als hoogleraar in Princeton. In die hoedanigheid gold hij als dé deskundige op het gebied van de Grote Depressie in de jaren dertig. De fout die centrale bankiers volgens hem toen maakten, is dat zij te aarzelend optraden. Ze hielden te lang vast aan de Gouden Standaard en durfden niet te experimenteren.
Die vergissing wil Bernanke koste wat het kost vermijden. Er komt geen water meer uit de kraan? Onder zijn leiding schroeven centrale banken wereldwijd hun eigen brandkraan open. In de daaropvolgende jaren overspoelen zij de markten met liquiditeit. Ze lenen aan banken, aan bedrijven, op een gegeven moment zelfs aan overheden.
Het is een wonderbaarlijke vlucht naar voren. Het Duitse weekblad Die Zeit beeldt bankpresident Trichet op zijn cover af als de keizer van Europa, inclusief mantel en gouden kroon. Waar banken en verzekeraars failliet gaan of massaontslagen aankondigen, weten de centrale banken te groeien. De Europese Centrale Bank ziet het aantal banen toenemen met bijna 75 procent, van rond de 1500 naar meer dan 2600 fte. Dat is te danken aan het bankentoezicht, een taak die zij sinds kort grotendeels heeft overgenomen van de nationale centrale banken. Maar die zijn desondanks óók gegroeid. dnb heeft meer mensen in dienst en een hoger budget dan voor de crisis.
De echt cruciale groei zit ’m niettemin in iets anders: de macht van de centrale banken. Een Amerikaanse senator vergelijkt het met ‘je zoon een grotere, snellere auto geven juist nadat hij de familie-auto in de prak heeft gereden’. Deze opmerkelijke ontwikkeling wordt samengevat in de fameuze woorden waarmee Mario Draghi in 2012 tijdelijk de eurocrisis weet te bezweren. ‘The ECB is ready to do whatever it takes to preserve the euro’, drukt hij zijn toehoorders op het hart. ‘Whatever it takes’, dat blijkt een hoop te zijn. Veel meer in elk geval dan alleen zorgen voor lage rentes en ruimhartige kredieten.
Zo heeft de ecb zich al in de zomer van 2011 per post gericht tot de premier van Italië. Sommigen zien in Silvio Berlusconi een gevaarlijke mediamagnaat, anderen beschouwen hem als een politieke clown. Hoe dan ook: zijn democratische mandaat is groter dan dat van de ongekozen centrale bankiers. Toch schrijven die hem in hun brief een gedetailleerd politiek programma voor. Het gaat van flexibilisering van de arbeidsmarkt tot snijden in pensioenrechten. Of Berlusconi daarvoor wil tekenen. Van een vraag is eigenlijk geen sprake. Het is slikken of stikken. Na twee dagen buigt Berlusconi het hoofd. Later zal zijn minister van Financiën aan een gezelschap van collega-bewindslieden opbiechten dat de Italiaanse regering in die tijd twee dreigbrieven ontving. Eén was van een terreurgroep, de andere van de ecb. Die laatste vond hij met afstand het griezeligst.
Hoe groter de bemoeienis van de ecb, hoe omstredener zij wordt. Binnen de trojka, die de facto crisislanden als Griekenland en Portugal bestuurt, geldt zij als de hardste, meest neoliberale partij. Dat maakt de centrale bank gehaat onder links. Maar eigenlijk komt de kritiek van alle kanten. Van regeringsleiders die meer actie willen of juist minder. Van Noord- én Zuid-Europeanen; van Duitsers die inflatie vrezen tot keynesianen voor wie crisisbestrijding prioriteit boven alles heeft.
Lex Hoogduin lacht erbij als een boer met kiespijn. ‘Toen Draghi zijn beroemde woorden verkondigde, “whatever it takes”, toen had hij het niet meer over prijsstabiliteit. Hij sprak over het redden van de euro. Dat is wat anders dan met kleine tikjes de inflatie van 1,3 naar 1,8 procent proberen te bewegen. Nee, dan zit je midden in het politieke spel.’
Naarmate de monetaire noodtoestand langer duurt, raken de centrale bankiers daarin steeds meer verstrikt. In de VS ligt de Fed onder vuur van een wantrouwige volksvertegenwoordiging. En zelfs binnen de eigen, ooit zo gesloten gelederen rommelt het. Het meest zichtbaar is dat, opnieuw, bij de ecb. De eerste jaren na haar oprichting, in 1998, werden besluiten grotendeels bij unanimiteit genomen. Zelfs als niet iedereen het ermee eens was, werd naar buiten toe de eenheid bewaard. Tegenwoordig wordt geen gelegenheid onbenut gelaten om het eigen ongenoegen te spuien. Meerdere Duitsers zijn met ruzie vertrokken. De kloof is zelfs in beton gegoten, in het gloednieuwe hoofdkantoor van de ecb. Helemaal boven in het veertig verdiepingen tellende gebouw zetelt Draghi. Op de 39ste etage huizen zijn twee tegenstanders in het bestuur: de Duitse Sabine Lautenschläger en de Luxemburger Yves Mersch. Daaronder, bij liftknop 38, zitten de meest uitgesproken medestanders van Draghi: de Fransman Benoît Coeuré en de Belg Peter Praet.
