Hardisty, Canada, 30 september. Jagers drinken koffie voor ze op pad gaan tijdens ‘feather season’

Elke middag om drie uur zitten ze er: gerimpelde mannen met cowboyhoeden of oliepetjes, aan het tafeltje buiten voor de Hardisty Laundry Service. De hoofddeksels spiegelen hun verleden; bijna allemaal hebben ze naast hun boerenarbeid ook in de olie gewerkt. Eigenares van de wasserette Margaret Shott, een struise vrouw met kort grijs haar en pretoogjes, schenkt koffie. Wie wil kan een munt in de pot gooien. Vandaag zijn er zelf gebakken koekjes, een dorpsgenoot bracht ze net binnen.

Elke middag kun je hier de laatste nieuwtjes horen: wie een nieuwe pick-uptruck heeft gekocht, wie de rogge al binnen heeft en welk bedrijf op de olieterminal tanks bij wil bouwen. Carolyne le Pierre, die net als Margaret af en toe bij de mannen gaat zitten, weet het zeker: ‘Dit is het informatiecentrum van Hardisty. Voor bezoekers, oliewerkers en inwoners. Margaret weet en regelt alles.’

De in het oosten van Canada geboren en getogen Carolyne kwam negen jaar geleden met haar man in het westelijke Alberta terecht. Hij werkt – goed betaald – in de olie, zij springt soms bij in de liquor store en poetst af en toe bij een man die een beroerte heeft gehad. Ze is vaak bij Margaret in de wasserette. ‘Hardisty is een gemeenschap van vrouwen’, zegt ze lachend. ‘Het is hier country & western: de mannen werken in de olie en wij zorgen voor de rest.’

Langs de wasserette en de aangrenzende drankwinkel loopt, als een as die het stadje in tweeën klieft, Highway 881/de 49ste Avenue. Trucks denderen in de verte langs het verveloze Motel Solitaire de prairie weer op. Ander verkeer is er nauwelijks. De straten lopen op van de 42ste tot de 52ste. De gemeentelijke website meldt dat het aantal inwoners 761 is, maar dat zijn cijfers van twaalf jaar geleden. De teller van de census stond vorig jaar op 554; deze mensen bewonen 254 van de vierhonderd privé-woningen. De rest staat leeg en wordt verhuurd als het stadje op de prairie in westelijk Canada weer volstroomt met oliewerkers. In hoogtijdagen kan de huur oplopen tot tweeduizend dollar per maand.

Vier kilometer naar het zuidoosten ligt het op één na grootste oliedistributiecentrum van Noord-Amerika. Vele miljoenen vaten olie per dag worden hier op transport gezet – via pijpleidingen en met treinen en tankwagens. Alleen Cushing, in het Amerikaanse Oklahoma, is groter.

Hardisty’s lot hangt af van de olieterminal. Met drie plannen voor duizenden kilometers lange pijpleidingen die bij de terminal zouden beginnen, zag het er lange tijd goed uit. Twee projecten sneuvelden echter vroegtijdig. De Canadese premier Justin Trudeau moest vorig jaar, nadat de rechter inheemse volken en milieuactivisten gelijk had gegeven, de Northern Gateway-pijpleiding naar de westkust schrappen. Geen nood, de Canadese olie kon nog steeds door de Energy East Pipeline via de Atlantische Oceaan in het oosten geëxporteerd worden. Ook dit plan verdween in de prullenbak; begin oktober maakte TransCanada bekend dat de pijplijn niet doorging. Deels door de heftige protesten in de provincie Quebec, maar zeker ook omdat de Energy Board in deze zomer strengere milieurichtlijnen doorvoerde.

Het derde grote plan, de Keystone XL-pijpleiding naar de Golf van Mexico in Texas, gaat nu eindelijk wél door. Twee jaar geleden ging er een schok door het stadje toen president Obama het megaproject om milieuredenen stopzette. Gelukkig voor Hardisty gaf president Trump afgelopen maart zijn fiat. ‘Fossiele brandstoffen creëren banen en welvaart’, is Trumps credo. De meeste inwoners van Hardisty denken er precies zo over.

Ga je vanaf Highway 881/de 49ste Avenue naar links, dan kom je in Main Street, een straat die ooit de allure van de Champs-Elysées moet hebben gehad. Nu loopt alleen een man met een looprek de supermarkt in. Een manke hond die op straat lijkt te wonen, kijkt toe. De advertenties op de etalageruit van de drankwinkel zijn verbleekt, de bibliotheek is meestal dicht. Eens per week organiseert de seniorenclub bingo, dan is er wat leven.

