‘Kijk’, zegt de vriendin met wie ik zit te lunchen. Ze vlecht de vingers van haar beide handen op zo’n manier in elkaar dat het is alsof ze een weesgegroetje gaat bidden. Maar dan wat meer gestrekt, zodat het eruitziet als het perfecte vlechtwerk. ‘Dit is de relatie waarin je alles voor elkaar bent.’
Ik knik en neem een slok van mijn appelgemberinfusie. Een warm drankje waarvan je denk ik moet opkikkeren, maar dat mij loom stemt, en vergevingsgezind. De lichte schaamte waarmee mijn vriendin dit verhaal met bijbehorend vingerwerk vertelt, omdat ze het precies zo heeft onthouden van een deelneemster aan een vroeger Temptation Island-seizoen, wuif ik dan ook onmiddellijk weg. Al had ik dat sowieso gedaan. Dankzij het eerste Temptation Island-seizoen heb ik nog steeds ‘drank is de duvel’ voor in de mond liggen, ook zonder dat er ergens drank te bekennen is. Lessen voor het leven verraden zich als je er rijp voor bent, en dan komen ze altijd van pas.
De vriendin houdt haar vingers nog steeds gevlochten, maar verplaatst ze nu iets naar beneden. Tussen wijs- en middelvinger ontstaat een lege ruimte, even beloftevol als fataal. ‘In de praktijk is een relatie dit’, en met haar ogen dirigeert ze mijn blik naar die vrijgekomen ruimte versus dat kleinere oppervlak van ineengeklonken vingers. ‘En kan er altijd iemand langs komen die in die open ruimte gaat zitten.’ Ze spreidt haar bovenste vingers nog iets, en gebiologeerd kijk ik naar dat plotsklaps gapende gat.
‘Het punt is’, zegt ze, en ze laat eventjes haar linkerwijsvinger de opengevallen ruimte rechts verkennen, ‘dat als je iemand in die ruimte toelaat je vergeet hoe goed het híer was.’ Ze doelt op de onderste regionen, waar ze haar vingers nog eens extra samenperst als in een onverbrekelijk verbond.
Ze neemt een hap van haar avocadochihuazadentoast, ik lepel mijn havermout op basis van amandelmelk, met peer en verse munt, zo langzaam mogelijk naar binnen. Walgelijk ja. Zoals we hier zitten, praten over wie je bent, wat je wilt, en hoe het verder moet, met de wereld en met ons, en alles dat ons bespringt. En zij is zo leuk, die vriendin, ik merk dat degene die vraagt of alles smaakt ook helemaal vrolijk van haar wordt. Zeker als ze uitroept dat ze altijd de eerste is om in te haken als iemand voorstelt om buiten te gaan spelen. Ze gooit er haar armen bij in de lucht. Yes! Buiten spelen! Ik ken haar nog helemaal niet zo lang, maar als ze dit doet, dan weet ik wie ze is, of ze nu 20, 35 of 65 is.
We zuchten allebei even, bij de gedachte aan die verklonken onderste regionen. We zitten allemaal op Temptation Island, ons leven lang. Ze vertelt hoe laatst op een feestje iemand een visioen schetste van samen de Chinese Muur belopen, het eindpunt behalen, beroofd worden op het moment suprême, elkaar aankijken en dan toch in lachen uitbarsten. Yes!
‘Jammer dat ik hem niet echt aantrekkelijk vond.’
‘Ja’, echo ik haar spijt, al denk ik dat aantrekkelijkheid een van de rekkelijkste zaken op aarde is.
Ze zegt: ‘Die intensiteit. Dat is toch wat je wil.’
Ik had die ochtend nog op mijn eigen ramen staan bonken. Soms doe ik dat, ik kan nooit helemaal voorspellen wanneer. Gewoon af en toe dus, als ik net mijn fiets van het slot heb gehaald om weer de wereld in te gaan, en nog een blik naar binnen werp. Degene die zich aangesproken zou moeten voelen door dat gebonk doet dat al lang niet meer. Niet echt. Hij zit aan de eettafel, te ontbijten of de krant te lezen, hij aait de kat of is hem juist aan het wegduwen.
Toen mijn ouders op Curaçao woonden hadden ze een buurman die iedere ochtend vanuit zijn huis gadesloeg hoe mijn moeder ’s ochtends bij het tuinhek mijn vader uitzwaaide als hij naar zijn werk ging. Ze bleef staan tot zijn auto de hoek om was.
Hij vertelde dat hij weer was gaan geloven in het huwelijk, in het leven, als hij zag hoe ze daar stond. De modellen die we in ons hoofd hebben, de verlangens. Kijk naar mij. Zwaai alsof je me nooit meer gaat zien.