Na de Oranje Revolutie in Oekraïne en de Ceder Revolutie in Libanon is er nu ook de Lente van Bagdad, misschien binnenkort het Voorjaar van Cairo, dan komt de Mei van Teheran, en het is niet meer uitgesloten dat we dit jaar ook nog de Zomer van Palestina zullen beleven. Het lijkt wel een broeikaseffect. Of de wereldpolitiek samengevat in platitudes. Het lukt altijd weer. Als het in het Midden-Oosten gebeurt, keren we terug in de werkelijkheid met de bekende vraag: wat heeft dat te betekenen voor de prijs van de olie?
Op de dag dat dit nummer van De Groene Amsterdammer verschijnt, begint in Isfahan (Iran) de vergadering van ministers van de Arabische olielanden en hun collegas uit Nigeria, Libië, Indonesië en Algerije. Na 34 jaar, voor het eerst sinds de Iraanse revolutie, komen ze weer bij elkaar in dit land. De olieprijs hoort tot de onzekerste factoren in de wereldeconomie. Deze week schommelt de prijs rond 54,50 dollar per vat (158,97 liter). Kort voor de bijeenkomst heeft Saoedi-Arabië laten weten dat het zijn productie met een half miljoen zal opvoeren om de prijs stabiel te houden. Maar politieke onrust en oorlog hebben een onberekenbaar effect. Sombere deskundigen houden er rekening mee dat ondanks alle lenteboden de prijs tot tachtig dollar kan stijgen.
Het omvormen van een dictatuur tot een democratie is geen revolutie maar een proces dat een generatie in beslag neemt. Een paar weken geleden citeerde ik hier Helmut Schmidt, zijn visie op de toekomst van de DDR na de ineenstorting van het sovjetblok. Het vuil, zei hij ongeveer, zit hier diep in de bodem en even diep in de hoofden van de mensen. Het duurt jaren en jaren voor het verdwenen is. Ik dacht aan Schmidt toen ik in de International Herald Tribune van 14 maart de column van Thomas Friedman las. Bagdadse lente, schrijft hij, heel mooi. Maar de democratie zal in de Arabische staten geen wortel schieten zonder een krachtige middenklasse en een politieke beschaving die daarvoor ontvankelijk wordt.
Te lang is de Amerikaanse buitenlandse politiek afhankelijk geweest van dictators, die de onafhankelijke pers, de politieke partijen, vakverenigingen en het particuliere bedrijfsleven hebben vernietigd, praktisch alles behalve de moskee. Irak is op dit gebied het markantste voorbeeld. Daarom zal democratisering tijd kosten, schrijft Friedman. Vergeet de Bagdadse lente voorlopig. De problemen daar duren nog jaren. Dat is iets anders dan slagzinnenpolitiek. Maar we nemen aan dat de lente komt. Nu nog niet. Op den duur. Hoe zullen de nieuwe Arabische democratieën zich dan tot het Westen verhouden? Wat gebeurt er dan met de olieprijs?
Vanouds koesteren Amerika en Saoedi-Arabië een hartelijke vriendschap, nog versterkt door de nauwe banden tussen de familie Bush en het Saoedische vorstenhuis. In zijn vorig jaar verschenen Plan of Attack schrijft Bob Woodward over deze vriendschap het volgende. De Saoedische kroonprins beloofde de president dat hij er persoonlijk op zou toezien dat kort voor de datum van de Amerikaanse verkiezingen de olieprijs daalde. In hetzelfde hoofdstuk treffen we een aanwijzing aan dat president Bush bereid was tot een tegenprestatie. Op pagina 231 wordt een gesprek tussen Bush en ambassadeur prins Bandar weergegeven: «De prins toonde zich geërgerd over het Pentagon, dat geprobeerd had in contact te komen met groepen van de Saoedische oppositie. De president beloofde de zaak te onderzoeken.»
Bush won zonder Saoedische hulp. Het Saoedische vorstenhuis een familie van ongeveer zevenduizend kinderen, kleinkinderen, neven, nichten, ooms en tantes en wat die verder hebben verwekt hoort tot de feodaalste fossielen ter wereld. De familie wil dat zo houden. Maar ook Saoedi-Arabië is door de lente getroffen. Met raadsverkiezingen wordt geprobeerd de ontevredenheid beheersbaar te houden. Aan de andere kant blijkt Osama bin Laden, niet het type gemeenteraadslid, daar de populairste staatsman te zijn. Het vorstenhuis zit gevangen: tussen eisen tot hervorming, dreiging van fundamentalistisch terrorisme, verlangen naar handhaving van de status-quo en de olievriendschap met Amerika.
Nu komt al-Qaeda met zelfmoordenaars en autobommen de beschermde wijken van de westerse deskundigen binnen. Aan de andere kant staan de hervormers van de gemeenteraden. Het doet aan Irak denken. Terreur van het fundamentalisme en een ontluikende burgeroorlog verstoren de drang naar moderne democratische verhoudingen. Irak en Saoedi-Arabië delen een grens ter lengte van tegen de duizend kilometer. Dit betekent dat de grootste olieproducent ter wereld in een hoogst onzekere tijd van overgang nu de allernaaste buurman is van het instabielste der Arabische landen.
Van alle volken ter wereld zijn de Amerikanen het meest verslaafd aan olie. En ze zijn ook niet van plan daarvan af te kicken. Evenmin als de Europeanen trouwens, maar brandstof is in Amerika aanmerkelijk goedkoper. De lage prijs wordt er als een levensrecht beschouwd. Zullen de Arabische leveranciers, na met goed gevolg hun lente te hebben afgesloten, tegen dezelfde prijs hun olie blijven verkopen? Onwaarschijnlijk. Terwijl de vrees groeit dat de fossiele brandstoffen binnen afzienbare tijd uitgeput raken, doen de snel groeiende economieën van China en India de vraag stijgen. Het gewapend ingrijpen van Amerika in de gecompliceerde verhoudingen van het Midden-Oosten heeft niet de lente van een instant-bevrijding tot gevolg gehad, maar het anti-Amerikanisme doen toenemen. Door de langzame democratisering verliest Amerika oude vrienden.
De onrust blijft, de olieprijs stijgt. Onder Bush II komen er weer zuinige autos op de markt.