‘Vroeger, op vrijdagen, kon je er je auto niet parkeren’, zegt Wayne Bitzer, een van de mannen bij de wasserette. Aan zijn vinger heeft hij een gouden ring met een grote diamant. Wayne is net weduwnaar en komt soms twee keer per dag bij Margaret koffie drinken. ‘Dan draaide er een film, mensen stonden op straat te wachten om de Hardisty Inn binnen te komen en de restaurants zaten vol. Er werd de hele nacht gedanst.’ Nu zijn de gordijnen van het hotel gesloten, ook al schijn je nog via een achterdeur de kroeg in te kunnen, als die open is tenminste.

Op Main Street loopt één tentje wel goed: Deena’s Country Kitchen, voorheen The Little Brown Jug. Deena Levy nam het restaurant in mei over en ze wacht nog op de schilders die het pand fris in de verf moeten zetten, maar nu al stroomt het elke ochtend rond zes uur vol met mannen, klaar voor een stevig ontbijt. Volgens haar moeder, die af en toe meehelpt, is het ‘the place to be voor elke vrijgezelle vrouw’. Het ratjetoe van tafels komt zo van de kringloop en aan de muur hangen schilderijen met Italiaanse veranda’s en rustieke landschappen. Een enorm oranje doek met een wellustige dame verstoort de oud-bruine sfeer.

‘I am just a hillbilly’, zegt het bijna tandeloze mannetje met een pet van O.J. Pipelines. Ken Williams is altijd veeboer geweest en werkte aan élke pijpleiding die sinds de jaren vijftig rondom Hardisty is aangelegd. ‘Misschien een lichte overdrijving, maar de olie zit in mijn bloed.’ De man tegenover hem knikt instemmend. Hij is veel jonger dan Williams, die naar het bejaardenhuis in Wainwright drie kwartier verderop is verhuisd. ‘Het is daar een gevangenis’, zegt Williams bozig. De jongere man heeft een stapel formulieren voor zich; hij is een landman van de olie-industrie. Onder Williams’ uitgestrekte veeboerderij lopen vele mijlen pijpleiding en zoals de meeste boeren houdt hij niet van vreemden op zijn land. Dus moet er onderhandeld worden, want er moet wel onderhoud aan de leidingen worden gepleegd. ‘We hebben marktconforme vaste prijzen’, zegt de landman snel. Als de 84-jarige zich eindelijk op de homemade soep met zelfgebakken brood stort, sist de landman naar ons: ‘Jullie zijn toch niet van Greenpeace?’

Nog geen vier kilometer van Main Street werken zo’n driehonderd mensen in volcontinue ploegendienst. ‘Toen ik in 1956 werd geboren, stond er één olietank’, zegt Margaret Shott, ‘nu wel honderd.’ Haar buurman heeft een jaknikker op zijn land; de industrie geeft haar voor het recht van overpad dertienhonderd dollar per jaar. ‘Had ik zelf maar olie onder mijn land’, verzucht ze.

De olie uit de jaknikkers is leuk meegenomen, maar de terminal draait vooral op de zware teerolie van de 450 kilometer noordelijk gelegen teerzanden rondom Fort McMurray. Onder de provincie Alberta ligt het derde oliereservoir – na Saoedi-Arabië en Venezuela – ter wereld, met een oppervlakte van vijf keer Nederland.

Het is niet de makkelijkste grondstof om te winnen. Met stoom wordt de olie uit het zand en de klei losgeweekt; vervuild water blijft achter in enorme kunstmatige meren. Voor transport moet de stroperige olie worden gemengd met een lichtere variant. Bij teerzandoliewinning komt bovendien twintig procent meer CO2 vrij dan bij ‘gewone’ oliewinning.

Maatschappijen als Shell en Chevron trokken zich dit jaar voorjaar uit de teerzand terug omdat de productiekosten bij de huidige langdurig lage olieprijs te hoog zijn.

