New York, 1964. Arthur Miller en zijn vrouw Inge Morath © Dennis Stock / Magnum Photos

Is een Twitter-bericht te vergelijken met de graffiti van weleer? Is er verschil tussen een kreet op een muur en een digitale oprisping? Toneelschrijver Arthur Miller (1915-2005) laat in zijn enige roman Focus (1945) een personeelschef van een grote New Yorkse firma slogans lezen op een treinstation, bijvoorbeeld deze: ‘De smouzen zijn de oorlog begonnen.’ Het is 1944. De oorlog ver weg in Europa en in Zuidoost-Azië woedt voort. Miller wijdt daar, tot vlak voor het einde, nauwelijks een woord aan, ook niet aan de kampen. Dat lange zwijgen zorgt ervoor dat Focus uitgroeit tot een schokkend en nog altijd actueel relaas vol bijziendheid, met alle gewelddadige gevolgen van dien. De ongekuiste stem des volks, oftewel de onderbuik, is aan het woord. Het alt right van nu en de kkk of het Christian Front van de jaren dertig; die schrille stem klonk al te vaak. Niet alleen is die stem in Focus reactionair, het blikveld blijft beperkt.

De middelbare, ongetrouwde personeelschef Lawrence Newman woont bij zijn verlamde moeder en heeft een bril nodig. Laten we zeggen dat hij mild antisemitisch is en dat zijn vooroordelen op de lachspieren werken, ware het niet dat die ernstige gevolgen hebben en dan vooral voor hemzelf. Mét bril ziet hij eruit als een jood, althans volgens mensen die denken dat joden altijd aan hun uiterlijk te herkennen zijn. Zijn buurman, lid van het Christian Front, houdt er schrillere opvattingen op na. Alle joden in de straat zouden moeten ophoepelen, maar het is verstandig om te wachten tot na de oorlog. ‘Straks sturen ze ons hier nog nikkers op ons dak.’ Wat moet er dan met de joden gebeuren? Die zal het Front openbreken ‘en alles komt eruit als een gekraakte gokkast’. Buurtgenoot Finkelstein, die een snoepwinkel-krantenkiosk drijft, is de kop van jut. Maar hij laat zich niet verjagen en koopt uit voorzorg twee honkbalknuppels. De lezer is gewaarschuwd.

Newman krijgt dus een koekje van eigen deeg als het antisemitisme zich tegen hem keert. Focus lijkt wel een variant te zijn op een soortgelijk verhaal van Pirandello. Hoogte- en dieptepunt is Newmans kennismaking tijdens een sollicitatiegesprek met de leugenachtige Gertrude Hart (‘Geloof je alles wat ik zeg?’). Zij ziet hem aanvankelijk aan voor een jood en hij ziet haar aan voor een jodin. Tegelijkertijd voelen ze zich tot elkaar aangetrokken en trouwen ze. Maar onderhuids woedt het antisemitisme door, wat een paar pijnlijke scènes oplevert. Die schrijnende taferelen laten ook zien dat Newman uiteindelijk een milde man is, maar dat zijn vrouw fel en rancuneus blijkt. Zij dwingt hem uit opportunisme naar een bijeenkomst van het Christian Front te gaan. Daar wordt hij in elkaar geslagen omdat hij niet applaudisseert tijdens de toespraak van een priester-demagoog. Daarna beseft Newman dat hij in hetzelfde schuitje zit als buurtgenoot Finkelstein en is het een kwestie van tijd voordat de honkbalknuppels gaan spreken.

Buurtgenoot Finkelstein laat zich niet verjagen en koopt uit voorzorg twee honkbalknuppels

Net als de lezer verbijsterd wil constateren dat Arthur Miller de wereldoorlog in Europa is ‘vergeten’, laat hij zijn bijzondere echtpaar Newman/Hart naar een film gaan die de jacht op de joden en de holocaust onthult. Het Amerikaanse publiek reageert verdeeld, buiten staan Christian Front-aanhangers fanatiek te colporteren met hun antisemitische blaadjes. Het is een scène die zonder veel moeite opgenomen had kunnen worden in Philip Roth’s The Plot Against America, die andere felle roman waarin ongeremd Amerikaans antisemitisme getoond wordt.

De Amerikaanse lezer die in 1945 zinnen las als ‘Waarom zoeken ze niet van iedereen uit wie wát is en stoppen ze die rotsmouzen niet bij elkaar om het nou eens voorgoed te regelen?’ besefte wellicht niet helemaal waarnaar Arthur Miller verwees. Tegenwoordig kan daar geen misverstand over ontstaan. Voor de slechte verstaander van toen staan er meer van dat soort uitspraken in de roman. Lawrence Newman en Gertrude Hart zijn literaire hulpstukken voor Miller om de doorsnee Amerikaan onder de neus te wrijven dat antisemitisme en racisme uiteindelijk de samenleving verdelen en ondermijnen. De boodschap is duidelijk, maar het gaat om hardnekkige denkpatronen.

Arthur (Death of a Salesman) Miller heeft een paar toneelstukken geschreven waarin die gedachtegrillen aan bod komen. In Na de zondeval (1964) gaat het niet alleen om de communistenjacht in de jaren vijftig of om Millers mislukte huwelijk met Marilyn Monroe, maar ook om Hitlers moordfabrieken. En in Incident in Vichy (1965), waarin zeer uiteenlopende mensen in 1942 zijn opgepakt in het collaborerende Vichy-Frankrijk en, wachtend op arrestatie of vrijlating, met elkaar in gesprek raken. Dit toneelstuk is de filosofisch-politieke achtergrond van Focus. Iemand zegt dat ‘die man er joods uitzag’. De dokter in het gezelschap reageert: ‘Ik heb geen idee. De joden zijn geen ras. Ze kunnen eruitzien als iedereen.’ Aan het slot van Incident in Vichy zet diezelfde dokter een paar beslissende denkstappen à la Emmanuel Levinas. Hij zegt dat het ‘weten wie we zijn’ ook betekent ‘weten dat we niet een ander zijn’ en dat de term ‘jood’ slechts de naam is die we aan een ander, een vreemdeling, geven, ‘aan dat lijden dat we niet kunnen meevoelen, die dood die voor ons een koude abstractie is. Elk mens heeft zijn “jood”, dat is de ánder.’

In zijn enige roman Focus, in zijn verhalen en vooral in zijn toneelstukken is Miller steeds op zoek geweest naar de menselijkheid achter allerlei façades. En hoewel Focus hier en daar al te schematisch is omdat Miller zijn boodschap heel nadrukkelijk wilde presenteren in 1945 – toen de wereld vergeven was van de ‘displaced persons’ – blijft de roman een waardevolle waarschuwing.