«Wie herinnert zich dit beeld niet?» schreef Uri Avnery op 5 oktober 2002 in het dagblad Haaretz. «Een jood wordt in Moskou aangeklaagd als zionistische spion. Familieleden en vrienden komen als waarnemers naar het proces, maar worden weggestuurd. Er is geen plaats meer, krijgen ze te horen; alle stoelen zijn al bezet. En inderdaad, KGB-agenten hebben al vroeg de rechtszaal gevuld en beginnen bij het binnenleiden van de gedaagde te roepen: Verrader! Spion! Maak hem af! Welnu, eergisteren heb ik in Tel Aviv iets meegemaakt wat daar akelig op leek.»
De gedaagde wiens eerste procesdag Avnery tevergeefs trachtte bij te wonen, Marwan Barghouti, was op het moment van zijn voorgeleiding lid van de Palestijnse Wetgevende Raad, algemeen secretaris van Jasser Arafats Fatah-beweging en een belofte voor de toekomst. Hij had naam gemaakt als jongerenaanvoerder tijdens de eerste intifada, maar vervolgens ook politiek gezag verworven als loyaal uitvoerder van de akkoorden van Oslo. Reeds tijdens zijn proces zag menigeen in hem een goede opvolger van Arafat, niet alleen als Fatah-leider en Palestijnse president, maar ook als vredestichter. Het is dan ook geen verrassing dat Barghouti direct na de dood van Arafat vanuit de gevangenis liet weten dat hij wil meedoen aan de Palestijnse presidentsverkiezingen van 9 januari.
De grote vraag tijdens zijn proces was waarom Israël juist hem gevangen zette. Dat de regering-Sharon aanstuurde op een langdurige gevangenisstraf werd wel duidelijk uit de aanklacht: 26 moorden met voorbedachten rade, gepleegd door gewapende leden van Fatah in opdracht of met instemming van Barghouti. Op last van veiligheidspersoneel werd de rechtszaal geheel gevuld door leden van de Slachtoffer Organisatie, nauw gelieerd aan de fascistische Kach-partij, die tekstborden in de lucht hielden en «Moordenaar! Terrorist! Maak hem af!» schreeuwden. Niet alleen voor hen, ook voor de door premier Sharon gecontroleerde elektronische media stond Barghoutis schuld al bij voorbaat vast. Niet temin duurde het meer dan een jaar voordat zijn proces werd afgerond.
Barghouti, die door het Israëlische leger op de Westelijke Jordaanoever was gearresteerd, weigerde de jurisdictie van de Israëlische rechter te erkennen en voerde een politieke verdediging, ondersteund door Palestijnse en Israëlische adviseurs onder wie Shamai Leibowitz, zoon van de grote talmoedgeleerde Yeshayahu Leibowitz. Omdat de openbare aanklager de meeste aanklachten niet kon bewijzen, werd Barghouti uiteindelijk slechts veroordeeld tot vijfmaal levenslang wegens moord op vier Israëliërs en een Griekse monnik. Zijn medestanders begonnen onmiddellijk een actie voor zijn vrijlating. Barghoutis persoonlijke verantwoordelijkheid voor de moorden was namelijk niet aangetoond. Het vonnis berustte in laatste instantie op een politiek oordeel van de Israëlische rechter over het functioneren van de Palestijnse Autoriteit.
Het feit dat sommige van de eigenlijke moordenaars behoorden tot de door Barghouti geleide jongerenafdeling Tanziem en de illegale tak daarvan, de Gewapende Al Aksa-brigades, werd door de rechter als afdoende bewijs voor zijn aandeel beschouwd. Die denkwijze is typerend voor de Israëlische regering, die al jaren verkondigt dat de Palestijnse Autoriteit bij machte is alle geweldpleging vanuit de eigen bevolking te verhinderen als zij zich daarvoor maar inspant. Zij houdt vol dat Arafat en de zijnen systematisch gebruik hebben gemaakt van zelfmoordenaars en andere radicale Palestijnse elementen als drukmiddel om hun eisen aan het adres van Israël kracht bij te zetten. Vanuit hun optiek was het proces-Barghouti een opmaat tot de totale criminalisering van Jasser Arafat en de Palestijnse Autoriteit en een rechtvaardiging voor hernieuwde invallen in de Palestijnse gebieden die inderdaad niet lang op zich lieten wachten.
Daarentegen behoort Barghouti tot de Palestijnse leiders die juist vanwege hun prestige als verzetsstrijder respect afdwingen en in staat zijn radicale elementen te bedwingen mits Israël daar iets tegenover stelt. Als bewijs van zijn verregaande invloed bewerkstelligde hij in juni 2003 nota bene per mobiele telefoon vanuit de gevangenis een eenzijdige wapenstilstand van Palestijnse kant. Die wapenstilstand hield een maand stand voordat hij werd verbroken door een Palestijnse zelfmoordactie en een Israëlische luchtaanval waarbij een leider van Hamas werd gedood. Bovendien vergroot zijn gevangenhouding alleen maar zijn populariteit onder de Palestijnen, een populariteit die nu al vele malen groter is dan die van andere presidentskandidaten. «Barghouti zal worden vrijgelaten», sprak het Arabische communistische Knesset-lid Mohammed Barakesh na zijn veroordeling: «En degenen die hem in de gevangenis hebben gezet, zullen uiteindelijk met hem moeten onderhandelen omdat hij de leider van de Palestijnen is.»
