Een ding weten we zeker. Een goed geregeld bestel van publieke en commerciele omroepen krijgen we nooit meer. Die kans hebben zwakke ministers als Brinkman en D'Ancona definitief verknoeid doordat zij nooit de moed opbrachten een millimeter af te wijken van het standpunt van de nomenklatoera in Hilversum en hun zetbazen in Den Haag, het CDA en de PvdA. Als zij het hadden aangedurfd tijdig een wettelijk basis te leggen voor commerciele televisie, was het mogelijk geweest de commerciele omroep binnen de Nederlandse grenzen te houden en daaraan enige eisen te stellen. Dan hadden we een situatie gehad als in Engeland, waar de commerciele televisie weliswaar een groter amusementsgehalte heeft dan de BBC (en daardoor ook meer kijkers), maar de informatie niet verwaarloost.
Door commerciele televisie in Nederland onmogelijk te maken, hebben we haar uitgeleverd aan enige Luxemburgse heren, die zich, gesteund door de VNU, van god noch gebod iets hoeven aan te trekken. Ze profiteren van de milde Luxemburgse belastingwetgeving, doen wat de commercie voorschrijft en schateren om al die keurige aanbevelingen die ze in Nederland hebben opgesteld. De angst voor commerciele televisie in Hilversum heeft er alleen maar toe geleid dat de commercie hoogtij viert.
DAT BLEEK NOG EENS een paar weken geleden. Het Commissariaat voor de Media maakte toen bekend dat ze, kennelijk na jaren studie, had ontdekt wat iedere oplettende burger al na een avondje kijken wist: dat er in de RTL-programma’s voortdurend sluikreclame opduikt. Ze zweeg over nog veel ergere dingen: dat voor een optreden in bijvoorbeeld de Vijf Uur Show geld moet worden betaald, onverschillig of het een bedrijf of een non-profitorganisatie als Het Rode kruis betreft. Een paar jaar geleden werd bekend dat ons oerdegelijke ministerie van Financien 45.000 gulden op tafel had moeten leggen om Kok in de gelegenheid te stellen iets over de miljoenennota te zeggen, maar zelfs dat heeft het ijverige Commissariaat kennelijk niet kunnen verleiden eens een onderzoekje in te stellen.
Maar wat dan nog? Het ontbreekt niet alleen het Commissariaat, maar ook de regering aan ieder machtsmiddel om daar een einde aan te maken. Ze kan zich met een klacht tot de Luxemburgse regering wenden, maar dat zal weinig zoden aan de dijk zetten. De Luxemburgse regering zal de klacht in de la stoppen en de Nederlandse regering laten weten dat ze zich tot RTL heeft gewend met het verzoek aan dergelijke praktijken een eind te maken. Vervolgens zal het weer een paar jaar kosten om erachter te komen dat het verzoek weinig tot geen effect heeft gehad. Waarna de Nederlandse regering zich met een klacht tot de Europese commissie kan wenden, die daar geen enkele haast mee zal betrachten. De eerste acht jaar hoeven ze zich bij RTL geen zorgen te maken.
Het enige ‘slachtoffer’ is tot nu toe Joop van den Ende. Men hoeft geen medelijden met hem te hebben, maar hij is eerst in zijn kuif gepikt door de Nederlandse regering met TV10 en wordt nu gepakt door de Europese commissaris Van Miert, waardoor hij niet alleen zijn aandelenbezit in HMG moet verminderen maar ook nog eens minder produkties kan leveren.
Het is zelfs de vraag of Veronica en de andere commerciele omroepen iets te vrezen hebben. Veronica is als publieke omroep nauwelijks gestraft voor haar openlijke medewerking aan de oprichting van RTL en ze heeft de licentie om uit te zenden om niet verkregen, zodat Nederland in Engeland niet alleen bekend zal staan als een land van drugs maar ook van sinterklazen. Bovendien bestaat hier niet de mogelijkheid een commerciele omroep zijn uitzendvergunning te ontnemen en aan een ander toe te wijzen.
Maar goed, een half ei is beter dan een lege dop en een goed publiek bestel en een slecht commercieel bestel zijn altijd nog te verkiezen boven twee slechte bestellen. De kansen om te verwezenlijken wat ze vijftig jaar geleden bij Herrijzend Nederland al als werkelijkheid beschouwden - een pluriform bestel zonder zuilen - zijn groter dan ooit. Toen Van Dam van de Vara zich na het mislukken van de onderhandelingen met Endemol bekeerde tot wat vroeger een nationale omroep heette, draaide ook de PvdA als de weerlicht mee. Er is nu in de Kamer een meerderheid om ook het zuilenstelsel in televisie en radio te verlaten.
