Mitch Epstein, Amos Coal Power Plant, Raymond City, West Virginia 2004, C-print uit de serie ‘American Power’; © Black River Productions, Ltd. / Mitch Epstein, courtesy Galerie Thomas Zander, Keulen

De torens van de Amos Coal Plant zijn op twee van de gigantische afdrukken nadrukkelijk aanwezig. Er is de foto van een stille tuin achter een klein wit huis, gemaakt in Raymond, West-Virginia; een proper gazonnetje en nog niet volledig kaalgevallen bomen die baden in een helder herfstlicht. Iets verderop in de zaal hangt een groot beeld van een training van de American football-spelers van Poca High. Lege tribunes en uitgeschakelde lichtmasten. Er lopen coaches over het kapotgetrapte veld, de dertig en veertig yard-lijnen zijn nog maar net te ontwaren, en iedereen draagt hetzelfde rode shirt: de teams moeten elkaar zien te herkennen aan net anders gekleurde helmen. Je snapt waarom fotograaf Mitch Epstein ze niet kon weerstaan, die stug doorrokende, gescalpeerde betonnen bowling pins die het landschap volledig domineren. De voorgrond het prozaïsche bestaan, daarachter, als decor, de zware industrie waarop de alledaagse idylle is gebouwd.

De foto’s zijn onderdeel van de reeks ‘American Power’, een project waarvan de totstandkoming grofweg samenviel met de jaren waarin George W. Bush president van de Verenigde Staten was en Dick Cheney aan god weet hoeveel touwtjes tegelijk trok. De beelden zijn zonder enige terughoudendheid imposant. Ze tonen grote landschappen die grote verhalen vertellen op een formaat dat ongegeneerd en zelfbewust overdonderend is. Het dozijn foto’s uit deze reeks vormt het zwaartepunt van In Time, de kleine maar rijke overzichtstentoonstelling van Epsteins werk in Museum Helmond.

De ravage na orkaan Katrina, matrassen in een boom en een verwoest boorplatform, levens die zo goed en zo kwaad mogelijk worden doorgeleefd. De belofte van ‘terror free oil’ bij de pomp, maar ook windmolens. Het Amerika op de foto’s is herkenbaar, dezelfde supermacht in hetzelfde permanente verval. Maar als je de namen erbij probeert te denken, is het alsof je naar een andere tijd wordt getransporteerd. Condoleezza Rice en Karl Rove, Colin Powell en Donald Rumsfeld, ExxonMobil en Blackwater, Irak en Guantánamo. Het is allemaal even onzichtbaar als aanwezig. In 25 staten fotografeerde Epstein Amerika’s onverzadigbare zucht naar energie – en daarmee ook de macht en onmacht van het land.

Het is de foto van de Hoover Dam uit 2007 die duidelijk maakt wat een voorrecht het is zulke beelden op de bedoelde grootte te bekijken. Epstein werkt met acht bij tien inch-negatieven en de hoeveelheid details die dat oplevert is alleen op dit formaat goed te bevatten. Behalve de Hoover Dam zien we vooral ook Lake Mead. Dam en meer liggen beide even roerloos in een zacht, blauw licht. Als laatste daad van verzet doet de zon vanachter de horizon nog een bergkam in de verte oplichten, hij blinkt als een goudstaaf in een geopende kluis. Je ziet alle elektriciteitsdraden door de vallei lopen en je ziet hoe minuscule mensen hun minuscule werkzaamheden uitvoeren voordat er weer een dag vaarwel wordt gezegd. Op de uitkijktorens aan weerszijden van de dam zie je zelfs hoe twee blauwe klokken de tijd in twee verschillende tijdzones aangeven. In Nevada is het tien voor half zes en zijn de mannen bijna klaar. Een kleine honderd meter verderop, in Arizona, is het al tien voor half zeven en zijn ze aan het overwerken. Het is verleidelijk zoveel details voor de werkelijkheid te houden. Maar zonder het door te hebben ben je het beeld nog iets verder aan het inkleuren. Want kijk nog eens naar die bergkam, zijn het niet juist de eerste zonnestralen die hem doen oplichten? Is dat koude blauwe licht niet het laatste restje duisternis van de nacht?

Mitch Epstein, Silver Linden, Prospect Park, Brooklyn 2011, gelatine zilver print op barietpapier. Uit de serie ‘New York Arbor’ © Black River Productions, Ltd. / Mitch Epstein, courtesy Galerie Thomas Zander, Keulen

Mitch Epstein werd in 1952 geboren in Holyoke, Massachusetts, een klein stadje dat ooit the paper manufacturing capital of the world was. Maar van dat roemruchte verleden is weinig meer over wanneer Epstein er opgroeit. Het verhaal is bekend: de industrie trok eerst naar het diepe zuiden en later naar de andere kant van de wereld en stadjes zoals Holyoke krompen langzaam weg in steeds ruimer zittende kleren. Begin jaren zeventig belandde Epstein in New York, aan Cooper Union studeerde hij onder Garry Winogrand. Een man die, zo vertelde Epstein vorig jaar toen hij te gast was in een podcast, lesgaf in ‘a brutal, socratic way – through his silences, mainly’. Hij was geen ster in de donkere kamer en toen hij het gerommel op een goede dag beu was stapte hij over op Kodachrome. Winogrand had geen bezwaar en het voelde als een bevrijding.

Is dat koude blauwe licht niet het laatste restje duisternis van de nacht?

