
Wie iets zinnigs wil zeggen over het ideale Amerika van morgen zonder een woord te besteden aan de slavenhandel van gisteren heeft er niets van begrepen. C.E. Morgan is een schrijver uit Kentucky die haar klassieken kent. In haar imposante epos The Sport of Kings laat ze zien dat racisme en segregatie tot op de dag van vandaag een destructieve rol spelen. Haar roman wil tegelijkertijd, dankzij een zich wijd vertakkende vertelling, een debat zijn over Darwins evolutieleer en over de menselijke soort. De titel The Sport of Kings verwijst naar paardenrennen, een sport waaraan eind negentiende eeuw nog veel zwarte jockeys meededen. Racen en ras, daar gaat de roman over. Anders gezegd, over het africhten, ‘breken’ en dresseren van paarden en mensen. Fokken is het kernbegrip, in alle betekenissen van dat woord.
Kentucky is niet het Diepe Zuiden maar wel de minstreel van de Verenigde Staten, zegt een zwarte jockey aan het slot van The Sport of Kings, als hij een zwarte stalknecht van een supersnel raspaard aanzet tot een definitieve en destructieve daad. Hij praat als een Shakespeare-acteur en heeft dus een scherpe tong: Kentucky is slechts a white nigger dandied up and trying to pass as an aristocrat! Morgan laat een deel van haar Kentucky-epos vertellen door een zwarte vertelster/minstreel die de lezer aanspreekt en toespreekt en uit is op wraak. In 1954 was zij de kokkin van de blanke familie Forge, die teruggaat tot het begin van Kentucky. Samuel Forge was de stichter van de eerste tabaksplantages in de staat. Als de kokkin de doofstomme vrouw des huizes betrapt in een innige omhelzing met een zwarte knecht is zij een van de slachtoffers. Als boodschapper van het slechte nieuws wordt ze weggestuurd. Aan het slot keert ze terug als geslaagde detectiveschrijfster die de confrontatie aangaat met de racistische zoon van haar vroegere werkgever, Henry Forge, fokker van renpaarden.
Het verhaal beslaat tweeënhalve eeuw en vertelt niet alleen de geschiedenis van de Forges en van Kentucky, maar van heel Amerika. De opbouw van The Sport of Kings ís het thema: de onvermijdelijke vermenging van wit en zwart. Eerst krijgt de lezer het wel en wee van de Forges aangeboden: Henry ondergaat niet alleen het racisme van zijn tirannieke vader, hij zet dat in wezen voort. Zijn dochter Henrietta breekt met die racistische familietraditie. Zij weet dat raciale groepen al heel lang niet meer homogeen of zuiver zijn. Zij neemt de zwarte Allmon Shaughnessy aan als stalknecht op de paardenboerderij, met alle gevolgen van dien. En zo vervloeien de aanvankelijk aparte verhaallijnen. Er is het patriarchale plattelandsverhaal van de superrijke Forges, waarin steeds een moeder ontbreekt. En er is het stadsverhaal (Cincinnati, Ohio) van de straatarme Allmon, die leeft met zijn zieke moeder en verlangt naar zijn afwezige Ierse vader. Om de ziektekosten van zijn moeder te kunnen betalen voelt hij zich geroepen drugskoerier te worden. In de gevangenis wordt hij ‘gedresseerd’. Zijn oudste voorouder heet Scipio, die de Forge-plantage weet te ontvluchten.
‘Evolutie is een ladder die naar perfectie leidt.’ Dat is de overtuiging van Henry Forge. Het woord forge betekent vervalsen maar ook vooruitkomen of scheppen. Een kundige veearts bestrijdt die simpele opvatting. Voor haar is evolutie meer struikgewas. Paarden komen voort uit een evolutionaire mislukking. ‘Stel je [die evolutie] voor als een zich vertakkende struik. Een grote struik vol eindeloze verscheidenheid die met elke nieuwe tak, met elke nieuwe variant, sterker wordt.’ En wat gebeurt er bij het kieskeurig fokken met het oog op het volmaakte renpaard (of de volmaakte mens)? Als ‘wit’ niet zozeer een kleur is en meer een pigmentloos patroon, hoe werkt wit dan door bij het fokken? ‘Wit dient om kleur te maskeren, hoewel kleur altijd voortleeft in de genen. Daarom kan een wit paard – of wat een wit paard lijkt – grote reproductieve verrassingen opleveren.’ Hier zet Morgan een debat voort dat begon met Melville’s levensgevaarlijke albinopotvis Moby Dick.
The Sport of Kings is een epische roman die tegelijkertijd een opwaartse en een neerwaartse vertelling is: droom én nachtmerrie. Morgan weet veel van het boerenbedrijf en het boerenleven, zoals al bleek uit haar debuut All the Living (2009). Haar tweede, veel minder bescheiden roman biedt niet alleen een staalkaart aan stijlen, stemmen en literaire citaten, maar durft ook een preektoon aan te slaan die het swingende zwarte kerktheater eert. The Sport of Kings doet denken aan Faulkners meesterwerk Absalom, Absalom! (1936), inclusief het incestmotief. Ook in Faulkners roman vol southern gothic heerst een blanke familieclan die tot de ontdekking komt dat de familietraditie is ‘vergiftigd’ door zwart bloed.
Morgan heeft Toni Morrisons Jazz ook goed gelezen. Aan het slot van die roman smeedt de verteller een band met de lezer, omdat de personages het zonder hen niet kunnen redden. Morgan draagt haar roman op aan haar lezers. Waarom? Omdat alle verhalen zijn ontstaan om doorverteld te worden. ‘Dat eisen ze; de doden worden vertellingen en komen zo tot leven. Hun eeuwige leven zit in jouw mond.’
De verstrengelde vertellingen in The Sport of Kings vormen commentaren op de Amerikaanse droom. Een zwarte dominee provoceert zijn gemeente als hij uitroept: ‘Ooooooh, you think heaven is the American dream.’ Wie het eensgezinde antwoord van de kerkgangers daarop wil weten moet The Sport of Kings maar lezen. De roman is een zeer grote verrassing.
Beeld: C.E. Morgan zet een debat voort dat begon bij Moby Dick (Deborah Payne/De Bezige Bij)