De premier zei: ‘Geen land vindt 173 miljard vaten olie in zijn grond en laat ze vervolgens gewoon zitten’

In Alberta geloven ze er echter heilig in dat er nog wel voor een eeuw olie in de grond zit. Toen premier Trudeau eind vorig jaar voorzichtig opperde dat de teerzandoliewinning ‘op termijn’ moest stoppen, kreeg hij een lawine van kritiek over zich heen. Snel verontschuldigde hij zich: zo had hij het niet bedoeld. Veel Europeanen beschouwen de Canadese premier als milieubewust, maar toch lijkt ook hij de oliewinning toe te juichen. Afgelopen maart sprak hij op bijeenkomst in oliehoofdstad Houston: ‘Geen land vindt 173 miljard vaten olie in zijn grond en laat ze vervolgens gewoon zitten.’ Een staande ovatie viel hem ten deel.

Op het platteland van Alberta zien de meeste mensen hun premier totaal niet zitten. Net als hun eigen gouverneur Rachel Notley van de New Democratic Party, die nauw met Trudeau samenwerkt. Zij sloot een kolenmijn en een op kolen draaiende elektriciteitscentrale bij een prairiestadje verderop. In de ijzerwinkel van Hardisty vindt sindsdien een bumpersticker gretig aftrek: ‘Sorry, I didn’t vote for that bitch!’

Koningin van de wasserette Margaret Shott heeft een bulderende lach en kent iedereen. Haar vader kwam als arbeidsmigrant, net als de mannen die nu in het stadje neerstrijken als er werk is, maar uiteindelijk weer verder reizen. In Hardisty noemen ze hen daarom ‘schaduwmensen’.

Haar meisjesnaam is De Kock; vader Louis en zijn broer Joe staken op 7 maart 1949 de oceaan over naar Canada. Zus Josie volgde hen; zij vond werk in het ziekenhuisje van Hardisty. De broers bleven na een bezoek hangen. Margaret woont nog steeds op het prairieland dat haar vader in de vroege jaren vijftig voor tweeduizend dollar op afbetaling kocht.

Begin vorige eeuw werden de ongerepte prairies nog bevolkt door duizenden buffels, elanden en herten. Te eten was er altijd en er was schoon water uit de Battle-rivier. De perfecte plek om een spoorstation te vestigen, dachten verkenners van de Canadian Pacific Railway. Eind 1906 bereikten de rails Hardisty, dat veranderde in een boomtown met een bevolking van pioniers, cowboys en ander rondtrekkend werkvolk. Het eerste jaar bivakkeerden ze in tenten maar zodra de trein hout kon aanvoeren, verrezen de eerste huizen. ‘Go west’, was het motto. En nog zijn de westelijke provincies van Canada veel welvarender dan het oosten en trekken mensen vanaf de oostkust naar Alberta.

Tijdens de depressie in de jaren dertig stortte de economie ineen, ook in Hardisty, en pas toen de olie eind jaren veertig zijn opmars deed begon het plaatsje weer te twinkelen als een ster in de gele prairie. Net buiten het stadje werd de eerste olietank gebouwd. >

Op het terrein van de olieterminal staan grote, zachtwitte en zachtblauwe ronde gevaartes, ertussendoor kronkelt een lichtgele pijpleiding op pootjes. De – lesbische – burgemeester van Hardisty, Anita Miller, werkt al 34 jaar op de boekhouding van Gibson Energy, met zijn negentig man personeel een van de grootste werkgevers op de terminal. In 1957 bouwde Gibson twee tanks voor twintigduizend vaten olie per dag, anno 2017 verwerkt het bedrijf dagelijks anderhalf miljoen vaten die daarna verder gaan naar het oosten en westen van het land. De enorme tanks waarin je ‘een voetbalwedstrijd kunt spelen’ zijn cruciaal in dit proces. Komend jaar bouwt Gibson Energy er drie bij, een ander bedrijf op de terminal heeft ook plannen. Een lokale boer die zijn land aan de industrie verkocht, is nu bijna miljonair.

In een bedrijfsfilmpje figureert Anita Miller met Hardisty’s brandweerman Hobie Campbell, tevens opzichter bij Gibson. Met helm en overall loopt ze over de terminal: ‘We zijn als een extended family, de Gibson-Hardisty-familie’, zegt ze. ‘We brengen net zo veel tijd met elkaar door op het werk als thuis.’ Hobie Campbell vult lachend aan: ‘We leven samen, werken samen en sporten samen. ’s Avonds komen we elkaar weer tegen bij de rodeoclub of de plattelandsvereniging.’ Beiden: ‘Het is niet gewoon een baan, nee, we zijn een community. Dit is ons thuis.’

Ja, beaamt de burgemeester: in Hardisty gaan politiek en olie zo goed als samen. De helft van de zes bestuurders van Hardisty werkt op de terminal, een ander drukt hun borden en plakkaten, weer een ander zit in de tijdelijke verhuur van leegstaande huizen en appartementen.