NIETS LIJKT DUS het oprichten van een publieke televisie en radio in de weg te staan, maar helemaal zeker ben ik er nog niet van. Ook Nuis heeft zijn toevlucht genomen tot een beproefde Nederlandse methode: de instelling van een commissie. Ook de samenstelling ging naar oud Nederlands recept: men neme enige vertegenwoordigers van de heersende elite, uiteraard van diverse politieke richtingen, die zich tot dan toe nauwelijks in de materie verdiepten en er zich in ieder geval nooit over uitlieten hebben. Het is ook in overeenstemming met de bestaande omroeppraktijk. Al dertig jaar bestaat Hilversum voor regering en parlement uitsluitend uit omroepvoorzitters. Dat er ook andere mensen rondlopen met ervaring, kennis en ideeen, is een gedachte die in ons pseudo-gedemocratiseerde land nog niet is doorgedrongen.
Wat de commissie moet doen, is niet geheel duidelijk. Voor een grondige studie, inclusief het horen van alle betrokkenen - niet alleen omroepvoorzitters maar ook stafleden, producers, journalisten, onafhankelijke televisiemakers en vertegenwoordigers van andere maatschappelijke organisaties die met radio en televisie te maken hebben - ontbreekt de tijd. Al in april moet een rapport op tafel liggen. De commissie zal niet veel anders kunnen doen dan voor de heer Nuis een schets maken voor het publieke bestel in de toekomst, waarbij wel de vraag kan worden gesteld of daarvoor een commissie nodig is. De heer Nuis beschikt over vele ambtenaren die al jaren met niets anders dan ons omroepbestel bezig zijn en die zeer wel in staat moeten worden geacht een ontwerpstructuur op papier te zetten. Maar zoals gezegd: de heer Nuis kan zich dan niet op ‘wijze mannen’ beroepen.
In plaats van alle zogenaamde betrokkenen te horen, van wie de standpunten al lang bekend zijn, zou de commissie er gezien de beperkte tijd goed aan doen eens te kijken hoe men in het buitenland tegen deze zaken aankijkt. Al in 1977 verscheen in Engeland een rapport On the Future of Public Broadcasting van een door de regering ingestelde commissie. Die commissie deed wat ook een Nederlandse commissie had gedaan indien Brinkman of D'Ancona de moed hadden gehad met een eigen initiatief te komen. Ze telde allereerst onder haar leden twee televisiemakers van naam plus nog twee bekende televisiepresentatoren, mensen dus die de televisie van binnenuit kenden. Ze bracht daarnaast bezoeken aan alle televisieorganisaties om ‘de vloer’ te leren kennen, waarbij ze ervoor zorgde dat ook het lager personeel aan het woord kon komen. Verder vroeg ze 750 organisaties om hun mening te geven en schakelde ze ook geinteresseerde kijkers en luisteraars in. Daarnaast vroeg ze rapporten aan over de organisatie in Canada, Nederland, Zweden en West-Duitsland en over bepaalde aspecten in Australie, Frankrijk en Italie om te onderzoeken in hoeverre men van andere landen kon leren. Canada en West- Duitsland werden door de leden van de commissie nog eens apart bezocht.
Het rapport mag er dan ook zijn. Vierhonderdvijftig bladzijden dik en uitstekend geschreven. Het is uiteraard toegesneden op de Britse situatie, maar het bevat ook een schat aan informatie die voor Nederland van belang kan zijn, zowel over de gewenste organisatie van een publieke omroep als over de wijze waarop men pluriformiteit, onafhankelijkheid en het afleggen van verantwoordelijkheid dient te regelen. Helaas is het rapport in Hilversum noch in Den Haag ooit gelezen. Je bent tenslotte gidsland of je bent het niet.
Mocht dit nog niet voldoende zijn, dan raad ik de commissie aan het boek Television and the Political Life (Macmillan) te lezen. Ik zeg het met enige bescheidenheid omdat ik daarin het hoofdstuk over Nederland heb geschreven, maar dat hoofdstuk kunnen de commissieleden gevoeglijk overslaan. Het bevat echter ook kritische hoofdstukken over de situatie in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italie en Zweden, waaruit men zou kunnen leren welke goede zaken er zijn en welke fouten men dient te vermijden.
