© Konstantinos Papamichalopoulos

Heidegger van voor naar achter: ‘Een niet-religieuze bekering’

Op de foto staat een eenvoudige blokhut, vanaf de heuvel uitkijkend op de groene hellingen van het tegenwoordige skigebiedje Todtnauberg. Die hut neemt een cruciale plek in de geschiedenis van de westerse filosofie in. Deze zomer, precies een eeuw terug, liet Elfride Heidegger hem bouwen. Met de laatste spaarcenten was er een stuk land gekocht van een boer en ze huurde een plaatselijke timmerman in. Cadeautje voor haar man Martin, ‘een stille plek om te werken en te denken’. Dat deed hij. Hier kreeg zijn meesterwerk Zijn en tijd vorm. Hier ontwikkelde hij zijn nog altijd populaire gedachten over angst, verveling, de dood en het allesoverheersende wezen van de techniek.

‘Verheug me zeer op de sterke berglucht; die weke lichte troep hier beneden nekt je op den duur’, schreef Heidegger in een brief aan de bevriende filosoof Karl Jaspers. En: ‘Ik heb geen behoefte aan het gezelschap van professoren. De boeren zijn me veel liever en ze zijn zelfs interessanter.’

Persoonlijk ervoer ik het Zwarte Woud in de zomer van die foto, in 2010, anders. Mooi, dat zonder meer, met watervallen en rotspartijen. Maar ook benauwend. Zoals in dat zo keurig aangeharkte stadje met het grootste marktplein van Duitsland. Zeker drie monumenten herdachten er de oorlogsslachtoffers: niet de vervolgde joden, socialisten of homo’s, maar de Duitsers die tot het bittere eind bereid waren voor het regime te sterven. Mannen als Heidegger.

Tegenwoordig omschrijft Google Maps zijn roemruchte hut als ‘Bedevaartplaats in Todtnau, Duitsland’. Maar heilig of magisch voelde het niet, hoewel ook ik zijn ideeën om de haverklap tegenkom – zowel bij andere denkers (Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Max Horkheimer) als in de populaire cultuur (Benjamin Kunkels debuutroman Indecision, death-metalbands, misschien ook wel Zen en de kunst van het motoronderhoud).

Het onopvallende bouwsel, nog altijd in het bezit van de familie, was duidelijk gerenoveerd. De groene luiken gesloten. Volgens het gedenkbord ter plaatse zou het enige moderne aan de hut de radio zijn geweest waarmee Heidegger in 1962 het nieuws over de Cubacrisis volgde. Ik poseerde voor de foto en stuurde hem door naar mijn oom, een echte Heidegger-fan. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht zelf in het werk van die oude nazi te duiken.

Totdat ik, jaren later, bang werd.

Martin Heidegger in zijn tuin in waarschijnlijk 1964 © Fritz Eschen / Ullstein Bild / Getty Images

‘Martin Heidegger ís de twintigste eeuw’, vat Alfred Denker zijn fascinatie samen. De Nederlander leidt het Heidegger-museum en -archief in het kasteel van diens geboorteplaats Meßkirch. Eerder verscheen van Denker de intellectuele biografie Onderweg in zijn en tijd. Hij somt op: ‘Heidegger is geboren in het Duitse keizerrijk, nam deel aan de Eerste Wereldoorlog, hij leefde in de Weimarrepubliek, de Tweede Wereldoorlog natuurlijk en hij maakte de opkomst van de moderne techniek mee. Toen Heidegger overleed in 1976, waren we al op de maan geweest.’

Heidegger, versie één, is een brave katholiek. Zijn vader is een eenvoudige kuiper en koster. Dankzij de steun van de kerk, met immer een scherp oog voor talentvolle schapen in de kudde, kan de in 1889 geboren jongeman naar het gymnasium. Zijn medescholieren komen uit welgestelde families van ambtenaren, kooplieden, artsen en advocaten. Het is het begin van het minderwaardigheidscomplex dat Heidegger de rest van zijn leven met zich meezeult. Zelfs op het hoogtepunt van zijn roem zullen sommige collega’s die hem tegen het lijf lopen denken dat hij de verwarmingsmonteur of huismeester is.