Ook zijn invloed binnen de Palestijnse Autoriteit is nu al zo groot dat Shimon Peres, die nog altijd nauw contact onderhoudt met uiteenlopende Palestijnse leiders, heeft gezegd dat «wat Barghouti op televisie zegt uiteindelijk altijd gebeurt». Die machtspositie dankt hij in de eerste plaats aan zijn herkenbaarheid voor gewone Palestijnen, aangezien hij altijd prominent aanwezig is geweest in de bezette gebieden. Hij is geen «Tunesiër» zoals de leden van Arafats oude garde die de leider vergezelden in zijn jarenlange ballingschap. Hij is ook nimmer «defaitist» geweest, maar heeft altijd vastgehouden aan het standpunt dat vrede alleen te bereiken is als Israël volledig afziet van de bezette gebieden en ook de joodse nederzettingen volledig terugtrekt. Tussentijds is hooguit een wapenstilstand mogelijk, mits die uitzicht biedt op vruchtbare onderhandelingen.
Barghouti werd geboren in een dorpje in de buurt van Ramallah op 5 juni 1960, precies zeven jaar voor het uitbreken van de Zesdaagse Oorlog die tot de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook leidde. Zijn hele leven is hij nauw verbonden gebleven met zijn geboortegrond. Hij studeerde geschiedenis en politicologie aan de immer belaagde Bir Zeit-universiteit en leerde Hebreeuws in Israëlische gevangenissen waar hij werd vastgehouden wegens zijn aandeel in gewelddadige studentenacties. Tijdens de eerste intifada van 1987 gaf hij leiding aan Fatah-jongeren en werd daarom op last van de Israëlische autoriteiten verbannen, maar bij het begin van de implementatie van de Oslo-akkoorden keerde hij terug naar de Westelijke Jordaanoever.
Hij verdedigde de akkoorden als «de belangrijkste overwinning van de Palestijnen sinds Fatah in 1965 het geweer opnam». Hij nam deel aan tal van vredesdemonstraties, onderhield contacten met linkse Israëlische politici en intellectuelen en voerde intussen hardnekkig actie voor een «werkelijke democratisering» van de Palestijnse Autoriteit. Hij verzette zich met name tegen de epidemische corruptie van de oude garde rond Arafat, die zich er niet voor schaamde internationale hulpgelden weg te sluizen naar zelfbedachte «goede doelen» of zelfs naar de eigen portemonnee vanuit de gedachte dat het van pas kon komen bij een volgende onvrijwillige ballingschap. Barghouti ging er prat op dat het geld onder zijn beheer wel terechtkwam bij degenen voor wie het bedoeld was.
Gaandeweg raakte hij echter teleurgesteld in de Israëlische onderhandelingspartners, en met name in het onvermogen van de Israëlische vredesbeweging een einde te maken aan de nederzettingenpolitiek. Na het mislukken van de onderhandelingen in Camp David onder leiding van president Clinton in de zomer van 2000 stond voor Barghouti vast dat alleen een nieuwe opstand de Israëliërs tot concessies zou kunnen dwingen: «We hebben eerst zeven jaar intifada zonder onderhandelingen gevoerd, en daarna zeven jaar onderhandelingen zonder intifada. Nu moeten we die twee opties maar eens tegelijkertijd uitproberen.»
Hij nam zelf de leiding van het gewapend verzet op de Westelijke Jordaanoever en verklaarde behalve het Israëlische leger ook alle kolonisten tot legitiem doelwit aangezien zij uit eigen beweging een verlengstuk van de bezetting vormden. Het waren hectische dagen waarin hij af en toe een haastig interview gaf tegen een achtergrond van ronkende Israëlische gevechtshelikopters en ontploffende raketten. «Het is belachelijk dat mensen zoals ik worden beschuldigd van aanzetten tot geweld», zei hij tegen een Amerikaanse journalist: «Alsof de bezetting niet al voldoende aansporing tot geweld is. Als je iemands land bezet houdt hoef je hem niet aan te sporen, hij is al boos uit zichzelf.»
Barghouti bleek ook nog een andere conclusie te hebben getrokken uit de mislukking van de Camp David-gesprekken, namelijk dat de sleutel tot de oplossing van het conflict lag in Washington: «Besef wel dat de Palestijnen meer aanhang hebben in de Israëlische Knesset dan in het Amerikaanse Congres. Meer dan vijftig van de 120 leden van de Knesset erkennen het recht op een Palestijnse staat; in de Amerikaanse Senaat kan ik er geen twee aanwijzen.» Zolang de Amerikaanse regering niet inzag dat het in haar eigen belang was om de Israëliërs tot serieuze onderhandelingen te dwingen en zodoende iets van haar prestige te redden in de Arabische wereld, was vrede met Israël volgens Barghouti een illusie. En tot die tijd kon elke Palestijnse leider die in de ogen van zijn achterban geloofwaardig was, ongestraft door Israël worden vermoord. Toen Israëlische soldaten hem in april 2002 op de Westelijke Jordaanoever insloten, waren zijn eerste woorden: «Komen jullie me vermoorden of arresteren?»
Sinds de dood van Arafat hebben Israëlische politici en internationale onderhandelaars, onder wie de voormalige Amerikaanse buitenlandminister James Baker III, er bij Tel Aviv op aangedrongen Barghouti vrij te laten. Minister van Buitenlandse Zaken Silvan Shalom noemde dat vorige week nog onmogelijk: «Hij zal de rest van zijn leven in de gevangenis blijven omdat hij een moordenaar is.» Maar in het Midden-Oosten is levenslang een relatief begrip. Het Israëlische Hooggerechtshof heeft behalve het martelen van politieke gevangenen ook hun inzet als «ruilobject» goedgekeurd. Wellicht dat een arrest van dat Hof, op de achtergrond gesteund door Washington, Barghouti alsnog de kans zal geven in de voetsporen van een Menachem Begin, een Jomo Kenyatta of een Nelson Mandela te treden.