
In het jaarboek van mijn middelbare school zit een briefje van een meisje met de tekst: ‘Ik vind je aardig, ook al ben je heel gemeen.’ Ik herinner me niet wie het geschreven heeft. Ik herinner me trouwens ook niet dat ik gemeen tegen haar of tegen wie ook geweest ben. Ik herinner me wel dat ik op de middelbare school net een wild dier was, sociaal onhandig, emotioneel gesloten, dat ik me geen raad wist. Of misschien wil ik me niet herinneren dat ik gemeen was omdat ik in de twintig jaar die sindsdien zijn verstreken veranderd ben. Toen ik een jaar of zestien was, veranderde ik van stil en teruggetrokken in gemeen, in die zin dat ik precies zei wat ik dacht en voortdurend sarcastische opmerkingen maakte.
Ik had zo weinig vrienden dat het er niet echt toe deed hoe ik me gedroeg. Ik had toch niets te verliezen. Ik had geen idee hoe het was om aardig gevonden te worden, hoewel ik omringd was door mensen die over het algemeen wel aardig waren – of, beter gezegd, ik was omringd door mensen die heel graag aardig wilden overkomen, mensen die bereid waren het spel mee te spelen. Ik had aardige ouders en broers. Ik was als sociaal buitenbeentje de uitzondering. Zelfs op jonge leeftijd begreep ik al dat een meisje dat niet aardig gevonden wordt een probleem heeft. Ik begreep ook dat ik niet met opzet gemeen was. Ik was eerlijk (oké, tactloos) en ik was menselijk. Dat die twee eigenschappen bij een vrouw zelden sympathiek gevonden worden is óf een zegen óf een vloek.
In elk realityprogramma op de televisie zit altijd wel iemand die heel stoer zegt: ‘Ik ben hier niet om vrienden te maken.’ Dat zeggen ze dan om duidelijk te maken dat ze in een bepaald programma zitten om een of andere fantastische prijs te winnen, of het hart van de vrijgezel, of om de media-aandacht te krijgen die ze nodig hebben voor hun wankele weg omhoog naar een sprankje roem. Deze mensen zeggen dat om uit te leggen waarom ze niet aardig zijn of waarom de producenten van het programma hen in de montage vast en zeker onsympathiek zullen neerzetten. Niet dat ze echt zulke naarlingen zijn. Ze bevrijden zichzelf van het juk om aardig gevonden te moeten worden, of misschien bevrijden ze ons wel van het juk van het schuldgevoel over de afkeer en eventueel de minachting die we voor hen voelen.
In de film Young Adult speelt Charlize Theron de rol van Mavis Gary. In bijna elke recensie van de film wordt benadrukt hoe onsympathiek haar personage is. Mavis is mooi, kil, berekenend, egocentrisch, heeft allemaal vreemde tics, is ongevoelig en ze schiet in bijna elk aspect van haar leven te kort. Dit zijn voor een vrouw blijkbaar onaanvaardbare eigenschappen, zeker als het er zo veel bij elkaar zijn. In sommige recensies werd zelfs gesuggereerd dat Mavis geestesziek is. Roger Ebert prijst in zijn recensie de scenarioschrijver van Young Adult, Diablo Cody, omdat hij van Mavis een alcoholiste heeft gemaakt, want ‘zonder die context zou Mavis gewoon krankzinnig zijn’. Ebert en vele anderen met hem willen Mavis’ gedrag kunnen verklaren. De eenvoudigste verklaring, namelijk dat Mavis een mens is, is niet voldoende.
In veel opzichten is innemendheid een heel uitgebreide leugen, een performance, een gedragscode die voorschrijft hoe je moet zijn. Personages die zich niet aan deze code houden worden onsympathiek. Je mag recensenten die kritiek hebben op het onsympathieke karakter van een personage dat niet per se aanrekenen. Zij geven alleen maar uitdrukking aan een op breder vlak heersende culturele malaise ten aanzien van alles wat onaangenaam is, alles wat de gangbare sociale aanvaardbaarheid durft te doorbreken.
Waarom hebben we het hier eigenlijk over? Waarom vinden we het zo belangrijk of iemand, in werkelijkheid of in fictie, sympathiek is? Lionel Shriver zegt in een essay voor The Financial Times dat ‘iemand “leuk” vinden twee componenten heeft: morele goedkeuring en genegenheid’. We willen personages van wie we kunnen houden en die ook nog iets goeds doen.
