Het drama met de bootvluchtelingen dat zich dagelijks op en rond de Middellandse Zee afspeelt laat zich niet alleen begrijpen als een humanitair issue van de hoogste orde of als een diepgaande problematisering van het Europese migratiebeleid. De situatie markeert tevens een bijzonder aspect van hoe tegenwoordig de controle aan de grenzen plaatsvindt. Rond de grenscontrole ontvouwt zich een specifieke vorm van technologische politiek die te maken heeft met hoe staten gebeurtenissen zichtbaar of onzichtbaar laten. Dat raakt onmiddellijk aan de vraag over welke middelen andere partijen, zoals migrantenorganisaties, vluchtelingenwerkers en kritische volgers van het migratiebeleid beschikken om de beelden te kunnen betwisten die overheden van risico’s en noodzakelijk geachte interventies produceren. De media-aandacht, die de laatste maanden sterk is geïntensiveerd, brengt indringende beelden voort. Beelden spreken echter nooit voor zich en de precieze interpretatie van wat we zien, hoe het zo gekomen is en wat het betekent is volop in beweging. Wat zich aldus manifesteert is een visuele politiek van beelden en tegenbeelden en een competitie tussen overheid en publiek domein waarin de technologisering van de grensbewaking het onderwerp is.

Een ingang om de aard van deze visuele politiek te begrijpen biedt het Amerikaanse Electronic Disturbance Theatre. Deze groep, opgericht door Ricardo Dominguez, zelf verbonden aan het Calit2-instituut voor telecommunicatie en informatietechnologie van University of California, San Diego, heeft enkele opmerkelijke digitale aanvallen op zijn naam staan op organisaties die verantwoordelijk zijn voor grensbewaking, veiligheid en migratiebeleid. In 1998 werd een zogenoemde Denial of Service (DoS)-aanval uitgevoerd op het Pentagon. In 2001 werd een elektronisch bezoek gebracht aan de website van Lufthansa, dat betrokken was bij de omstreden deportaties van illegalen, vaak zwaar gekneveld, die de Duitse overheid liet uitvoeren. In 2005 werden de digitale pijlen gericht op de website van de Minutemen, de waakzame Amerikaanse burgers die de grens met Mexico ongevraagd helpen beschermen.

Begin jaren negentig, ten tijde van de opkomst van het internet, hadden voor Dominguez en zijn collega’s straten en pleinen afgedaan als locatie voor protest. De fysieke openbare ruimte en de steden waren dood kapitaal geworden. Het protest tegen het kapitalisme en de globalisering diende volgens hen de geldstromen en de technologie te volgen richting virtuele ruimtes. ‘Hactivism’ is een term die vaak wordt gebezigd om deze initiatieven te typeren, maar Dominguez zelf is daar minder gelukkig mee. ‘Digitale burgerlijke ongehoorzaamheid’ is een omschrijving die het doel beter weergeeft.

Wat de acties van het Electronic Disturbance Theatre interessant maakt, is dat ze de technologische aard van de tegenwoordige grenscontrole aan het licht brengen en tegelijkertijd wegen openen om terrein voor debat over die wijze van grensbewaking terug te winnen. De initiatieven die Dominguez en kompanen ontplooien, maken iets zichtbaar van de grenscontrole en openen alternatieve manieren van kijken daarop.

Deze thematiek van visualisatie en contra-visualisatie, van zichtbaar of juist onzichtbaar maken, raakt de kern van de technologische politiek die zich momenteel ook binnen Europa afspeelt rond de grenscontrole. Sinds het einde van de Koude Oorlog en de val van de Muur is een proces van wat wel ‘hergrenzen’ wordt genoemd op gang gekomen. Vaak wordt er een duidelijke tegenstelling gezien tussen de creatie van een open Europese binnenruimte voor vrij verkeer van mensen, goederen, geld en informatie in het Schengengebied en de gesloten buitengrenzen van Europa. Die dichotomie komt in een wat ander daglicht te staan als onderkend wordt dat grenzen niet zozeer als doel hebben verkeer te stoppen (hoewel dat zeker een functie kan zijn), maar vooral om circulatie van mobiliteit te organiseren. Dat wil zeggen dat grenzen niet primair dienen om een wal op te werpen maar vooral om bepaalde mensen, goederen, gelden en informatie wel door te laten en andere niet.

Het ‘hergrenzen’ is een politieke, economische en technologische operatie die precies de voorwaarden en de middelen genereert om een dergelijke selectie mogelijk te maken. Door de koppeling van informatiebestanden, gegevensuitwisseling, verregaande samenwerking en de inzet van allerlei nieuwe technologie is de grens tegenwoordig niet alleen te signaleren aan de territoriale afscheidingen of fysieke demarcaties tussen landen, maar overal.

