Natuurlijk, het naoorlogse Nederland waarin de held van dit boek, Lodewijk Stegman, terugkeert na de politionele acties in Indonesië (1947-1949) is niet te vergelijken met dat van nu, maar toch doen de spanningen vertrouwd aan. Meteen al in het begin, als een schip met soldaten terugkeert, breekt er een opstootje los, waarin de meningen over elkaar heen buitelen en iedereen om het hardst schreeuwt om z’n eigen gelijk.

De katholieken hebben het gedaan, de communisten, de Russen, de schoolmeesters, de industriëlen… Het schip is één grote opiniekakofonie van het type waar nu vooral het internet in is veranderd. Dezelfde opwinding, maar over andere partijen. Zie je wel, het heeft wél met de islam te maken. Kijk die gutmenschen eens theedrinken, en zie de aluhoedjes met hun zionistische complotdenken.

In dat verbale geweld hoef je in de tirades van Lodewijk Stegman maar een paar labels te vervangen en je kunt ze moeiteloos het digitale slagveld in slingeren: ‘Toen de katholieken macht kregen, was de tachtigjarige oorlog voor niets gevoerd. Ik heb er niets op tegen als zij hun geloof binnenshuis en in de kerk beoefenen. Op die vrijheid hebben ze recht. Die vrijheid is Nederlands. – Maar niet de vrijheid anderen in hun vrijheid te belemmeren.’

Er zijn boeken waarvan één enkele passage zo beroemd is dat die de rest van het boek dreigt te overschaduwen. Dat geldt ook voor het volgende fragment (dat leidde tot een rechtszaak wegens belediging waarvan W.F. Hermans werd vrijgesproken) dat ik toch citeer, omdat het zo illustratief is:

‘De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar díe naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!’

Het boek zit vol met redevoeringen, uitgesproken, geïmproviseerde, gefantaseerde, als twistgesprekken vermomde toespraken… Die vondst, die vormvernieuwing, zorgt er op allerlei manieren voor dat dit zo’n indringend, meeslepend en nog altijd buitengewoon aansprekend werk is.

Allereerst haalt Hermans met dat retorisch geweld een rauwe razernij binnen die daarvóór niet is gehoord in de Nederlandse literatuur (en, laten we eerlijk zijn, daarna ook maar mondjesmaat). Onmiskenbaar davert hier de invloed van Louis-Ferdinand Céline, en net als de Franse soldaat-arts-schrijver-pamflettist begreep Hermans dat al die ronkende spreektaal pas werkt als je die stileert tot een suggéstie van authentiek gescheld.

Al die redevoeringen en ruzies in monologen werken als plenzen petroleum waardoor bijna elke pagina opvlamt

Een tweede voordeel van die ingelaste redevoeringen is dat Hermans essayistische passages het verhaal kan laten binnendringen zonder dat dit het tempo vertraagt. Lange beschouwingen hebben gewoonlijk de neiging de motorische energie van een roman te dempen. In Ik heb altijd gelijk gebeurt het omgekeerde. Al die redevoeringen en ruzies in monologen werken als plenzen petroleum waardoor bijna elke pagina opvlamt.

Naast zulke technische mogelijkheden zijn er ook inhoudelijke redenen om voor deze vorm te kiezen. Hermans legt prachtig de discrepantie bloot die er ligt tussen de vlammende woorden en de verbitterde binnenwereld. Lodewijk Stegman blijkt iemand die weliswaar impulsief en krachtig spreekt, maar zich in elk opzicht gekleineerd voelt: door zijn ouders, die zijn gestorven zusje in elk opzicht beter vonden; door de Nederlandse overheid die hem naar een vuile en vergeefse oorlog stuurt; door zichzelf en zijn grote idealen (hij wilde sergeant worden, hij richt terug in Nederland een nieuwe politieke partij op) die allemaal stuklopen.

Het is niet nodig het (overigens spannende) verhaal hier nog eens na te vertellen. Het voornaamste is dat Lodewijk Stegman volledig gedreven wordt door rancune, door wat in Nietzsche’s filosofie een kernbegrip is: ressentiment. De onderdrukte partij verzet zich tegen zijn overheersers, en als dat niet met bloedige revoluties lukt, dan neemt hij ‘imaginaire wraak’. Dat is wat Stegman hier doet. Het tweede deel van de roman (‘De revolutie in de aanval’) opent met een lange speech die Stegman in gedachten improviseert terwijl hij zich staat te scheren (en die hij, volgens de regels van het sadistisch universum, meteen is vergeten zodra hij hem wil opschrijven). Zijn grote droom is een Verenigd Europa, waarin het afgelopen is met de onbeduidendheid van Nederland. De nietzscheaanse Umwertung, gepredikt in de verbeelding.

Die woede en verwarring doen, zoals gezegd, heel actueel aan. Als iemand nu zou doen wat Stegman op de dag van zijn terugkeer in Nederland deed – in een militair uniform in een restaurant de hele menukaart bestellen, met geld smijten, en bij een ruzie met het personeel een aquarium stukslaan – dan zouden de kranten eensgezind verklaren dat een ‘verwarde man’ de ravage aanrichtte. Wat een scène trouwens! Je maakt die manische zuip- en braspartij haast fysiek mee, voelt je na elke pagina dronkener worden. ‘Met een ononderbroken armzwaai veegde hij de kreeftschotel van tafel en smakte deze de gérant in het gezicht. Zó krachtig drukte hij door, dat de man met armen en benen stijf uitgestrekt achterover sloeg. Toen pakte hij de wijnfles en keilde die tegen het aquarium. Een geluid of de bliksem een kerktoren in tweeën spleet, of de muren tegen elkaar sloegen als enorme handen.’

En dan te bedenken dat Quentin Tarantino nog niet eens was geboren.


W.F. Hermans: Ik heb altijd gelijk. In: Volledige Werken deel II. De romans. De Bezige Bij, 762 blz., € 35,-

Beeld: 1975 - De woede en verwarring doen heel actueel aan (Jutka Rona / MAI).