Als schrijfster en als iemand die geworsteld heeft met dit probleem – aardig zijn, aardig gevonden willen worden, ergens bij willen horen – heb ik veel nagedacht over sympathieke of onsympathieke personages in de verhalen die ik lees en die ik schrijf. Ik voel me vaak tot onsympathieke personages aangetrokken, tot mensen die zich op een sociaal onaanvaardbare manier gedragen, die zeggen wat ze denken, doen wat ze willen en niet altijd evenveel rekening houden met de gevolgen. Ik wil dat personages slechte dingen doen en dat ze ermee wegkomen. Ik wil dat personages lelijke dingen denken en verkeerde besluiten nemen. Ik wil dat personages fouten maken en zichzelf op de eerste plaats stellen zonder zich daarvoor te verontschuldigen.
Ik heb zelfs geen bezwaar tegen onaardige personages die psychopathisch of asociaal gedrag vertonen. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik bijvoorbeeld moord goedkeur, maar Patrick Bateman uit American Psycho is wel een heel interessante man. Seriemoordenaars zijn ook mensen, en soms zijn ze nog grappig ook. ‘Mijn geweten’, denkt Bateman in de roman, ‘mijn medelijden en mijn hoop zijn heel lang geleden al verdwenen (waarschijnlijk toen ik op Harvard zat), als ze überhaupt al bestaan hebben.’
Ik wil dat personages de dingen doen die ik niet durf te doen, uit angst dat ik mezelf nog onsympathieker maak dan ik wellicht al ben. Romanpersonages kunnen mij niet eerlijk genoeg zijn. Het moeten mensen zijn.
Vreemd genoeg bestaat de vraag of iemand al dan niet sympathiek is zelfs in gesprekken over literatuur. Dat we ons verwant voelen met een fictief personage, prima, maar de literaire waarde mag niet bepaald worden door de vraag of we de vriend of geliefde zouden willen zijn van degenen over wie we lezen.
Eerlijk gezegd vind ik ‘goede’, opzettelijk sympathieke personages niet te harden. Neem May Welland uit The Age of Innocence van Edith Wharton. Toegegeven, Wharton heeft May bewust zo sympathiek gemaakt om op die manier de hartstochtelijke liefde van Newland Archer voor gravin Olenska nog problematischer en bitterzoeter te maken. Toch is May het soort vrouw dat altijd alles goed doet, alles wat van haar wordt verwacht. Ze is de perfecte gastvrouw. Ze weet hoe ze haar stand moet ophouden. Ondertussen kijkt iedereen neer op gravin Olenska, May’s stilzwijgende rivale en nicht, een vrouw die het lef heeft de sociale conventies te trotseren, die het lef heeft om zich niet bij een slecht huwelijk neer te leggen, die het lef heeft om echte hartstocht in haar leven te willen, zelfs als ze die hartstocht vindt bij een ongeschikte man.
Het is de bedoeling dat we sympathie, of in elk geval respect, voelen voor May, omdat zij zich als de keurige, lieve, onschuldige vrouw gedraagt, maar onder Whartons bedreven handen zien we uiteindelijk in dat May Welland net zo menselijk, en dus net zo onsympathiek, is als iedereen. Deze kwestie, van iemand wel of niet sympathiek vinden, zou veel beter te verteren zijn als alle schrijvers net zo getalenteerd waren als Edith Wharton, maar dat is helaas niet het geval.
Veel funester dan de personages die met hun sympathieke karakter binnen een verhaal een hoger doel dienen, zijn de personages die ronduit sympathiek zijn. Het is een beetje stom, maar ik kan me tot op de dag van vandaag nog uitgebreid storen aan de volmaaktheid van ene Elizabeth Wakefield, een van de twee beeldschone tweelingzusjes die een hoofdrol vertolkten in de populaire serie voor jongvolwassenen, Sweet Valley High. Elizabeth is het lieve meisje dat altijd de juiste keuzes maakt, zelfs als die ten koste gaan van haar eigen geluk. Ze haalt goede cijfers. Ze is een goede dochter, zus en vriendin. Dodelijk saai. Elizabeth is zo sympathiek dat het gewoonweg stuitend is.