In Heidegger en zijn tijd spreekt biograaf Rüdiger Safranski het vermoeden uit dat hier ook de kiem ligt van zijn, in sociologisch opzicht nogal povere, opdeling van de wereld in dorp en stad, authentiek en nep. Van, kortom, het simpele, oprechte Duitsland rond zijn toekomstige hut in het Zwarte Woud tot de door hem verfoeide ‘oneigenlijkheid’ daarbuiten. ‘Aan de ene kant de strenge, zware, volhardende, trage wereld’, schrijft Safranski, ‘en aan de andere kant de jachtige, oppervlakkige, aan de luimen van het ogenblik overgeleverde wereld.’

Heidegger wil jezuïet worden. Zijn studie theologie breekt hij echter voortijdig af als hij, inmiddels begin twintig, de filosofie ontdekt. Een hartkwaal helpt hem aan de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog te ontkomen. In plaats daarvan censureert hij voor de posterijen brieven van en naar het front en werkt hij bij de meteorologische dienst. Rond dezelfde tijd leert hij zijn vrouw Elfride kennen, een protestantse officiersdochter die economie studeert in Freiburg. Het paar krijgt een zoon, Jörg. Daarna nog een, al blijkt deze Hermann van een andere biologische vader.

Na de oorlog raakt Heidegger in de ban van de nieuwste filosofische mode: de fenomenologie. Het is een compleet andere manier van naar de wereld kijken. Neem het bureau waarachter dit artikel tot stand komt. We zijn gewend dat te beschouwen als een meubelstuk. Gekocht bij Ikea, 120 bij 70 centimeter, in hoogte verstelbaar, gemaakt van licht hout. Wat als we al die categorieën en indelingen, gebaseerd op datgene wat we al denken te weten, vergeten? Wat als ik het bureau met open vizier benader, zoals het zich hier en nu aan mij voordoet? Ik voel iets hards aan de onderkant van mijn pols drukken. Het wit van het bureaublad is eigenlijk meer een verzameling van schaduwen. Plotseling vallen de fijne stofjes op waarvan de ruimte om me heen vervuld is.

Heidegger zal in zijn colleges de fenomenologie een stap verder voeren. Voor hem is het niet alleen een methode om de dingen om zich heen te begrijpen. Hij gebruikt het om, via wat hij de grondstemmingen – angst, diepe verveling – noemt, het ‘zijn’ zelf te ontdekken. Daarmee leidt hij zijn toehoorders op expeditie naar onbekend gebied. ‘To boldly think where no man has thought before’, om het motto van Star Trek te parafraseren. ‘Veel afgoderij moet worden uitgeroeid’, schrijft Heidegger. ‘Dat wil zeggen dat de diverse medicijnmannen van de huidige filosofie met de billen bloot moeten: het vreselijke en jammerlijke van hun ambacht moet onthuld worden.’

Het nieuws dat er zo’n filosofische kruistocht gaande is verspreidt zich snel. Van overal stromen de jonge studenten toe om Heidegger te horen spreken. In zijn colleges, ondanks het expres vroege tijdstip afgeladen, zitten grootheden-in-de-dop als Max Horkheimer, Hans-Georg Gadamer en Herbert Marcuse. ‘Sinds onheuglijke tijden heb ik niemand horen spreken zoals u vandaag. Alsof ik zuivere lucht ademde, zo was het me in dat onophoudelijke transcenderen te moede’, schrijft opnieuw Jaspers hem bewonderend.

Heidegger komt bekend te staan als ‘de magiër van Meßkirch’. Die mystiek versterkt hij met zijn binnen de academie ongebruikelijke optreden. Een tijdje verschijnt de filosoof in merkwaardige boerenkielen. ’s Winters loopt hij rond met ski’s over de schouder. In de zomer nodigt hij zijn volgelingen uit om het Midzomerfeest te vieren bij zijn hut in Todtnauberg, inclusief wandeltochten, kampvuur en gitaarmuziek.

De amoureuze affaires maken het imago van filosofische popster compleet. Zoals met zijn zeventien jaar jongere student Hannah Arendt die hem stiekem op haar zolderkamer ontvangt. In zijn liefdesbrieven beweert Heidegger dat ze hem beter begrijpt dan hij zichzelf, maar haar filosofische werk zal hij nooit serieus lezen. ‘Het gerucht zegt het heel eenvoudig’, tekent zij bewonderend op, ‘het denken is weer levend geworden, de doodgewaande cultuurschatten van het verleden worden tot spreken gebracht, waarbij ze volstrekt andere dingen blijken te bevatten dan je wantrouwig had vermoed. Er is een leraar; je kunt misschien het denken leren.’