Dit wil niet zeggen dat fysieke locaties aan betekenis hebben ingeboet. Het drama dat zich op en rond de Middellandse Zee afspeelt herinnert daar dagelijks aan. Toch is het onmiskenbaar dat grenzen en de controle erop er een technologische, digitale dimensie bij hebben gekregen. Van de Europese databanken die gegevens van reizigers opslaan tot de bodyscans op luchthavens en van de biometrie op paspoorten tot dna-tests en spraakherkenningstechnologie: het registreren, identificeren, monitoren en beoordelen van personen en hun bewegingen is hoofddoel geworden van het Europese beleid dat zich richt op mobiliteit en surveillance.

Een van de toonaangevende projecten op dit gebied is het European Border Surveillance System, Eurosur genaamd. Sleutelbegrippen hiervan zijn interoperability en situational awareness. Het eerste wil zeggen dat Eurosur tal van verschillende, veelal reeds bestaande systemen in diverse landen met andere beleidshistorische, professionele en culturele achtergronden aan elkaar wil koppelen. Het tweede wil dat de informatie die op grond daarvan wordt verkregen tot onmiddellijke actie kan leiden, of althans een beoordeling weet te geven van een situatie die zich in het hier en nu voltrekt. Dat kan bijvoorbeeld door de koppeling van radarbeelden aan patroonherkenning en risicoanalyse.

Hoe moet een systeem als Eurosur nu getypeerd worden? Is het een megalomaan informatie-infrastructureel project? Of is het beter te begrijpen als een netwerk van netwerken, niet minder groot in omvang maar minder centraal georganiseerd?

Op uitnodiging van Frontex, de Europese organisatie verantwoordelijk voor de grensbewaking, nam ik deel aan de European Day for Border Guards in Warschau, waar het hoofdkwartier is gevestigd, om een kritische stem te vertolken in een panel. Voorafgaande aan het debat werd ik benaderd door het hoofd van de Research Unit van Frontex. Tien jaar geleden begonnen met dertig personen herbergt de afdeling inmiddels driehonderd onderzoekers. Niettemin drukte hij me op het hart dat we de alomvattendheid van systemen als Eurosur vooral niet moeten overschatten. Het was niet het system of systems dat er in de beeldvorming van werd gemaakt. Eigenlijk kwam het neer op wat coördinatie, training en financiering van lidstaten.

Wat deze onderzoeksleider deed, was de betekenis en impact van Eurosur relativeren. Maar deze ‘ondersteunende’ functies zijn allesbehalve bescheiden. Het is natuurlijk precies de kracht van deze projecten dat ze geen grand design nastreven. Ze beogen geen Big Brother-achtige staat of een Europees panopticon in te richten, maar transformeren de informatiestaat tot een netwerk waarin data worden verzameld, bewerkt, gecirculeerd en geanalyseerd om tot risicobeoordelingen te komen en in te grijpen op de juiste plaats op het juiste moment.

De vraag die zich opdringt, en die Dominguez en zijn theater proberen te beantwoorden, is wat nu de geëigende locaties en manieren van protest zijn tegen de Europese grensbewaking en de gevolgen ervan nu de grens ‘overal’ is en een sterk ‘digitaal’ karakter heeft gekregen. Verschuift het protest van aard en van plaats? En als dat zo is, wat zegt dat dan over de aard van publieke debatten en over de positie van de staat in Europa die in sterke mate van technologische netwerken en het beheer ervan aan elkaar hangt?

In een inter­actief spel neem je de rol aan van iemand uit Syrië die naar Europa wil vluchten en krijg je steeds een keuze voorgeschoteld

Idee-historisch gesproken biedt het concept van surveillance de gelegenheid om niet alleen de controle van staten op burgers te begrijpen, maar ook de manieren die burgers aanwenden om hun politieke machthebbers te controleren. De politiek filosoof Pierre Rosanvallon heeft erop gewezen dat de surveillance ten tijde van de Franse Revolutie precies dat betekende: organiseren van waakzaamheid vanuit de burgerij op de macht. Zo bezien kennen de initiatieven die vandaag worden genomen om het grensregime ter discussie te stellen een diep verankerde politiek-filosofische rechtvaardiging. Alleen richten ze zich nu niet op het parlement of centrale politieke of administratieve instituties, maar op een versnipperd grensbewakingsapparaat.

