Wat mag je nog wél zeggen over Geert Wilders? Dat is de vraag nadat de Amsterdamse politie eerder deze maand tot tweemaal toe demonstranten tegen de leider van de Partij voor de Vrijheid (pvv) oppakte. De postertekst ‘Extremist. Brengt u en de samenleving ernstige schade toe’ was een brug te ver. Het Openbaar Ministerie besloot later de actievoerders niet te vervolgen. ‘Aanvankelijk leken de posters zich ook te richten tot de persoon Wilders. Ons nader oordeel is echter dat de posters zich richten tegen de uitlatingen van de heer Wilders’, zo luidde de merkwaardige verklaring.
Wilders zelf vond dat de politie de demonstranten hun gang had moeten laten gaan. Maar hij liet niet na daaraan toe te voegen dat hun uitlatingen kunnen leiden tot een sfeer waarin geweld wordt gebruikt tegen hem. Met diezelfde argumentatie had hij eerder Doekle Terpstra doen inbinden. Wilders noemde diens oproep om tegen hem in het geweer te komen ‘ronduit gevaarlijk’. ‘Zonder rechtstreeks op te roepen tot geweld kan Doekle Terpstra met zijn opmerking namelijk een sfeer creëren die in de ogen van een gek geweld rechtvaardigt’, aldus Wilders, die verder sprak van een ‘christelijk fatwa’ en een ‘cda-banvloek’. Grote woorden, maar met effect. Terpstra liet weten dat hij Wilders niet persoonlijk had willen treffen. In weerwil van de titel rept zijn oproep ‘Benoemen en Bouwen’ met geen woord over de pvv-leider.
Zo langzamerhand lijkt Wilders onbenoembaar. Vroeger te pas en te onpas gebruikte kwalificaties als ‘racist’ of ‘extreem rechts’ gonzen aan de borreltafel, maar uit angst hem te demoniseren doen veel tegenstanders aan zelfcensuur. Het kabinet verhult zijn afkeer niet, maar loopt tegelijkertijd op eieren als het Wilders betreft, zoals rond de recente filmsoap. De politicus speelt daar handig op in. Bijvoorbeeld door te stellen dat hij toch in de ‘fascistische hoek’ wordt gedrukt. Zijn critici creëren daarmee het klimaat voor een politieke moord, aldus de pvv-leider in een van zijn talloze interviews. ‘Er is een sfeer ontstaan van haat en agressie. In dit klimaat kan iemand denken dat buitenwettelijke middelen geoorloofd zijn om mij en mijn mensen af te stoppen. Ik zeg het hard: mijn critici zijn er medeverantwoordelijk voor als er iets verschrikkelijks gebeurt.’ Kritiek staat volgens die redenering maar al te snel gelijk aan indirect politiek geweld.
Toch is het juridisch allemaal niet zo ingewikkeld, zegt hoogleraar strafrecht Theo de Roos: ‘Een beschuldiging als “demonisering” is juridisch nauwelijks te vertalen. Als het niet beledigend is en niet oproept tot geweld, mag vrijwel alles. De wet trekt de grens bij smaad, bij onnodig grievende kwalificaties. Dan gaat het om heel duidelijk persoonlijke aanduidingen, zoals een agent “vieze kankerlijer” noemen. Maar politici moeten een dikke huid hebben. Wilders als racist betitelen, is waarschijnlijk niet strafbaar, mits het onderbouwd wordt. Fascist daarentegen is eerder onnodig grievend, denk ik. Daar zijn moeilijk argumenten voor aan te dragen.’
Het probleem is politiek van aard. ‘Tot een aantal jaren geleden zou Wilders een rechts-extremist zijn genoemd, en waarschijnlijk ook wel een racist’, zegt Joop van Holsteyn, bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek aan de Universiteit Leiden en deskundige op het gebied van extreem rechts. ‘Maar sinds Fortuyn durft de gevestigde orde die termen niet meer te gebruiken. Men is de richting kwijt.’
Tot Fortuyn viel het ‘f-woord’ veelvuldig in de Nederlandse politiek. Wat bij Janmaat nog effect had – hem wegzetten als extreem rechts en in verband brengen met het trauma van de Duitse bezetting – faalde bij de flamboyante politicus jammerlijk. Sinds de moord door Volkert van der G. worden beschuldigingen van racisme, rechts-extremisme en vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog zelfs gezien als een vorm van ‘demonisering’.
Nu ontbrak het die veel gebezigde stempels al jarenlang aan iedere inhoud. Hoeveel mensen kunnen nog uitleggen wat het extreem rechtse gedachtegoed werkelijk inhoudt? Ontdaan van hun politieke lading bleven enkel puur moralistische kwalificaties over. Daarmee konden personen als Janmaat buitenspel worden gezet. Maar hun ideeën werden er niet mee weerlegd, zo toont de ruk naar rechts onder de gevestigde partijen van de laatste jaren aan.
