
Even na half één, eind april, dertig jaar geleden, zat de jonge hoofdingenieur Leonid Toptoenov achter het controlepaneel van reactor vier van de kerncentrale Tsjernobyl, en weigerde een direct bevel uit te voeren. Hijzelf, de voorman van de nachtploeg en sommige leden van hun team waren duidelijk nerveus over orders van de onderdirecteur van de kerncentrale. Deze onderdirecteur was een Sovjetman pur sang: een autodidact die zijn werkende leven was begonnen met het installeren van kernreactors in onderzeeërs, die had doorgewerkt nadat hij radioactief was besmet en zijn zoon daar mogelijk aan was gestorven, en die volstrekte gehoorzaamheid eiste van zijn ondergeschikten.
Hij stond erop een geplande test uit te voeren terwijl enkele fouten en beslissingen daarvoor de reactor instabiel hadden gemaakt. Hij dreigde Toptoenov te vervangen en daarmee in feite diens carrière te beëindigen. En toen lag voor de jonge ingenieur alles in de waagschaal: zijn comfortabele leventje in de fonkelnieuwe, goed voorziene atoomstad bij de centrale, de status van zijn werk in een van de meest prestigieuze sectoren van de Sovjet-economie, na de eindeloze afvalrace van opleidingen en stages. En dus begon hij vermogen op te voeren in reactor vier. Enkele uren later stond hij brakend in radioactief water, in een wanhopige poging om koelstoffen in de reactor te krijgen, die bijna zo heet was geworden als de zon en was gesmolten.
De acties en keuzes van Leonid Toptoenov vormen slechts één van de draden waarmee de Britse journalist Adam Higginbotham de kernramp verbindt met de werkelijkheid van het leven in de Sovjet-Unie. Zijn boek Nacht in Tsjernobyl: Geschiedenis van de grootste nucleaire ramp ooit is de nauwkeurigste journalistieke reconstructie van de ramp tot nu toe, met de breedste focus. Het boek leunt op een stevige documentatie, maar is vooral gebouwd rond meer dan tachtig interviews met allerlei betrokkenen bij de kernramp: van de directeur van de kerncentrale, aanwezigen bij de ramp, opruimers (‘liquidators’), militairen die de reactor met materialen bombardeerden in de hoop het vuur te smoren, wetenschappers die probeerden te begrijpen wat er gebeurde, tot reservisten die tientallen steden en dorpen ontruimden.
Door hun ogen schetst Higginbotham een kaleidoscopisch beeld van de kernramp, van de kruipruimtes onder de gedoemde reactor tot de scoutingkampen en hotels die in een oogwenk veranderden in coördinatiecentra. Higginbotham heeft de nauwkeurigheid van een wetenschapper (de noten kunnen worden gedownload in een document van 103 pagina’s), de pen van een thrillerschrijver en maakt altijd ruimte voor het rake citaat en de dito anekdote. ‘Jongens, dit zijn de ingewanden van de reactor’, roept een brandweerman tegen zijn collega’s, ‘als we de ochtend halen, hebben we het eeuwige leven.’ Je gaat erdoor meeleven met sommige personen, en leest verder om de ontknoping te krijgen.
Maar het sterkst is Nacht in Tsjernobyl in de blik die het op de Sovjet-Unie geeft: op de levensverwachtingen, ambities en mogelijkheden van de inwoners, het leven in de provinciesteden en de parallelle, bevoorrechte maatschappij van de nucleaire sector, van de Sovjet-Unie als een afgesloten continent met kansen, regels en beperkingen. Higginbotham stelt bewust de kernramp voor als metafoor voor de Sovjet-Unie. De ambities en prestige van het communistische experiment worden belichaamd door de mega-kerncentrales, zoals Tsjernobyl. Maar hun ontwerp was oorspronkelijk bedoeld voor militaire doeleinden, en niet primair gericht op energieopwekking en veiligheid. De Sovjet-Unie koos daar toch voor, in de eindeloze race om bij te blijven bij het technologisch en economisch voorliggende Westen. Die veroorzaakte ook een lange keten van overtrokken streefdoelen, haastwerk, niet-nageleefde voorschriften, nalatigheid en bravoure die voor vele gevaarlijke situaties zorgde op allerlei plekken in de Sovjet-Unie, en in Higginbothams analyse welhaast ooit fout móest gaan. Higginbotham maakt zo van Tsjernobyl een prisma voor de hele Sovjet-Unie.
Dat werkt verrassend goed, al drijft Higginbotham zijn oordelen een enkele keer wat ver door. Dat komt deels doordat hij zijn verhaal met veel saus overgiet. Snorren zijn altijd indrukwekkend, apparatuur altijd gigantisch, chaos altijd totaal. Een strenge redacteur had hem hierin misschien ingetoomd. Dat geldt ook voor de detaillering. Higginbotham reconstrueert nauwgezet allerlei situaties in het rampgebied, maar niet alle zijn even belangrijk of interessant, waardoor het boek soms aan vaart verliest. Ook volgt het verhaal de herinneringen van de vele personen die Higginbotham spreekt, maar daartussen zit niemand die destijds in de politieke leiding van de Sovjet-Unie zetelde. Daardoor heeft het boek soms wat weg van een piramide met een brede basis, maar een wat platte en kale top.
Evengoed is het een belangrijke reconstructie van de ramp, die voor een groot publiek een recente geschiedenis ontvouwt aan de hand van de vele mensen die er nog over kunnen vertellen. Dat is waardevol als non-fictie over een verdwenen wereldrijk, maar ook als reminder van de gevaren van kernenergie. Nacht in Tsjernobyl maakt duidelijk hoeveel kleine details samen optellen tot een kritieke massa, waarvan niet is te voorspellen waar die zich openbaart, en hoe hulpeloos zelfs een supermacht is als die kritieke massa ontbrandt, ondanks talloze ervaren geleerden, een wijdvertakt leger en duizenden gedwongen of juist door patriottisch vuur gedreven werkers.