Of iemand sympathiek is of niet is meestal een zinloze vraag. Vaak wordt een sympathiek personage gewoon zo neergezet om te laten zien dat hij of zij weet hoe het spel gespeeld moet worden en ook als zodanig beschouwd wil worden. Het sympathieke personage dient net als het onsympathieke personage verhaaltechnisch meestal een hoger doel.
In literaire kritieken krijgt de schrijver vaak te horen dat een personage niet sympathiek is, alsof de vraag of iemand sympathiek is of niet rechtevenredig is met de kwaliteit van een roman. Dat geldt met name voor vrouwelijke romanfiguren. In de literatuur gelden, net als in het echte leven, voor vrouwen maar al te vaak andere regels. Er zijn voorbeelden te over van onsympathieke mannen die als antiheld worden geafficheerd, en zo dus een speciaal etiket toebedeeld krijgen ter verklaring van het gedrag waarin zij afwijken van de norm, te weten de sympathieke man zoals wij die allemaal kennen. Deze lijst is lang en begint met Holden Caulfield uit The Catcher in the Rye. Een onsympathieke man is ondoorgrondelijk interessant, duister of getormenteerd, maar uiteindelijk toch onweerstaanbaar, zelfs als hij zich stuitend gedraagt. Een andere verklaring kan ik niet bedenken voor de populariteit van laten we zeggen de romans van Philip Roth, die een fantastische schrijver is, maar ook bijna zwelgt in het onsympathieke karakter van zijn mannen, die het hele boek door met hun neuroses en zelfhaat (en natuurlijk hun menselijkheid) te koop lopen.
Als vrouwen onsympathiek zijn draait het in kritische gesprekken van zowel professionele recensenten als van gewone lezers alleen daar nog maar om. Waar halen die vrouwen het lef vandaan om dat wat gangbaar is aan hun laars te lappen? Waarom zorgen ze er niet voor dat ze sympathiek gevonden worden door beschaafd gezelschap (en dus geaccepteerd)? In een interview in Publishers Weekly met Claire Messud over haar kort daarvoor verschenen roman The Woman Upstairs, met een nogal ‘onsympathieke’ hoofdpersoon, Nora, die verbitterd, bedroefd en ronduit kwaad is over wat er van haar leven is geworden, zei de interviewer: ‘Ik zou niet bevriend willen zijn met Nora, u wel? Ze gaat wel heel erg somber door het leven.’
Messud diende de interviewer op haar beurt snedig van repliek. ‘Wat is dat in vredesnaam voor vraag? Wilt u soms bevriend zijn met Humbert Humbert? Wilt u bevriend zijn met Mickey Sabbath? Met Saleem Sinai? Met Hamlet? Met Krapp? Met Oedipus? Met Oscar Wao? Met Antigone? Met Raskolnikov? Met iemand uit The Corrections? Met iemand uit Infinite Jest? Met ongeacht welk personage uit het werk van Pynchon? Of van Martin Amis? Of van Orhan Pamuk? Of van Alice Munro, nu we het er toch over hebben? Als u leest om vrienden te vinden, hebt u een groot probleem. We lezen om het leven te vinden, in al zijn facetten. De vraag die gesteld moet worden is niet “zou dit personage een vriend van me kunnen zijn?”, maar “lééft dit personage?”.’
Misschien zijn de onsympathieke personages, de meest menselijke van allemaal, dus ook wel de personages die het meest leven. Misschien bezorgt deze confrontatie ons wel zo’n ongemakkelijk gevoel omdat we zelf niet zo intens durven te leven.
James Wood zegt in How Fiction Works: ‘Er wordt aan de lopende band heel veel onzin geschreven over romanpersonages – door mensen die te veel in een personage geloven en door mensen die er te weinig in geloven. De mensen die er te veel in geloven houden er een aantal onwrikbare vooroordelen op na over hoe een personage zou moeten zijn: we moeten ze “leren kennen”; ze moeten “groeien” en “zich ontwikkelen”; en ze moeten aardig zijn. Een beetje zoals wijzelf dus.’ Wood heeft deels gelijk, maar de steeds weer gestelde vraag of een personage sympathiek is of niet wekt de indruk dat we in een roman een ideale wereld hopen te vinden waarin de mensen ideaal gedrag vertonen. De vraag suggereert dat personages geen afspiegeling van onszelf moeten zijn, maar van ons betere zelf.