Is het verbeelding, of klinken zijn frasen holler nu zijn faam als opkomende filosofische superster verbleekt is?

Iets van die betovering is nog altijd voelbaar bij het lezen van Heideggers in 1927 verschenen meesterwerk Zijn en tijd. ‘Het meest verbijsterende van de kwestie van het “zijn”’, vat Sarah Bakewell zijn vertrekpunt samen in haar onderhoudende boek De existentialisten: Filosoferen over vrijheid, zijn en cocktails, ‘is dat we er niet verbijsterd genoeg over zijn. We zeggen “de hemel is blauw” of “ik ben verheugd” en we doen alsof dat kleine woordje in het midden vanzelfsprekend is.’

Heidegger stort zich op die volgens hem in vergetelheid geraakte moeder aller filosofische vragen. Wat is de zin van zijn? Het korte antwoord, gegeven op de eerste pagina’s, luidt: ‘Als de zin van het zijn dat we Dasein noemen (de mens – kh), zullen we de tijdelijkheid aanwijzen.’

Dat is slechts het begin van een zoektocht naar de diepste wortels van het menselijke bestaan. Die voert, door de grondstemmingen van de angst en de verveling, naar het ‘zijn tot de dood’. De eigen sterfelijkheid onder ogen komen dus. ‘De dood is niet enkel het voorval dat het bestaan van ieder mens beëindigt, de dood is een structuur die het dagelijkse bestaan van begin tot einde tekent’, legt de Vlaamse filosoof en emeritus hoogleraar Dirk De Schutter uit in zijn toegankelijke Heidegger-inleiding in de reeks Elementaire Deeltjes. ‘In de omgang met mijn sterfelijkheid toon ik wie ik ben, word ik de “enkeling” die ik ben. In de confrontatie met het bestaanstekort word ik wie ik ben, verwerf ik mijn individualiteit.’ Wie dit ontkent, het niet wil zien, vervalt volgens Heidegger in ‘oneigenlijkheid’. Die zoekt voortdurend naar afleiding. Denk aan oeverloos geklets, langs TikTok-video’s swipen en ander tijdverdrijf.

De Heidegger van Zijn en tijd wordt niet moe te benadrukken dat alles nieuw gedacht moet worden. Geheel in de fenomenologische traditie probeert hij bij de lezer verwondering op te roepen over schijnbare vanzelfsprekendheden. Dat doet hij door een eigen taal te ontwikkelen. Het leidt tot zinnen die in hun ondoordringbaarheid soms bijna komisch aandoen. Zoals deze, uit de Nederlandse vertaling: ‘En omdat we het wezen van dit zijnde niet kunnen bepalen door aan te geven wat het inhoudelijk is, zijn wezen er veeleer in gelegen is dat het telkens z’n zijn als het zijne te zijn heeft, hebben we ter aanduiding van dit zijnde, als een zuivere zijnsuitdrukking, de benaming erzijn gekozen.’

Behalve verwarring wekt zo’n door en door fundamentele aanpak ook fascinatie – zeker op de momenten dat de lezer erin slaagt de heideggeriaanse newspeak te doorgronden. ‘Een soort openbaring, een niet-religieuze bekering’, noemt De Schutter in een telefonisch interview zijn eigen kennismaking met de filosoof. Hij kreeg op de middelbare school van zijn zwager een boekje van de Nederlandse heideggeriaan Cornelis Verhoeven, Inleiding tot de verwondering. ‘Er gebeurde iets met mij. “Wat is dit?” vroeg ik mijn zwager. Filosofie, antwoordde hij. “Dat wil ik studeren!” was mijn reactie. Mensen zeggen vaak dat Heidegger zo duister is. Ik vind het meer een vreemd soort poëzie. Als je daar gevoelig voor bent, is hij heel toegankelijk.’