In 1974 besloot hij een jaar vrijaf te nemen. Hij stapte in een kleine oranje Datsun die zijn vader, pandjesbaas en trotse eigenaar van Epstein Furniture, had gewonnen in een raffle die werd georganiseerd voor een katholiek ziekenhuis. Zigzaggend reed de fotograaf naar Los Angeles, waar hij een huis huurde en zich begon te ontworstelen aan de invloed van Winogrand. Het was ook het moment waarop hij zich niet langer simpelweg tot New York moest zien te verhouden, maar tot het hele land.

In Museum Helmond hangt relatief recent werk. Het oudste project is ‘Family Business’, dat eind jaren negentig begon met een telefoontje van zijn moeder. Het kleine imperium dat zijn vader had opgebouwd was in zwaar weer terechtgekomen. Twee jonge pyromaantjes hadden voor de tweede keer in hetzelfde huis brand gesticht en deze keer was het hele blok afgebrand. Een kerk probeerde vijftien miljoen dollar schade te verhalen op zijn vader, juist op het moment dat ook voor diens meubelzaak het einde met rasse schreden naderbij kwam. Epstein fotografeerde en filmde huizen en huurders, de executieverkoop in de winkel, het stadje waarin zijn vader nog altijd aanzien genoot en het leven thuis van de man met wie hij tot dan toe altijd een buitengewoon moeizame relatie had gehad. Het resultaat is tegelijk observerend en intiem. De ondergang van een klein rijk en een alledaagse keizer die op hoge leeftijd relatief ongeschonden uit de verloren strijd tevoorschijn komt.

Na ‘Family Business’ en ‘American Power’, dat op zijn einde liep met de verkiezing van Obama in 2008, keerde Epstein, die altijd in New York was blijven wonen, ook in zijn werk terug naar die onuitputtelijke bron. Bomen vormden reeds een terugkerend motief in ‘American Power’, maar in zijn volgende reeks tilde Epstein die nieuwsgierigheid naar een hoger niveau. Het contrast met de politieke krachten en de urgentie die overal voelbaar waren in ‘American Power’ kon haast niet groter zijn: ‘New York Arbor’ is een overdonderende reeks beelden van bomen in zijn thuisstad. De eerste foto die hij maakte hangt in Helmond. Het beeld toont een gigantische English elm in Washington Square Park, naar verluidt geplant toen daar nog Nederlandse boeren rondscharrelden en hun gewassen verbouwden op wat nu hartje Manhattan is. Het is zo’n gevaarte dat je al lopende door het park misschien niet eens zou opmerken, maar door het door Epstein gekozen perspectief en de wijze waarop al het andere in de omgeving lijkt weg te vallen, is wat je hier ziet ronduit majestueus. Een boom van een boom. Geen twee exemplaren in de reeks lijken op elkaar, ze hebben elk hun eigen karakter, een eigenheid die zich haast helderder lijkt te tonen dan bij de gemiddelde mens het geval is.

Na ‘New York Arbor’ volgde nog een reeks met foto’s van rotspartijen in en luchten boven de stad. Dat de natuur ontzagwekkend is, is een open deur. Maar wat Epsteins foto’s van die millennia oude stenen, boven alles uittorenende bomen en zwangere luchten zo mooi in beeld brengen is hoe ze hun eigen drama bezitten. En hoe nietig het aardse bestaan is dat zich in de schaduw van dat drama afspeelt.

Een paar weken geleden verscheen bij uitgeverij Steidl een nieuw boek van Epstein. Sunshine Hotel is een baksteen ter grootte van een elpee die zijn volledige carrière omspant. Beelden uit de vroege jaren zeventig worden soepel vermengd met recent werk. Kleur en zwart-wit, 35 millimeter-werk en grootformaat, de tijdelijkheid van menselijk vertier en de eeuwigheid van natuurschoon; het staat allemaal op een vanzelfsprekende manier naast elkaar. Op een paar beelden na zijn alle foto’s gemaakt in de VS. De uitzondering zijn foto’s uit Ho Chi Minh City en Checkpoint Charlie in Berlijn.

Het boek is een samenballing van een halve eeuw kijken naar de pracht en de lelijkheid van het machtigste land op aarde. De foto’s zijn op intuïtieve wijze gegroepeerd en bij het einde aanbeland zou je kunnen denken hoe een beeld een regel vormt in een lang gedicht. De laatste strofe is kort en bestaat uit zeven foto’s, het merendeel gemaakt in de afgelopen paar jaar. Hij opent met een beeld van Mount Rushmore in de mist, de gezichten van de Founding Fathers zijn slechts te ontwaren omdat je weet waar ze zich moeten bevinden. Er is een beeld van mannen die in slaapzakken tegen een dijk liggen te slapen in Mississippi in 1976. Een persoon ligt met zijn hoofd tegen een gitaarkoffer. Er volgen nog een dode boom op een strand in Georgia, een interview in een sneeuwstorm tijdens een protest tegen een oliepijplijn, een gletsjer in Alaska en een gruwelijk beeld van een weggeteerde hond aan een ketting in de Lower Ninth Ward nadat het water weer was weggezakt. ‘DEAD DOG’ is in rode letters op de muur gespoten.

Het slot wordt gevormd door vijf Native Americans banjerend door een besneeuwd veld tijdens de Standing Rock Prayer Walk in North Dakota in 2018. Klein machtsvertoon als protest tegen de honger naar goedkope energie.

In Time, Museum Helmond, t/m 9 februari;Sunshine Hotel, Steidl/PPP, 264 blz., 2019