Wood zegt ook: ‘Niets is zo moeilijk als een fictief personage in het leven roepen.’ Dat kan ik beamen, zij het misschien iets minder zwaar uitgedrukt. Ik heb in de loop der jaren genoeg dingen gedaan die ik stukken moeilijker vond. Maar goed, dat neemt niet weg dat het moeilijk is om een personage te creëren, aangezien we mensen tot leven moeten wekken die interessant genoeg zijn om de aandacht van de lezer vast te houden. We moeten zorgen dat ze enigszins geloofwaardig zijn. We moeten zorgen dat ze anders zijn dan wij zelf (en in het beste geval ook anders dan de mensen om ons heen, tenzij er natuurlijk een rekening te vereffenen valt). Ze moeten op de een of andere manier interessant genoeg zijn om een plot te dragen, of een verhaallijn zonder plot, of om alle rampspoed te doorstaan waar wij schrijvers ze altijd zo enthousiast mee overladen. Als je bedenkt wat ze allemaal te verduren krijgen is het niet zo vreemd dat veel personages onsympathiek zijn.
Als een schrijver een interessant, onsympathiek personage tot leven weet te wekken, brengt hij de lezer in een verleidelijke positie: de lezer wordt medeplichtig op een manier die zowel ongemakkelijk als intrigerend is.
Als een verhaal moet gaan over mensen met een woelig leven of over onsympathieke vrouwen bieden romans als Battleborn, Treasure Island!!!, Dare Me, Magnificence en vele andere een heerlijke overdaad, met verhalen vol vrouwen die onsympathiek gevonden worden omdat ze zogenaamd slechte keuzes maken, de wereld precies zo beschrijven als zij hem zien en omdat ze als puntje bij paaltje komt eerlijk en adembenemend echt zijn. Deze romans gaan over vrouwen die duidelijk niet in het verhaal zitten om vrienden te maken en dat komt hun personage alleen maar ten goede. De waarheid doet pijn – misschien draait het daar wel om bij de vraag of iemand sympathiek is of niet; aan hoeveel waarheid zijn wij bereid ons te onderwerpen, in hoeverre zijn we bereid iemand pijn te doen als we ons onderdompelen in de veilige wereld van de fictie.
De ik-persoon uit Treasure Island!!! van Sara Levine is op een vreemde manier onsympathiek. Ze is alleen maar met zichzelf bezig, denkt bij wat ze doet nooit na over de gevolgen en kiest altijd datgene wat voor haarzelf gunstiger is dan voor anderen. Ze is enorm gefascineerd door het boek Treasure Island en wil haar leven volgens de kernwaarden uit dat verhaal leiden: moed, vastberadenheid, onafhankelijkheid en bluf. De ik-persoon roept de ene ramp na de andere over zich af, maar weet van geen ophouden. Uit haar wangedrag valt geen enkele les te leren en er wacht haar ook geen verlossing. Het verhaal heeft geen verontschuldiging of moraal, en daardoor wordt deze toch al vlijmscherpe, intelligente roman nog fascinerender.
Als je er goed over nadenkt zijn de kernwaarden waarnaar de ik-persoon van Treasure Island!!! probeert te leven – moed, vastberadenheid, onafhankelijkheid en bluf – eigenschappen die zogenaamd onsympathieke vrouwen in hun fictieve leven tentoonspreiden.
You Take It from Here van Pamela Ribon gaat over een vrouw, Smidge, die terminale longkanker heeft. Ze wil dat haar beste vriendin, Danielle, haar dochter na haar dood verder opvoedt en haar man steunt in zijn verdriet. Het boek heeft een interessant uitgangspunt, maar onderscheidt zich vooral doordat Smidge zo’n uitermate onsympathiek persoon is. Je zou bijna denken dat ze zo iemand is die eigenlijk geen vrienden of vriendinnen zou moeten hebben – bazig, heftig, dwingend, halsstarrig en manipulatief. Maar toch. Ze heeft een beste vriendin, een dochter, een echtgenoot, en een hele kring van mensen die heel verdrietig zullen zijn als ze er niet meer is. De standvastigheid waarmee Ribon dit personage onsympathiek laat zijn dwingt bewondering af. Ze laat zich geen moment verleiden om Smidge bijvoorbeeld een soort louterend inzicht te laten krijgen, enkel en alleen omdat ze stervende is.