‘De crisis trekt de Europese landen uit elkaar’, concludeert Hoogduin. Zelf is hij een uitgesproken tegenstander van Draghi’s koers, maar hij doet oprecht zijn best om de situatie te analyseren. ‘Met Duitsland gaat het uitstekend, Griekenland zit nog altijd in een diepe recessie. Centrale bankiers zijn ook gewoon mensen. Ze worden nu teruggeworpen op hun eigen afkomst. Dat is begrijpelijk, maar de gevolgen zijn in mijn ogen desastreus. De werking van financiële markten wordt compleet in de war geschopt. De ecb koopt, in het kader van QE, nu ook corporate bonds op, bedrijfskredieten dus. Als handelaar kijk je dan niet meer naar de kredietwaardigheid of winstverwachtingen van een onderneming. Nee, zo’n handelaar denkt: ik koop dit product, want ik kan het volgende maand doorverkopen aan de ecb.’
Veel hangt inderdaad af van de context van waaruit mensen spreken. Duitse centrale bankiers zien een florerende economie, en vrezen zelfs voor oververhitting op de woningmarkt. Nederlanders vrezen dat door de extreem lage rente de pensioenen verdampen. Oud dnb-president Nout Wellink sprak vorige maand in Nieuwsuur over de ‘kamikazepiloten’ van de ecb. Daartegenover staan de vertegenwoordigers van landen als Griekenland en Italië, die kampen met massawerkloosheid en een verloren decennium. Niets doen is voor hen begrijpelijkerwijs geen optie.
Dat zorgt voor diametraal tegenovergestelde inschattingen van de huidige situatie. Is de crisis achter de rug, zoals het Nederlandse kabinet beweert? Of dreigt een langdurige stagnatie, iets wat veel buitenlandse centrale bankiers en economen denken? In dat laatste geval is veel geoorloofd. Misschien wel alles.
Over één ding kan geen twijfel bestaan. De enorme politieke rol die de centrale banken zijn gaan spelen, valt moeilijk te rijmen met hun ontbrekende democratische mandaat. Ze hebben zich, in weerwil van de trias politica, ontpopt tot de vierde macht. Geen rechter, parlement of regering die hier iets aan kan doen.
Centrale banken zijn daarmee hét voorbeeld geworden van wat de Britse politicoloog Colin Crouch ‘post-democratie’ heeft genoemd. Dat is iets anders dan dictatuur. In een post-democratie worden er nog altijd keurig verkiezingen gehouden. Maar de echte beslissingen – over bezuinigingen, de toekomst van de welvaartsstaat, inkomenspolitiek – worden genomen door rijke elites en grijze technocraten. Zij werken voor instituties die de burger het liefst op afstand houden. Die een hekel hebben aan alles wat naar ‘ideologie’ ruikt. Ze doen alsof politiek een beleidsmachine is, een kwestie van logisch, rationeel nadenken, in plaats van een arena waar botsende belangen en wereldbeelden op elkaar stuiten.
Wie in die beschrijving zo’n beetje de definitie van een centrale bank herkent, heeft het bij het rechte eind. De vraag is of deze toestand blijvend zal zijn. En of er nog een weg terug is. Critici vrezen van niet. Zij wijzen erop dat de centrale banken een gevangene zijn geworden van hun eigen goedkoop-geld-beleid. Zouden zij daarmee stoppen, dan krijgt menige overheid moeite om de staatsschuld te financieren. Nog problematischer: banken en beleggers zijn verslingerd geraakt aan het geldinfuus. De financiële markten zijn daarmee praktisch een semi-publieke sector geworden.
Ook journalist Neil Irwin, van The Alchemists, zegt desgevraagd dat de rol van de centrale bankier definitief veranderd is. ‘Qua achtergrond past ook de nieuwe lichting – mensen als Yellen en Draghi – prima in het aloude plaatje van de centrale bankier. En toch is het beroep van centraal bankier definitief veranderd. Maatregelen als forward guidance en QE, dat waren in 2007 nooit eerder uitgeteste instrumenten. Nu zijn ze onderdeel geworden van de normale gereedschapskist. Sinds ik mijn boek hierover heb afgerond zijn de centrale banken bovendien alleen nog maar activistischer geworden. Dat betekent: meer kwantitatieve verruiming, en negatieve rentes. Zo bezien is er geen weg terug. Zodra de komende jaren opnieuw economische problemen opdoemen, zal de wereld wederom naar de Fed en de ecb kijken voor een oplossing.’
Niet de mannen in de City en op Wall Street, maar de centrale bankiers zijn de nieuwe masters of the universe. Dat riekt naar samenzweringstheorieën. In de ogen van veel complotdenkers waren ze altijd al oppermachtig. Centrale banken zouden de wereld besturen. Ze starten naar believen oorlogen, en beginnen nu eens een crisis, dan weer een hausse. Vooral de Amerikaanse Fed is een geliefd onderwerp. De rechtse televisiepresentator Glenn Beck besteedde er regelmatig aandacht aan in zijn show op Fox News. Daarbij noemde hij de Fed een kartel, niet veel beter dan de Opec of Mexicaanse drugshandelaren. ‘De Fed is privaat eigendom. Maar we weten niet wie hen bezit!’