Feit is dat voor deze kwalificaties niets in de plaats is gekomen. Het is op dit moment zelfs onduidelijk wat er precies niet gezegd mag worden over Wilders, wat onder ‘demonisering’ valt. Geert Wilders buit die nieuwe no go area in het politieke debat maximaal uit. Wie kritiek levert op hem demoniseert, wie zijn mening niet weergeeft censureert. Daarbij krijgt hij bijval uit onverwachte hoek. Zo nam politicoloog Meindert Fennema het in NRC Handelsblad voor hem op: ‘Men probeert hem te isoleren. Iemand die zó racistisch is, verdient niet anders dan dat-ie geëlimineerd wordt. Dat is de boodschap. Dat is het demoniseren van de tegenstander.’ De oplossing volgens hem: ‘Je moet alleen discussiëren op grond van wat hij zegt. Niet op grond van wat jij denkt dat erachter zou zitten. Op het moment dat je mensen buiten de beschaafde gemeenschap zet, is het debat niet meer mogelijk. Dan is er een begin van steniging. Eerst eliminatie uit het debat. Dat kan leiden tot fysieke eliminatie.’
Durf dat risico als tegenstander maar eens te lopen. Het gevolg is dat Wilders vaak enkel gekritiseerd wordt in vage bewoordingen over ‘respect’, ‘dialoog’ en ‘tolerantie’, wat het beeld van een softe, politiek correcte kaste die de taal van het volk niet spreekt weer versterkt. Het contrast met de klare taal van de pvv kan niet groter. Sterker: Wilders heeft zich niet alleen immuun gemaakt voor beschuldigingen van racisme of rechts-extremisme, hij heeft zich meester gemaakt van het antifascistische discours van de jaren tachtig en negentig. De Venlonaar smijt te pas en te onpas met het f-woord. Hij vergeleek de koran met Mein Kampf, Mohammed met Hitler en hij noemt de islam een ‘fascistische ideologie’. Daarmee doet hij precies dat waar hij de ‘linkse kerk’ van beschuldigt. Maar geen haan die ernaar kraait. De discussie rond Wilders is daarmee niet zomaar een strijd van of met woorden, maar óm de woorden. Wie mag welke termen en historische vergelijkingen gebruiken? In zo’n context kan van de vaak bepleite strijd tussen de ideeën amper sprake zijn. Om ideeën te formuleren en te ontkrachten zijn immers woorden nodig.
Maar aan woorden voor Wilders schort het vooralsnog. De oude kwalificaties zijn taboe, iets waar politicoloog Van Holsteyn niet rouwig om is. Lang voor Fortuyn baarde hij al opzien door vraagtekens te zetten bij het gangbare beeld van Hans Janmaat als rechts-extremist. ‘De opmerkingen van Janmaat over buitenlanders en de multiculturele samenleving zouden tegenwoordig niet eens meer worden opgetekend door een journalist. Dat zegt immers iedereen. Als hij toen de uitspraken van Wilders had gedaan, zou hij iedere week voor de rechter hebben gestaan.’ Maar ook voor Wilders voldoet een label als ‘extreem rechts’ niet, denkt Van Holsteyn. ‘Extreem rechts staat voor mij voor een complex van ideeën. Ik weet niet of Wilders die heeft. Ik zie enkel ideeën over de islam. Ja, er zijn andere thema’s, zoals een vlaktaks, afschaffing van het minimumloon of een kleinere overheid, maar die kent vrijwel niemand.’
Wilders’ preoccupatie met de islam maakt hem ook voor de aan de Universiteit Antwerpen verbonden politicoloog Cas Mudde, schrijver van de onlangs verschenen studie Populist Radical Right Parties in Europe, een vreemde eend in de bijt op de Europese rechterflank. Mudde: ‘Wilders is niet echt populistisch. Hij speelt nu wel de man van het volk, maar heeft niet veel op met directe democratie en zo. Bovendien komt hij zelf uit de mainstream. Ik vind Wilders ook geen nationalist. Nationalisten denken vanuit het collectief, Wilders vanuit het individu. Hij lijkt daarom meer op de Amerikaanse neoconservatieven. Net als zij heeft hij ongelooflijk autoritaire trekken en geen enkel respect voor zoiets als privacy. Al is hij op het vlak van abortus en homoseksualiteit wel weer liberaler. Of Nederlandser. En conservatieven zijn niet zo sterk tegen de islam. Wilders is kortom heel, heel moeilijk te plaatsen.’
Misschien is die onmacht om hem in een hokje te stoppen zo slecht nog niet. Als de onderliggende inhoud maar zonder schroom bediscussieerd, benoemd en gekritiseerd wordt. Het gemakzuchtige stempelen kan dan overgelaten worden aan Wilders zelf. Maar daarmee mag hij niet zo gemakkelijk wegkomen als nu het geval is, vindt Van Holsteyn: ‘Neem zo’n term als islamofascisme. Waar heb je het over? Hij hoeft het nooit uit te leggen. Wilders is als een jongetje dat belletje trekt, hard wegrent en om het hoekje gaat staan kijken wat er gebeurt.’