In een lezersrecensie van You Take It from Here op Amazon.com schrijft Danae Savitri: ‘Ik heb geen moment sympathie voor Smidge als personage kunnen opvatten, en had de indruk dat ze een borderlinestoornis had, wat veel voorkomt bij mensen die charismatisch narcistisch zijn, die hun omgeving nu eens intimideren en manipuleren en dan weer inpalmen.’ Ze geeft geen oordeel over het boek, maar stelt het onsympathieke personage van de vrouw ter discussie. Het is bijna een pavlovreactie geworden om onsympathiek gedrag van romanpersonages te willen medicaliseren.
Dare Me van Megan Abbott gaat over cheerleaders op een middelbare school, maar wel totaal anders dan je zou denken. Het verhaal draait om vrouwen die zich moedig, vastberaden en onafhankelijk gedragen en zichzelf op de eerste plaats stellen – de krachtige principes uit Treasure Island!!!. Dare Me is zowel boeiend als angstaanjagend, doordat het de beladen intimiteit tussen meisjes toont. Het is een roman over lichamen, streven naar volmaaktheid, ambitie en verlangen, maar zo naakt, zo tastbaar dat je onwillekeurig hoopt dat de ernstig getroebleerde vrouwen uit het verhaal krijgen wat ze willen, hoe verschrikkelijk ze zich daarbij ook gedragen. De jonge vrouwen om wie het draait, Beth en Addy, zijn net zo goed vriendinnen als vijanden van elkaar. Ze verraden elkaar en ze verraden zichzelf.
Nadat Beth op een avond dronken is geworden vraagt ze Addy aan de telefoon of ze zich nog herinnert ‘dat we vroeger altijd aan het klimrek hingen, met onze benen om elkaar heen geslagen, dat we heel sterk werden en niemand ons ooit wist te verslaan, en wij elkaar ook nooit, maar dat we hadden afgesproken om tot drie te tellen en dan onze handen los te laten, en dat zij dan altijd vals speelde en ik haar altijd haar gang liet gaan, en van beneden naar haar opkeek en breed naar haar lachte met mijn nog beugelloze bekkie en het spleetje tussen mijn tanden’. Op dat moment zien we hoe Addy Beth altijd heeft gezien, haar door had, maar toch van haar hield. Beth, en Addy tot op zekere hoogte ook, blijft het hele verhaal lang onsympathiek, blijft een moeilijk meisje, maar er is geen verklaring voor, geen duidelijke weg van oorzaak naar gevolg. Traditionele kenmerken van een sympathiek personage worden in het hele boek behendig omzeild en dat levert net zulke eerlijke en indringende scènes op als hierboven.
In Magnificence van Lydia Millet moet de weduwe Susan Lindley na de tragische dood van haar man verder met haar leven. Van meet af aan weten we dat ze haar man ontrouw was. Ze erft het landhuis van haar oom, dat vol staat met een wegrottende verzameling opgezette dieren, en gaat aan de slag om orde op zaken te stellen, zowel in het landhuis als in haar eigen leven. Ze voelt zich verantwoordelijk voor de dood van haar man, maar verzoent zich daar op een nuchtere manier mee. ‘Ben ik soms opgelucht, slet die ik ben?’ denkt Susan bij zichzelf. ‘Is er iets in mij dat door deze hele toestand opgelucht is? Als iemand zoiets kan toegeven, ben ik het wel. Ik ben niet alleen een slet, maar ook een moordenaar.’ Susan geeft vervolgens toe dat het verlies van haar man haar een intens gevoel van leegte bezorgt, een ‘bevrijding van alles’ en het hele verhaal lang geeft ze zich aan deze bevrijding over, ze omarmt haar.
Magnificence is voor een groot deel uitsluitend op de ervaringen van Susan gebaseerd, op haar ongemakkelijke kijk op een wereld die zij in het leven heeft geroepen en voor zichzelf in het leven blijft roepen. Fijn is ook dat ons een vrouw van eind veertig wordt gepresenteerd als een intens seksueel wezen dat zich totaal niet schaamt voor haar behoefte aan materiële zaken en steeds meer gehecht raakt aan het grote huis dat ze geërfd heeft. Hoewel de stijl vaak gepaard gaat met overdreven beschrijvingen en overpeinzingen blijft het toch boeiend zoals deze vrouw weinig berouw toont voor haar ontrouw en voor het feit dat ze de mensen in haar leven steeds maar weer teleurstelt.
