Rond 1980 verdwijnt deze discipline terwijl tegelijkertijd het aanbod van bovennatuurlijke populaire literatuur, zoals horror en spookverhalen, explosief toeneemt. Ik wil gaan onderzoeken in hoeverre het literaire discours een vervanging is voor het wetenschappelijke discours wat betreft parapsychologie. Het bovennatuurlijke discours heeft zich verschoven van religie naar wetenschap naar populaire cultuur: het is nu entertainment voor de massa. Mijn hypothese is dat er in de Amerikaanse en Britse cultuur een continue drang is om het bovennatuurlijke te onderzoeken.

Om te ondervinden in hoeverre het wetenschappelijk discours lijkt op wat nu populaire fictie heet, zal ik de taal en de retoriek van de wetenschappelijke publicaties op het gebied van parapsychologie gaan bestuderen in het archief. Wellicht zijn de wetenschappelijke publicaties een voorloper van fictieve spookverhalen, het zal me niets verbazen als parapsychologische wetenschappers meer aan het interpreteren waren dan aan het onderzoeken, ondanks hun academische titel.

In Londen bestaat er nog steeds een groot archief, Society for Psychical Research, waar allerlei oude parapsychologische onderzoeken bewaard liggen. In New York heb je een Amerikaanse zusterorganisatie. Zelfs in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag hebben ze een gigantisch archief vol met dit soort artikelen! Als ik een subsidie krijg toegewezen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) zal ik elk jaar een paar maanden in het archief doorbrengen in een onderzoeksperiode van vijf jaar.

Het eerste thema waarmee ik ga werken, en wat het nodige beperkt, is spookhuizen. Ik heb nu veertig spookhuisverhalen geselecteerd van een grotere leeslijst, goede voorbeelden zijn The Fall of the House of Usher van Edgar Allan Poe en The House of the Seven Gables van Nathaniel Hawthorne. Al lezend constateerde ik dat ze in principe allemaal hetzelfde zijn. In al die verhalen draait het nooit om wie het spook is of wie de moord gepleegd heeft; de zoektocht naar de geschiedenis en identiteit van het spook faciliteert een persoonlijke zoektocht door de geest van de hoofdpersoon waar hij of zij potentieel bepaalde spirituele inzichten door krijgt. Zo worden huizen bijna altijd beschreven als hoofden, het verhaal is tenslotte een figuurlijke zoektocht door het hoofd van het hoofdpersonage.

‘Mijn eerste thema is spookhuizen’

Ik ben benieuwd of ze in de wetenschappelijke publicaties over spookhuizen al op eenzelfde figuratieve manier schreven als gedaan wordt in de fictieve verhalen. Als ik kan aantonen dat het wetenschappelijke discours is verschoven naar populaire horrorverhalen, dan kan er niet meer gesproken worden van een samenleving die geen interesse heeft in het bovennatuurlijke of die niet gelooft in het hiernamaals of spoken. Dan heeft er vooral een verandering plaatsgevonden in het discours waarin dat soort debatten worden gevoerd.

Om het woordgebruik tussen beide velden te vergelijken zou ik computerprogramma’s kunnen gebruiken. Toch zijn mijn belangrijkste aandachtspunten figuratief taalgebruik en de plotontwikkeling waardoor het gebruik maken van traditionele close-readingtechnieken de meest voor de hand liggende onderzoeksmethode is.

Het analyseren van populaire cultuur is een vrij nieuw onderzoeksgebied. Er bestaat in Nederland wel veel onderzoek naar de nieuwe media, maar voor populaire fictie is binnen de wetenschap minder aandacht. Bij mijn eigen opleiding krijgen de meeste studenten nog steeds de klassieken onderwezen. Binnen de populaire literatuurstudies staat de relatie tussen tekst en de lezer (weer) centraal omdat esthetische vragen vaak weinig interessant zijn voor dit soort fictie. Onderzoek naar het taalgebruik van Stephen King geeft al snel de conclusie dat die man niet kan schrijven. Dat er miljoenen boeken van hem worden verkocht is omdat zijn boeken op een of andere manier de gewone mens raken. Het gaat meer om verhalen en de personages, ik denk dat er een hoger niveau van identificatie is tussen de lezer en de tekst. Hier komen sociologie en meer traditioneel literatuuronderzoek samen. Ik sluit me aan bij de Engelse literatuurkritiek, maar voor het receptieonderzoek kom ik ook in aanraking met aspecten van cultural studies.

Het fascineert me dat zoveel mensen supernatural fictie lezen. Empirisch literatuuronderzoek van bijvoorbeeld Jèmeljan Hakemulder (uit 2000) heeft aangetoond dat literatuur een vormend karakter kan hebben op de lezer. In de toekomst zou ik graag onderzoek doen naar wat dit specifieke genre voor invloed heeft op de lezers: verandert de lezerservaring mee met het type medium? Hiervoor zou ik me eerst moeten omscholen.’


Evert-Jan van Leeuwen is universitair docent Engelse taal en cultuur aan de Universiteit Leiden