Ook al ligt de terminal net over de gemeentegrens en ontvangt Hardisty geen belasting van de aanwezige bedrijven, de industrie doneert er lustig op los. Zo kreeg de brandweerkazerne er een truck bij en elk dorpsfeest komt voor sponsoring in aanmerking. Anita Miller stelt zich niet meer verkiesbaar als burgemeester; haar vrouw is ziek en ze is thuis nodig. Waar ze na tien jaar ambtsvervulling met grote trots op terugkijkt is het bouwrijp maken – met elektriciteit en riolering – van een braakliggend terrein langs de hoofdweg naar de terminal. ‘Het kostte de gemeenschap miljoenen, maar er zijn twee motels en nieuwe bedrijven geopend, en er staat een hotel in de steigers.’

Reikhalzend kijkt ze uit naar de komst van de Keystone XL. Zeker na de teleurstelling van afgelopen zomer, toen het bedrijf Enbridge vanaf de terminal met de vervanging van de pijpen van de bestaande Line 3 begon. Het bedrijf bouwde het basiskamp negentig kilometer verderop in Provost; een gemiste kans voor Hardisty. Als troost doneerde Enbridge dertigduizend dollar voor energie besparende ledverlichting in de gemeenschapshal.

‘Door de Keystone verdriedubbelt de bevolking weer, net als toen de olieprijs 120 dollar per vat was. De nieuwe motels zullen op volle toeren draaien’

Door de Keystone XL kan de productie van teerzandolie flink worden opgevoerd. Met als gevolg meer werk op de terminal. ‘Dan verdriedubbelt de bevolking weer’, zegt Anita Miller glunderend, ‘net als toen de olieprijs 120 dollar per vat was. De nieuwe motels zullen op volle toeren draaien.’

Ze doet haar werkhandschoenen aan, vandaag helpt Miller haar nichtje met de reparatie van haar dak dat straks de zware sneeuw moet dragen. ‘Jullie komen toch wel naar de Slice & Ice zaterdag?’ zegt ze bij het afscheid. Naast de jaarlijkse rodeo is deze fundraiser het tweede hoogtepunt in het plattelandsjaar. Al maandenlang staat de avond prominent aangekondigd op de lokale website met de slogan ‘Discover Hardisty, more than you can imagine!’

In de wasserette aan Highway 881 komen werelden samen, die van de mensen die zijn gebleven en die van hen die weer verder gaan. Terwijl de locals het laatste Hardisty-nieuws doornemen, scheurt er regelmatig een bemodderde four-wheeldrive het parkeerplaatsje op. Jonge mannen hebben net genoeg geduld om te wachten op Margarets bonnetje; ze doen hun zonnebril niet eens af.

‘We leven samen, werken samen en sporten samen. Het is niet gewoon een baan, nee, we zijn een community’

De machines draaien op volle toeren; soms is het een privé-wasje, maar meestal buitelen er fluorescerende jassen en dikke werkhandschoenen voor de ronde raampjes. Of grauwe slaapzakken van de mannen uit de trailers met namen als ‘Yellowstone Canned Ham’, ‘Arctic Adventure’ en ‘Free Spirit’, die achter de Close2Home-bar zijn geparkeerd.

Wie tegenover de wasserette vanaf Highway 881/de 49ste Avenue naar rechts gaat, belandt in een ander Hardisty. Hier staan de nieuwe motels en loodsen van PetroCanada en andere bedrijven. Als een relikwie vind je er Comrades, het familiebedrijf in ijzerwaren, dat nu vooral aan de industrie levert. Loop je door, dan ligt tegenover het wat sjofele Hardisty Motel met zijn naam in neon de witte kolos van de Close2Home-bar. De Iraanse eigenaar Max Sabeti kwam veertien jaar geleden in het stadje terecht. Voor de rij van gokmachines die de verweesde werkers lokken met gebliep en discolicht zitten jongemannen in smoezelige jeans en met petjes waarop meestal nonchalant een spiegelzonnebril balanceert: het uniform van de oliewerkers. Een jonge vrouw is al net zo in haar spel verzonken als haar buurmannen.