De meest onsympathieke vrouw uit het recente fictieverleden is misschien wel Amy uit Gone Girl van Gillian Flynn, een vrouw die wel heel ver gaat om de ontrouw van haar man te bestraffen en hem in haar greep te houden. Ze zet onder meer moord op zichzelf in scène, met haar man als verdachte. Flynn zet een uitgekookt manipulatief spel op touw waarbij we op onnadrukkelijke manier steeds meer over zowel Nick als Amy te weten komen, zodat we nooit echt goed weten wat we van ze moeten vinden. We weten nooit of ze nu sympathiek of onsympathiek zijn, maar we weten wel dat er aan hen allebei een steekje los zit, dat ze allebei verschrikkelijk zijn en dat ze in veel opzichten tot elkaar veroordeeld zijn.
Woede loopt als een rode draad door heel Gone Girl, en voor Amy is die woede het gevolg van de onredelijk zware lasten die vrouwen vaak gedwongen worden te dragen. De roman is een psychologische thriller, maar ook een prachtige karakterstudie. Amy is in alle opzichten een vrouw die leuk gevonden zou moeten worden. Ze is ‘een slim, mooi, aardig meisje (…) met heel veel interesses en passies, een leuke baan, komt uit een liefdevol nest. En laten we het maar eerlijk zeggen: ze is rijk.’ Ondanks al die pluspunten is Amy op haar 32ste toch nog single, maar dan komt ze Nick tegen.
Het ongemakkelijkste aspect van Gone Girl is dat het zo eerlijk is en dat velen van ons zo akelig veel op Nick en Amy lijken in de manier waarop ze van elkaar houden en elkaar haten. De waarheid is pijnlijk. Pijnlijk, pijnlijk, pijnlijk. Als we eindelijk de ware Amy te zien krijgen, zegt ze over de avond waarop ze Nick heeft leren kennen: ‘Die avond op dat feest in Brooklyn speelde ik de stijlvolle vrouw, de vrouw die een man als Nick wil hebben: de coole vrouw. Dat is voor mannen toch altijd het ultieme compliment? Ze is cool. Dat ik cool ben betekent dat ik een spannende, slimme, grappige vrouw ben die van football, poker, schuine moppen en boeren laten houdt, die videogames speelt, goedkoop bier drinkt, van triootjes en anale seks houdt, en die hotdogs en hamburgers in haar mond propt alsof ze de grootste culinaire gangbang ter wereld organiseert, maar ondertussen wel maatje 34 weet te behouden, want coole vrouwen zijn in de eerste plaats aantrekkelijk. Aantrekkelijk en begripvol… Mannen denken echt dat zo’n vrouw bestaat. Misschien denken ze dat omdat heel veel vrouwen bereid zijn te doen alsof ze zo zijn.’
En dat wordt maar heel zelden over onsympathieke vrouwelijke romanpersonages gezegd – dat ze niet doen alsof, dat ze niet bereid zijn zich anders voor te doen dan ze zijn, of dat niet kunnen. Ze hebben er de energie niet voor of ze hebben er geen zin in. In Gone Girl zegt Amy dat het heel verleidelijk is om de vrouw te zijn die een man wil, maar uiteindelijk geeft ze niet toe aan de verleiding om ‘de vrouw te zijn die alles leuk vindt wat hij ook leuk vindt en die nooit klaagt’. Onsympathieke vrouwen weigeren voor die verleiding te zwichten. In plaats daarvan zijn ze zichzelf. Ze aanvaarden de consequenties van hun keuzen, en die consequenties leiden tot lezenswaardige verhalen.
Dit essay, dat licht werd ingekort, is afkomstig uit de bundel Bad Feminist van Roxane Gay. Een selectie van deze essays verschijnt in de Nederlandse vertaling van Mireille Vroege als e-boek bij uitgeverij Cargo (ca. € 4,99). In ongetemde staat, het romandebuut van Roxane Gay, verschijnt op 19 februari bij Cargo (€ 19,90). Voor meer informatie zie uitgeverijcargo.nl/roxanegay
Beeld: (Jennifer Silverberg)