Maar theatermakers zijn grillige tovenaars. Zeker in een bos. Voorbeeld. In het gewoel van de burgeroorlog waarmee het stuk opent, ontmoet het keukenmeisje Groesje de soldaat Simon. Ze vallen voor elkaar. Tijd voor een liefdesscene is er niet meer. Dus geeft Groesje haar jawoord nog voor Simon iets heeft kunnen vragen. Daarna zweert ze te zullen wachten tot hij uit de oorlog terugkeert. Ze kijken elkaar aan. Ze buigen voor elkaar. In deze voorstelling gaat dat iets anders. Groesje en Simon lopen na het snelle huwelijksaanzoek in tegengestelde richtingen. Dan staan ze opeens doodstil, ruggen naar elkaar. Twee zangeressen, tegelijk vertellers en commentatoren, zingen in haar plaats de afscheidswoorden van Groesje. Het beeld is de vervreemding, zeg maar: het ‘kunstje’, de verheldering, de distantie. Het effect is ontroering in een harde vorm, gedemonteerde emotie.
De keuze voor twee zangeressen (Brecht schrijft een mannelijke zangstem voor) is een gouden greep van de regie. Bodil de la Parra en Margot Ros hebben (door hun kleinkunstachtergrond) iets aan hun kont hangen wat ik gemakshalve maar even ‘showintuitie’ noem: ze komen op, ze zijn er meteen, ze weten precies wat ze doen, en het klinkt nog prachtig ook. Theatraal vormen ze een eeneiige tweeling, door hun identieke uiterlijk, en door met grote regelmaat strak dezelfde kant op te spelen (wat mooie beelden oplevert). Ze zijn kortom de perfecte intermediair tussen de fabel en het publiek.
De la Parra en Ros zingen een arrangement van de vaste Bos-componist, Fons Merkies. Aan de oorspronkelijke muziek van Paul Dessau (lastige noten overigens) heeft hij lichtvoetige tonen toegevoegd, die perfect passen bij wat ik eerder de ‘knipoog’ van Brecht noemde. De vormgeving is sober: een kaal plankier, waarop rollend materieel af en aan wordt gereden: torens en kasten, met daarin verrassende (soms iets te popperige) tafereeltjes. De wijze waarop met de rechtszittingen van Azdak wordt rondgedraafd, zal ik hier verder niet verklappen. Er moeten een paar verrassingen overblijven.
En dan de acteurs. Met een vooral gezamenlijk plezier spelen ze deze voorstelling. Makkelijk zal het niet zijn geweest. Het gezeul en gedraaf met torens en wagens lijkt af en toe op de meesterstukjes uit Te land, ter zee en in de lucht. De stortregens hielpen ook niet mee dit jaar. ‘Bos-routiniers’ spelen voorts naast acteurs die nog in opleiding zijn, of er net vanaf komen, wat onevenwichtigheden in het spel tot gevolg heeft. Het dondert allemaal niks, ze dragen de vertelling. Dit team (inclusief de fabuleuze technici) heeft het epos dat De Kaukasische krijtkring is, op volle kracht bevochten. En ze hebben glansrijk gewonnen.
Tot slot de acteurs die de twee centrale personages spelen. Mijs Heesen zet een hoekig, in de loop van de avond steeds genuanceerder portret van Groesje neer. In de rechtszitting is ze overrompelend mooi, vooral in de uitval naar (de voor haar onbegrijpelijk ‘spielerische’) Azdak. Die wordt gespeeld door Porgy Franssen, voor zijn tweede grote rol (na Petrucchio in Shakespeares De feeks) naar het Amsterdamse Bos teruggekeerd. Hij maakt van de lie derlijke rechter, die het vuistdikke wetboek vooral gebruikt om erop te zitten, een eerste klas varietenummer - kruising tussen Buziau, Willy Walden en Wim Kan. De fraaie timing, het weelderig woud aan gebaren en stembuigingen - allemaal om op te vreten. Brecht zou zich er ziek om gelachen hebben. Aan het eind heupwiegt Franssen in een bebloede jaeger-onderbroek het bos in. Van nepjurist tot gesjeesde koorddanser zonder net. Voorgoed veroordeeld tot struiken, stropen en stelen. Twee druppels water Brecht, dacht ik stiekem.
U heeft nog maar een paar dagen!