Een lange bar verbindt deze ruimte met een zaal vol pooltafels. Woensdagavond kunnen jongens gratis spelen, zaterdag de meiden. Als er meer jongemannen binnendruppelen, gaat de muziek hard aan. Max Sabeti leeft van zijn spaargeld, zegt hij: ‘Ik heb de bloei en de val van de olie meegemaakt. Toen de prijs soms wel 140 dollar per vat was, had ik in het restaurant en de poolzaal elk drie serveersters lopen; er stonden vier koks in de keuken.’ In die dagen kampeerden honderden mannen in het park bij het meer omdat er in Hardisty niks meer te koop of te huur was. Tot, halverwege 2014, de olieprijs crashte van 115 dollars per vat in juni tot minder dan zeventig dollar in december.

De mondige Max Sabeti ligt niet goed bij de autochtone bevolking van Hardisty, veelal gepensioneerde boeren uit de prairie die weer in het stadje zijn komen wonen. In de wasserette gaat het verhaal dat hij tijdens de gloriejaren gezegd zou hebben dat zijn bar niet voor lokale mensen was, maar voor ‘crews and companies’, de werklui van de terminal. Als Sabeti dit hoort, vlammen zijn ogen op. ‘Ze zijn jaloers’, zegt hij. ‘Ik kom hier als vreemdeling, run deze tent en verdien goud.’ Hij somt op dat er liefst vier grote restaurants in Hardisty zijn, en drie oude en twee gloednieuwe motels. Ook is er nog het hotel in aanbouw van Shaun de Koreaan. ‘Het is toch logisch dat die er vooral zijn voor de industrie.’

Inmiddels heeft Hardisty een Zuid-Afrikaanse dokter in het ziekenhuis, een Koreaanse dominee in de United Church of Canada aan Main Street en de lokale krant kopte dat het politiekorps een Haïtiaans-Canadese politieagent heeft aangenomen. Max Sabeti is niet meer de enige ‘buitenlander’.

Er waait een noordenwind en de mannen zitten binnen in de wasserette vandaag. ‘Er is sneeuw op komst’, zegt Wilf Adam. De winters in Alberta zijn lang en het kan wel veertig graden vriezen. Graafwerk ligt dan stil, maar Hardisty rekent op de bouw van nieuwe tanks. Volgend voorjaar, als de Keystone XL komt.

De bewoners hopen op verdere exploitatie van de teerzandolie, waarover in milieubewuste kringen moord en brand wordt geschreeuwd. Al jaren is er een lobby in Brussel om de import van teerzandolie te verbieden, maar tot nu toe zonder resultaat. Voor de meeste inwoners van Hardisty en omgeving leven mensen die kritiek uiten op fossiele brandstoffen en zich zorgen maken over klimaatverandering in een andere werkelijkheid. Zoals iemand het uitdrukte: ‘In hun wereld is olie een vies woord.’ Hier op de prairie niet.

Ze beseffen dat Hardisty, waar het boeren al sinds de jaren vijftig hand in hand gaat met werken in de olie, af zal sterven als de olieproductie nog verder daalt. In de campagnes over klimaatverandering is meer aandacht voor overstromingen in Bangladesh of eilanden als Tuvalu – die straks onder water komen te staan – dan voor de gemeenschappen waar mensen afhankelijk zijn van waar veel mensen juist vanaf willen. En waar het leven – net als bij een vissers- of mijndorp – nauw verbonden is met de dagelijkse arbeid.

Ook Wilf Adam hoopt dat de olie snel weer zal oppikken. Criminaliteit neemt toe en dat komt, zo denkt hij, door de crisis. Er vielen ontslagen bij de bedrijven op de terminal; er zijn al een tijd geen tanks bijgebouwd. Hij zag fluorescerend plakband op een paar bomen bij de afslag naar een eenzame prairiefarm. ‘Zo markeren dieven waar ze in het duister hun slag kunnen slaan’, zegt hij. De andere mannen aan tafel knikken. Neem het verhaal van Joe Oliver. Het is oogsttijd, boeren werken zestien uur per dag om de oogst voor de sneeuw binnen te krijgen. Joe zit op de combine ver op het land. Een vriend belt: of hij zo vroeg al naar huis gaat. Hoezo? vraagt Joe. Ik zie je truck net voorbij rijden, zegt de vriend. Terwijl Joe aan het oogsten was, werd zijn pick-uptruck gestolen. Margaret Shott denkt dat het tijd wordt voor patrouilles, er is nu ook al in Hardisty zelf ingebroken. Ze worden elke keer brutaler. Wilf Adam drinkt zijn koffie en zegt dan: ‘Als het niet snel beter gaat met de olie loopt het mis. Er wordt een keer geschoten.’