Die argwaan heeft de centrale bank mede aan zichzelf te danken. Het initiatief tot haar oprichting werd genomen in 1910 op Jekyll Island, op het landgoed van bankier J.P. Morgan. Negen dagen en nachten overlegden daar zes mannen over de toekomst van de financiële sector. De leden van deze ‘first names club’ vonden de Fed praktisch uit. Maar dat moest geheim blijven. Het grote publiek had ook toen al een hekel aan bankiers. Als bekend werd dat zij hierachter zaten, zou de Fed er misschien wel nooit komen.
Ruim een eeuw later zijn de centrale banken machtiger dan ooit. En toch hebben de complotdenkers ongelijk. Ja, hun bevoegdheden zijn enorm toegenomen de afgelopen jaren. Er zijn weinig politieke instituties die daarmee níet dolblij zouden zijn. Maar bij de centrale bankiers is het ongemak voelbaar. Meer dan gretige machtswellustelingen ogen ze als heersers tegen wil en dank. Journalist Irwin wijt dat aan hun karaktertrekken: ‘Uitgerekend de kwaliteiten die ervoor zorgen dat iemand aangenomen wordt om een centrale bank te helpen leiden, maken hem huiverig om zich te committeren aan drastische experimenten die een economie uit een diep dal zouden kunnen krijgen.’
Ook politiek econoom Jasper Blom denkt niet dat de centrale banken hun macht snel doelbewust zullen misbruiken. ‘Demonstranten, zoals van Occupy dat ook zijn tenten had opgeslagen bij de ecb in Frankfurt, lijken soms het idee te hebben dat centrale bankiers echt evil zijn. Dat ze expres de Griekse economie naar de knoppen helpen. Ik geloof dat niet. Ze doen het niet bewust. Het is meer dat ze blind zijn voor hun eigen politieke positie. Ze zijn er oprecht van overtuigd dat ze niet-politiek, neutraal handelen.’ Dat maakt het overigens niet minder problematisch. Blom: ‘In de eurocrisis heeft de ecb-leiding steeds gezegd dat zij geen politiek wil bedrijven, en daarom bepaalde maatregelen niet zou treffen voordat de gekozen politici in landen als Griekenland en Italië dat doen. Maar in mijn ogen is zo’n ultimatum net zo politiek.’
Dat geldt ook voor het hevig omstreden beleid van monetaire verruiming, QE, waarbij de centrale banken geld de economie in pompen. Gepresenteerd als een technische, rationele maatregel komt het in de praktijk óók neer op een vorm van inkomenspolitiek. Sluis je al dat vers gecreëerde geld naar de financiële sector zoals nu gebeurt, dan profiteren vermogenden ervan. De prijzen van aandelen en vastgoed zijn de afgelopen jaren fors gestegen. Veel effect op de rest van de economie heeft het niet. Inmiddels wordt er dan ook gediscussieerd over alternatieven. De ecb zou het geld direct naar overheden kunnen sluizen. Dat komt neer op monetaire financiering, wat sinds de hyperinflatie tijdens Weimar omstreden is. Een andere optie is het ‘helikoptergeld’ rechtstreeks overmaken naar alle Europeanen, in de vorm van een burgerdividend van enkele duizenden euro’s.
Wat het ook moet worden, dat zijn hoogst politieke afwegingen. Als zodanig horen zij niet thuis bij centrale banken. Het is een dilemma waar zij steeds nadrukkelijker mee zullen kampen. Óf de centrale bankiers keren onder druk van de critici, onder meer die in Duitsland en Nederland, terug naar een bescheidener rol in de economie als hoeder van de monetaire stabiliteit. Dan kunnen ze hun onafhankelijke positie behouden. Óf de centrale bankiers stellen zich activistischer op. Maar dat zal vroeg of laat leiden tot hevige debatten over hun onafhankelijkheid, want die valt nog maar moeilijk te rijmen met de democratie.
Vooralsnog wordt deze cruciale keuze uit de weg gegaan. Te druk zijn de centrale bankiers met het op de been houden van hun patiënt. De ene experimentele behandeling volgt op de andere. De dopingarts dient de financiële markten steeds weer nieuwe shots toe. Sommigen beschouwen het als kwakzalverij. ‘Dokter Draghi blijft maar injecties geven en de dosis van het medicijn verhogen, terwijl hij zich af moet vragen of de diagnose juist is’, aldus Nout Wellink onlangs.
Misschien is het waar, misschien is het gemakzuchtig commentaar vanaf de zijlijn. Maar de bedaagde arts van weleer waar Jean-Claude Trichet over sprak, die zich ertoe beperkte de vinger op de pols te houden, is in elk geval verdwenen. Alles wijst erop dat hij voorlopig niet meer terug zal keren.