En actueel, benadrukt De Schutter: ‘Zoals zijn klemtoon op eindigheid. De westerse cultuur heeft daar heel veel moeite mee. Dan gaat het om de eindigheid van het “zijn” zelf: wij mensen gebruiken de planeet op. Maar er is ook de worsteling met het individuele Sein zum Tode . Met de onvolmaaktheid van het menselijk bestaan.’ Zoals hij het in zijn inleiding beschrijft: ‘De mens van de 21ste eeuw is heel sterk in alles wat zich voor een snelle controle leent, maar heeft veel moeite met het trage en oncontroleerbare: geduld, tolerantie, aandacht, leren, rouwen.’

© Konstantinos Papamichalopoulos

Met terugwerkende kracht: ‘dwingend, geheimzinnig – maar je vervolgens leeg achterlatend’

Een sprong van twintig jaar. De ‘heimelijke koning in het rijk van het denken’ zit aan de grond. Onderwijs geven is hem in 1946 verboden. Vol zelfmedelijden klaagt Heidegger over de ‘discriminatie van mijn persoon en mijn werk’ door de nieuwe autoriteiten (na vijf jaar wordt het besluit teruggedraaid). Hij schnabbelt wat bij met lezingen voor gezelschappen van zakenlieden en andere filosofische buitenstaanders. Niet het meest intellectuele publiek. Wel makkelijk te imponeren.

Is het verbeelding, of klinken zijn frasen holler nu zijn faam als opkomende filosofische superster verbleekt is? Het ‘zijn’ waarover hij in de tweede helft van zijn leven spreekt, begint wat weg te krijgen van een nieuw soort God of (à la Hegel) Weltgeist. De romantiek waarvan zijn denken vanaf het prille begin doortrokken was, dreigt om te slaan in dweperij. Het wemelt van nostalgische figuren als de houthakker die ‘net als zijn grootvader op dezelfde manier dezelfde bospaden bewandelt’. Nooit gaat het over de uitgebuite fabrieksarbeiders van vroeger. Hij spreekt van ‘wij laatgeborenen’ en mijmert over de oude Grieken. Dat waren nog eens mannen. De rest van de geschiedenis lijkt voor hem één lang nawoord.

Zeker, de naoorlogse Heidegger is ook de man die boeiende gedachten formuleert over het wezen van de moderne techniek. In 1953 geeft hij zijn fameuze lezing in Beieren. Techniek is niet iets neutraals dat we ongestraft kunnen inzetten om onze doelen te bereiken, betoogt hij voor een publiek van vooral kunstenaars. Het doet iets met ons. Mensen zijn steeds minder in staat in verwondering te kijken naar de rivieren, bergen, bossen om zich heen. Hun blik wordt instrumenteel. De natuur transformeert in voorraad – ijzererts, brandhout – wachtend om ontgonnen te worden. Deze logica noemt Heidegger het ‘gestel’. ‘De waterkrachtcentrale is niet in de rivier de Rijn gebouwd zoals de oude houten brug die al eeuwenlang de ene oever met de andere verbindt’, schrijft hij. ‘Het is eerder zo dat de rivier tot krachtcentrale is verbouwd.’

Wijze lessen, zegt filosoof De Schutter. ‘Het is niet zo dat Heidegger de techniek helemaal overboord wil gooien. Zoiets zou bespottelijk zijn. We moeten volgens hem stoppen met geloven dat alle oplossingen aangereikt worden door de techniek. Dat is een illusie. Neem de klimaatverandering. Die bestrijden we niet enkel door steeds weer nieuwe slimme uitvindingen, zoals CO2-opslag. Het vergt ook een mentaliteitsverandering. De mens zal op een andere manier in de wereld moeten staan.’

Alfred Denker sluit zich daarbij aan: ‘Heidegger was niet tegen techniek of wetenschap. Hij verzette zich tegen het dominante denken waarbij mensen alles proberen te kwantificeren. Je wordt in Nederland geboren en je krijgt al een nummer. De medische zorg is voortdurend bezig met hoeveel een mensenleven mag kosten. Sowieso drukken we alle waarden uit in euro’s. Of het nou om een nieuwe weg gaat of het stuk bos dat daarvoor plaats moet maken.’