In de uitgestrekte velden rondom Hardisty rijden combines af en aan. De prairie zorgt voor haver, tarwe, gerst en andere granen voor heel Canada. En die gewassen moeten, voor de sneeuw komt, in de schuur liggen. Het is ook nog feather season: het jachtseizoen voor eenden en ganzen. Het najaar is daardoor een moeilijke tijd voor de werkgevers op de terminal, want bijna iedereen wil vrij.

Vorig jaar kreeg Margarets neef Eric tijdens de oogst een hartaanval. De volgende ochtend stonden er meer dan twintig buren en vrienden bij het ochtendgloren klaar om kersverse weduwe Brenda te helpen bij de oogst. Eric was boer maar werkte net als veel anderen ook nog in de olie, net als hun zoon Devon.

Vanmiddag rijden Brenda De Kock en Devon op combines door het veld dat achter de horizon lijkt te verdwijnen. Familievriend Blaine Cullens – die dertig jaar in de olie heeft gewerkt – volgt met zijn trekker met enorme aanhanger over de glooiende vlakte. ‘Hier stond net nog een eland bij het meertje’, zegt de knoestige Blaine. Hij geniet van de zon en de goudgele gewassen die Brenda in haar combine verpulvert. ‘De olie van Alberta is net zo belangrijk voor Canada als wij, de boeren, die iedereen voeden’, zegt hij stellig. ‘En boeren kunnen niet overleven zonder de olie’, vult Brenda aan. Het begint te klinken als de mantra van de prairie. Maar het is waar: in bijna elke boerenfamilie zijn er jongens of mannen die ook op de terminal werken.

Blaine Cullens moet niks hebben van wind- en zonne-energie als alternatieven voor olie. Hij wil er niet eens over doordenken. Wind is er niet altijd, zegt hij, en hoe kan de zon tijdens de steenkoude Alberta-winters de huizen verwarmen? Er zit nog wel voor een eeuw olie in de grond, en die moet gebruikt worden. Canada is zó streng op vervuiling, qua milieu komt dat wel goed. Blaine kent geen twijfel.

Volgens hem pruttelde de olie al uit de grond in de tijd toen de indianen, de First Nations, nog de enigen waren die rondtrokken over de prairie. De industrie doet nuttig werk sinds ze in de jaren zeventig met de winning van de teerzandolie begon, vindt hij. Lachend concludeert hij: ‘In feite maken ze een eind aan de olielekkages van Moeder Natuur.’

Op zaterdagavond is het zo ver: de oudere garde van Hardisty verzamelt zich voor de Slice & Ice. Het tl-licht in de gemeenschapshal schijnt op tafels vol zelfgemaakte gerechten; de vrouwen van Hardisty hebben de hele dag staan koken. Op een stellage liggen voorwerpen voor de ‘stille veiling’ uitgestald; je kunt schriftelijk bieden op door het bedrijfsleven geschonken boren en ander gereedschap, bladblazers, jacks met bedrijfsembleem erop, metalen zonnebloemen voor aan de muur, een reuzenfles amber rum en een wijnhouder in de vorm van een golftas. Pronkstuk is een levensgrote husky-knuffel met een cheque van honderd Canadese dollar van het Chinese bedrijf Husky. Burgemeester Anita Miller handwerkte een patchwork quilt waar al snel veel op geboden wordt. Alles voor het goede doel: het opknappen van de gemeenschapshal. Samen met haar partner en nog twee gekortwiekte vrouwen in strak zwart zit ze aan een tafel vooraan.

Bij de bar staan de glaasjes rum klaar naast de fris. ‘De jongeren komen pas later’, zegt Margaret die haar tweede rum achterover slaat, ‘na de mentalist is er nog de hele nacht disco.’ Als de gedachtenlezer vanachter het gordijn te voorschijn komt, dimmen de lichten. Al snel verzamelt hij tien mensen op het podium om zijn gave op te testen. Ook Anita Miller. ‘Denk aan de eerste jongen die jou kuste en waar’, zegt hij streng. De zaal gniffelt. Indringend kijkt hij haar in de ogen. ‘De locatie is moeilijk’, verzucht hij. Hij sluit zijn ogen, de zaal is doodstil, en uiteindelijk vindt hij het antwoord: Dale, ze was zestien en het was in Hughenden, een nog kleiner gehucht dan Hardisty. Er is weer genoeg om de komende weken over te praten.