DE STRUCTUUR van ‘Televisie en Radio Nederland’ is in theorie betrekkelijk eenvoudig. Een raad van bestuur die verantwoordelijk is voor het management, een programmaraad waaraan de directeuren van ieder kanaal verantwoording moeten afleggen en een programmastatuut dat de onafhankelijkheid garandeert. De bestaande omroepen moeten royaal in deze colleges vertegenwoordigd zijn. Er dient alleen voor gezorgd te worden dat hun vertegenwoordigers niet in staat zijn, al is het maar uit pure frustratie, om bepaalde zaken te blokkeren.
De eerste zender is de familiezender met relatief veel amusement, de tweede zender een kwaliteitszender, een beetje als het huidige Nederland 3 maar dan zonder de zielloze comedies en spelletjes. En het derde net? Het is een van de hete hangijzers van de commissie. Moet de publieke omroep over twee of drie kanalen beschikken? Veel pleit voor twee netten. Het derde net is geboren omdat de omroepen af wilden van die lastige programma’s van de NOS en de kleine zendgemachtigden die hun mooie avond maar doorbraken. Met drie zenders leeft Nederland in vergelijking met het buitenland boven zijn stand. Bovendien loopt de publieke omroep dan weliswaar het reclamegeld mis, maar het spaart het kijkgeld uit dat anders voor de derde zender moet worden gebruikt. Uiteindelijk heeft ze dan meer geld voor de twee overblijvende zenders. Aan de andere kant is ook niet in te zien welk maatschappelijk belang ermee is gediend door een zender bij de publieke omroep weg te halen, maar welke kleur moet een dergelijke zender hebben naast de twee andere?
Het rapport van de Britse commissie kan ertoe bijdragen dat hete hangijzer te ontmantelen. Het rapport werd opgesteld omdat de vraag speelde of een derde kanaal aan de BBC of aan ITV moest worden toegewezen. De commissie koos voor een andere weg (waaruit uiteindelijk Channel Four is voortgekomen), omdat toewijzing hetzij aan de BBC hetzij aan ITV alleen maar meer van hetzelfde zou betekenen. De commissie pleitte daarom voor een nieuw, onafhankelijk station dat zelf geen programma’s zou maken, maar plaats zou bieden aan programma’s - al of niet gesponsord - van onafhankelijke producers of van groepen die met ideeen komen die de bestaande kanalen (nog) niet zouden accepteren. Ook van commerciele groepen, mits ze bijdroegen aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van televisie.
EEN DERGELIJKE zender, maar dan als onderdeel van de publieke omroep, zou ook een oplossing bieden voor de omroepen die vinden dat hun identiteit op de twee zenders onvoldoende tot uiting komt. Ik kan zelf geen programma van Avro, Tros of Vara bedenken dat geen plaats op de twee zenders zou kunnen vinden, anders dan om kwaliteitsgronden. Zelfs bij KRO en NCRV kost me dat moeite; een uitgesproken katholiek programma als Kruispunt kan met een iets andere opzet op de twee normale publieke zenders een plaats vinden. Niettemin kan ik me van KRO en NCRV voorstellen dat ze hun identiteit nog wel eens extra willen benadrukken.
Bij VPRO en EO zal dat gevoel waarschijnlijk nog sterker leven. Programma’s als van Wim Kayzer, waarbij de kwaliteit kennelijk van de lengte afhangt, zal zelfs de directeur van een kwaliteitszender nauwelijks kunnen accepteren, nog afgezien van sommige afleveringen van Lopende zaken die in hun eenzijdige benadering niet voor de EO onderdoen. De EO als enige ouderwetse zuil wordt het pijnpunt. Een duidelijk EO-georienteerd programma als van Andries Knevel moet ook in de normale programmering kunnen worden opgenomen. Maar het is duidelijk dat zelfs bij de meest brede uitleg van pluriformiteit programma’s als van Henk Binnendijk er door de uiterst eenzijdige behandeling van een thema geen plaats kunnen vinden. Omroepen zouden dergelijke programma’s met het geld dat ze aan de gidsen verdienen kunnen produceren en aan het derde net aanbieden, zoals ook de Nederlandse Vereniging van Journalisten heeft voorgesteld. Ik heb dan nog niet de vraag beantwoord of een van de publieke zenders zonder reclame zou moeten werken.
Of kiest de commissie voor het aanstellen van zenderdirecteuren, waarbij de omroepen blijven aanleveren en ook verder alles bij hetzelfde blijft? Zou de heer Ververs wel weten waaraan hij is begonnen?