En toch. ‘Dat leven in Todtnauberg’, merkt zijn vroegere minnares Hannah Arendt schamper op, ‘schimpend op de civilisatie en zijn met een y schrijvend, is toch waarlijk niets anders dan het muizengat waarin hij zich heeft teruggetrokken, omdat hij terecht aanneemt dat hij daar alleen mensen onder ogen hoeft te komen die vol bewondering een pelgrimsreis naar hem maken; niemand zal immers zo snel 1200 meter klimmen om een scène te maken.’ En over zijn echtgenote, Elfride: ‘Die vrouw zal, vrees ik, zolang ik leef bereid zijn om alle joden te verzuipen. Ze is helaas gewoon oerstom.’

De oorzaak van de verandering in toon laat zich raden: het nationaal-socialisme. Lange tijd werd Heideggers collaboratie als een kort intermezzo beschouwd. Een episode die zich beperkte tot de eerste jaren van de staatsgreep. Met elke nieuwe onthulling van de afgelopen jaren is het moeilijker geworden aan dat milde beeld vast te houden.

Eerst de feiten. Heidegger maakt er nooit een geheim van dat hij een felle anticommunist is. Dan liever Hitler, de man die het rode gevaar belooft te stoppen. Hij stuurt zijn broer een exemplaar op van Mein Kampf. Raakt in de ban van de extreem-rechtse revolutie. Wordt benoemd tot rector in Freiburg, een gelegenheid waarbij hij zijn roemruchte rede uitspreekt waarin hij pleit voor de Duitse universiteit als een ‘strijdgemeenschap van docenten en studenten’. Lid van de nsdap. Neemt opnieuw studenten mee naar zijn hut in Todtnauberg, deze keer voor een nationaal-socialistisch wetenschapskamp. Heidegger, de man van de ondoordringbare zinnen, spreekt zeshonderd werkloze arbeiders toe over de historische missie van het Duitse volk. Zijn zoons zullen straks meevechten aan het oostfront en krijgsgevangen worden genomen door de Russen.

Nadat Heidegger in 1934 ontslag nam als hoofd van de universiteit trekt hij zich terug. Verongelijkt dat de nazi’s onvoldoende bereid zijn naar hem te luisteren. In zijn naïeve wereldbeeld komt de macht niet uit de loop van een geweer, maar uit de mond van de filosoof. Maar ook dan nog maakt hij aantekeningen als deze: ‘Het Wereldjodendom, opgehitst door emigranten die Duitsland uitgelaten zijn, is overal ongrijpbaar en hoeft bij alle machtsontplooiing nergens deel te nemen aan krijgshandelingen, waartegen ons niets anders overblijft dan het beste bloed van de besten van het eigen volk te offeren.’

In Heideggers naïeve wereldbeeld komt de macht in 1934 niet uit de loop van een geweer, maar uit de mond van de filosoof

Het citaat is afkomstig uit de ‘Schwarze Hefte’, 34 schriften waarin Heidegger decennialang persoonlijke notities maakte. In 2014 werden de meest heikele passages wereldkundig gemaakt. Het was lang en breed bekend dat Heidegger, ondanks joodse vriendschappen, heulde met de nazi’s. Nu bleek hij een antisemiet, niet alleen in losse privé-uitingen, maar ook in sommige filosofisch aandoende passages, vooral uit de jaren 1938 tot 1941.

Het was Peter Trawny, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Wuppertal, directeur van het door hem opgerichte Martin Heidegger Instituut en uitgever van zijn verzameld werk, die met de onthullingen kwam. Het nieuws sloeg in als een bom. Niet op de laatste plaats bij Trawny zelf. ‘Ik moet een jaar of twintig geweest zijn toen ik voor het eerst Zijn en tijd las’, vertelt hij in een gesprek. ‘Natuurlijk heb ik op dat moment niks begrepen van dit boek. Maar juist uit dat niet-begrijpen ontsproot mijn fascinatie. Zo zal het tegenwoordig ook de meeste mensen vergaan. Het duurt een tijd voordat je hem begrijpt. Heidegger is nou eenmaal geen gemakkelijke filosoof.’

Ondanks diens nazisme is hij niet, zoals andere voormalige bewonderaars, ‘klaar’ met Heidegger: ‘Zijn oeuvre beslaat 102 banden. Ik geloof dat in de intensiteit van dit denken voor ieder wat te vinden is. Of het nou om zijn analyse van de techniek gaat, of de verhouding tussen filosofie en kunst.’

