Alsof de tijd van jagers en verzamelaars wederom was aangebroken, zo ging het er in de zomervakantie van 1932 aan toe op de Gooise heidevelden. Herman Minkenhof beschreef in De Groene Amsterdammer van 20 augustus de door hem waargenomen terugkeer van de tent. Thans niet gemaakt van runderhuiden maar van ‘geprepareerd zeildoek en behalve boomtakken zijn ook ijzeren pinnen en stangen in zwang geraakt’. ‘De nieuwe tentmensch’ liet flat, villa of fabriek achter zich om de vakantie door te brengen in de natuur. Uiteraard bij voorkeur met leden van de eigen zuil. Zo eenvoudig bleek het echter niet om tientallen generaties cultuur ineens af te schudden. Althans, dat concludeerde de schrijver uit de voor sommige ‘paleistenten’ aangelegde kunsttuinen, compleet ‘met kiezelsteenen en houtwerk’.

De oudere generatie vond het maar niets, die zelfverkozen terugkeer naar de natuurtoestand. Zij kwam slechts op bezoek, zag Minkenhof op de Gooise heide. ‘“Zoolang ik nog een bed heb, ik niet in een tent”, veroordeelde Opa het natuurbedrijf zijner hem-ontaarde kinderen, en hij weigerde zich van zijn zwarte jas en hoed in deze woning zonder gang te ontdoen.’

***

Bezoek het historisch archief van De Groene Amsterdammer en blader door de eerste 64 volledige jaargangen, van 1877 tot en met 1940. http://193.67.146.137/dga/