Alfred Denker, die op dit moment de laatste hand legt aan een bloemlezing van Heideggers omstreden politiek-filosofische geschriften, merkt nog iets anders op: ‘Duitsland was het meest ontwikkelde land ter wereld, met de beste universiteiten. Waarom voelde Heidegger zich dan aangetrokken tot die ideologie? Eén les is dat het gevaarlijk is om je te veel te focussen op het diepste wezen der dingen, en ondertussen de blik op de politieke realiteit te verliezen. Heidegger is steeds uitgegaan van zijn eigen ideeën over hoe het nationaal-socialisme zou kúnnen zijn. In plaats van onder ogen te zien wat het was. Dat zie je ook terug in de brieven die hij uitwisselt met zijn broer. Die was daar nuchterder in.’

Daar komt bij dat het volgens hem onmogelijk is in dat lange leven één vastomlijnde Heidegger aan te wijzen als ‘de echte’. Er bestaan veel meer versies van hem. ‘Heidegger kon ongelooflijk hard en koud zijn, maar ook aardig en lief’, zegt hij. ‘Hij hield ervan de mensen met wie hij omging te verdelen in groepjes. Hij had vrienden in Marburg, Freiburg, München, Zürich. Allemaal dachten zij dat ze de hele Heidegger kenden, maar het was steeds slechts een ander deel van zijn karakter dat ze zagen. Dat geldt trouwens ook voor de vrouwen met wie hij relaties aanknoopte.’

Martin Heidegger spreekt op het ETH, 1954 © Pichler / Ullstein Bild / Getty Images

Wat blijft hangen na tientallen jaren verhit Heidegger-debat is die ene kwestie: kun je de daden en de ideeën van een mens scheiden? Zo niet, wat doet dat dan met alles wat Heidegger vóór de opkomst van Hitler heeft geschreven? In hoeverre zat die duistere dwaling er altijd al in, vanaf het moment dat de katholieke jongen uit het dorp Meßkirch zich tussen de goedgebekte gymnasiasten mengde?

‘Natuurlijk heeft Heidegger een enorme blunder begaan’, vindt De Schutter. ‘De grootste stommiteit van zijn leven, zoals hij het zelf genoemd heeft. Maar het is een grote stap van “hij is blind” naar “overtuigd nazi-ideoloog die de uitroeiing van de joden onderschreef”.’ Of in de woorden van filosoof Awee Prins, in 2014 in gesprek met Trouw: ‘Heidegger was nu eenmaal geen hartverwarmende persoonlijkheid. Hij had aan alles en iedereen een hekel: grote steden, liberalen, socialisten, Engelsen, Amerikanen. Hij ging er zonder scrupules met de vrouw van zijn beste vriend vandoor. Dat zijn karakterzwakten, maar die diskwalificeren hem voor mij toch niet als denker.’

Aan de andere kant staan degenen die Heideggers persoonlijke houding tegenover het nationaal-socialisme juist als een lakmoesproef beschouwen voor zijn ideeën. Al die pagina’s over ‘eigenlijkheid’. Tegen het volgzame ‘men’ waarin ‘iedereen de ander is en niemand zichzelf’. Maar uiteindelijk verliest ook Heidegger zich in 1933 in de Hitler-roes. Daarin staat hij trouwens niet alleen. Een groot deel van zijn academische collega’s koestert minachting voor de democratie en de pluriforme samenleving.

Het doet hoe dan ook af aan Heideggers sterrenstatus. De betovering, die zijn tijdgenoten in de jaren twintig nog konden voelen, is met terugwerkende kracht verbroken. Neem nog één keer zijn vreemde taal. Zinnen als deze, over de techniek: ‘Het ge-stel is het verzamelende van dat stellen dat de mens erop instelt het werkelijke op de wijze van het bestellen als bestand te ontbergen.’ Het maakt dat de lezer, zodra die de neologismen onder de knie begint te krijgen, het gevoel heeft het begin van een geheim te ontsleutelen. Maar, vragen zijn critici zich hardop af, is dat geheim er wel? Hoe nieuw is wat Heidegger schrijft nou werkelijk – los van alle termen, het Oud-Grieks en de eindeloze citaten in het Latijn? Of hebben we hier te maken met, zoals het tegenwoordig zou heten, een ordinaire, toxische mansplainer?

‘Van de tijdgenoten de meest prikkelende denker, gebiedend, dwingend, geheimzinnig – maar je vervolgens leeg achterlatend’, zal Jaspers eens opmerken. Safranski beschrijft die ervaring nog wat nauwkeuriger: ‘Je wordt dit denken binnengezogen; vervolgens komt echter onvermijdelijk het moment dat je je verwonderd de ogen uitwrijft en je afvraagt: waar ging het eigenlijk om (…)?’

Wat overblijft: ‘het leven het geheim teruggeven’

Volgens Heidegger viel zijn filosofie niet te begrijpen door braaf de boeken uit het hoofd te leren. Je moest het ervaren. Het zelf léven. Dat klinkt vaag, vond ik altijd. Een beetje ook als de kleine lettertjes van elke spirituele goeroe. Ik doe mijn ding; als jij er niks bij voelt, is dat jouw probleem.

Alleen: toen ik tweeënhalf jaar geleden in het ziekenhuis belandde, zag ik mezelf na een dertien uur durende operatie ineens in mijn dagboek schrijven over ‘Sein zum Tode’. Ik dacht na over de vraag of een beetje zijnsvergetelheid niet te verkiezen valt boven het je elke minuut van de nacht bewust zijn van de naderende dood. Ik begon de diepe angst waar Heidegger over schrijft te herkennen. Om er vervolgens, maanden later, aan de andere kant uit te komen, verwonderd als een blije hippie over het simpele feit dat alles in deze wereld – bomen, water, zon, schaduw, mensen – er is. Over hoe het leven in dat besef gaat glanzen. Ik ervoer hoe het zijn als het ware ‘zijnder’ kan worden.

Verkondigt de hutbewoner uit het Zwarte Woud dan toch een diepere waarheid? Heideggers doel was ‘het leven het geheim terug te geven dat in de moderne tijd verloren dreigt te gaan’, zoals Safranski het heeft omschreven. Daarin was hij niet de eerste. Misschien klopt het dat anderen – van filosofen tot mindfulness-coaches tot milieuactivisten – soortgelijke waarheden hebben gebezigd. In een taal die iedereen begrijpen kan, bovendien. Zonder bruine nasmaak.

Maar zelfs als dat zo is, blijven er redenen om hem ook in onze eigen jaren twintig te lezen. Op de eerste plaats is er die paradox. Heidegger geldt – terecht – als fout. Op hetzelfde moment blijven zijn leerlingen onverminderd populair. Is het wel mogelijk Zijn en tijd en De vraag naar de techniek te negeren, maar ondertussen Arendts Vita Activa, Sartre’s Het zijn en het niet en de Eendimensionale mens van Marcuse te prijzen? Of weg te lopen met poststructuralisten als Jacques Derrida en Luce Irigaray?

Ten tweede kan de omgang met Heidegger ons bewust maken van de dark side van het westerse denken. De geest slijpen voor de antidemocratische verleiding die ook nu, honderd jaar nadien, weer in opmars is. ‘Want het vragen is de vroomheid van het denken’, zal Heidegger na de oorlog opmerken. Zijn eigen levensloop toont wat er gebeurt als verstandige mensen dat vergeten. Blind omarmde hij het idee van een mythisch Duits ‘volk’ dat ‘het Avondland’ moest redden van de barbarij.

‘Ik zie hem inmiddels als representant van een soort filosoferen dat ver boven hem uitgaat’, blikt Heidegger-specialist Peter Trawny terug. ‘We kunnen via hem leren hoe ons kritisch te verhouden tot het gevaarlijke soort Europese filosofie dat al begint bij Plato. Begrijp me goed, ik wil Heidegger niet bagatelliseren, zeggen dat hij net als alle anderen is. Maar kijk naar Nietzsche. Of naar de Duitse idealistische filosofen, zoals Fichte. Daar zie je antisemitische passages die deels nog erger zijn dan bij Heidegger. En het spoor van die gedachten loopt helemaal door tot in Hitlers Mein Kampf. Het nationaal-socialisme kwam natuurlijk niet uit de hemel vallen. Overal zie je continuïteiten met de geschiedenis van de filosofie. Met die problematische kanten moeten we rekening houden.’