De digitalisering en virtualisering van de grensbewaking gaat zoals gezegd niet ten koste van de concentratie die wel degelijk op fysieke knooppunten plaatsvindt. Bekende Europese initiatieven als de We Are Here-beweging en No Border bedienen zich misschien juist wel meer van fysieke aanwezigheid en concrete locaties. Het Amsterdamse We Are Here begeeft zich al jaren in een bijbels aandoende woestijntocht door de stad. No Border kraakt gebouwen ten behoeve van gestrande vluchtelingen.

Er heeft zich echter ook een scala van projecten ontwikkeld op het snijvlak van activistische, artistieke en academische interventie dat digitaal opereert. Een bekend informatiekanaal is de website StateWatch, die nauwgezet Europese besluitvorming, beleid en projecten volgt en daar kritisch over bericht. De ngo United Against Racism houdt een lijst bij met schattingen van het aantal mensen dat is overleden op de doortocht naar Europa of eenmaal beland in detentiecentra of ergens in de illegaliteit. Die lijst kent ook een geografische representatie waar doodsoorzaak en de locatie van de slachtoffers zijn te achterhalen.

De geograaf Philippe Rekacewicz gebruikt dergelijke gegevens om zogenoemde angry maps te publiceren, onder meer in Le Monde. The Guardian presenteerde een heuse Refugee Challenge, een soort interactief spel waarin je de rol aanneemt van iemand uit Syrië die naar Europa wil vluchten en steeds een keuze krijgt voorgeschoteld. Een Europees Electronic Disturbance Theatre wacht nog op oprichting, maar duidelijk is dat de digitale ruimte in toenemende mate een plaats voor verbeelding en protest is.

Binnen het bredere migratievraagstuk speelt zich aldus een specifiekere discussie af die gaat over de controle op grenzen en mensen en hoe technologie daartoe wordt ingezet. Wat weinig aandacht krijgt is hoe het Europese surveillancebeleid ingrijpt op de verdeling van geld en middelen binnen staten en tussen lidstaten onderling. Vooral de situatie in Griekenland verdient hier aandacht, zeker nu de laatste maanden de aantallen vluchtelingen die via Turkije komen niet onderdoen voor de groepen die met name via Libië naar Italië reizen.

In een interview met het hoofd van de Griekse kustwacht in Athene werd me duidelijk wat de impact van dit surveillancebeleid is. Het doel, zo verklaarde hij, is ‘mobiliteitsmanagement’, het in kaart brengen van alle bewegingen die plaats hebben en daar controle op in te zetten. Beleid wordt aldus gereduceerd tot het anticiperen en reageren op wat op de radar verschijnt. Daarmee verdwijnt een belangrijke dimensie, namelijk aandacht voor de oorzaken van migratiestromen en de redenen die migranten hebben. Achterliggende ontwikkelingen in het Midden-Oosten of de relatie met interventies die westerse staten zelf hebben gepleegd, zoals de oorlog in Irak, verdwijnen uit beeld. Wat telt is wat zichtbaar is, namelijk beweging.

Een Mare Nostrum-operatie, waarbij de schepen voor grensbewaking werden ingezet om vluchtelingen te redden en naar het vasteland te transporteren zoals uitgevoerd door Italië, was in Griekenland nooit aan de orde. Pas recent lijkt daar, nu de stroom vluchtelingen is geëxplodeerd, mogelijk verandering in te komen. Italië stelde zich van meet af aan anders op. Het neemt binnen Europa een assertievere positie in en schrikt er niet voor terug om meer financiële ondersteuning te eisen. Griekenland lag te veel aan de leiband van de trojka voor een dergelijke strategie. De roep om hulp vanuit Europa zoals die nu klinkt is van recente datum. Het probleem dat zich in Griekenland voordoet is dat de staat zelf door jarenlange austerity is uitgehold. De meest basale voorzieningen voor de eigen inwoners staan al onder druk, laat staan dat er voldoende middelen zijn om de grenscontrole uit te oefenen of om vluchtelingen op fatsoenlijke wijze op te vangen.

Griekenland, een provisorische staat inmiddels, voert veelal ad hoc beleid. Uiteraard zijn er Europese richtlijnen die in nationale wetgeving worden geïmplementeerd, migratiebeleid is er echter niet tot nauwelijks. Op het niveau van de middelen betekent dit bijvoorbeeld dat veel kustwachten bij gebrek aan overheidsapparatuur hun eigen notebooks mee op patrouille nemen. Op het niveau van de broodnodige bureaucratie om mensen te registreren en identiteiten vast te stellen is een hausse van improvisaties waar te nemen. Er vindt uitgifte van tal van (tijdelijke) reis- en verblijfsdocumenten plaats waarvan de wettelijke status ongewis is. Andere taken waartoe Europa volgens het Dublin-akkoord verplicht is, zoals afnemen van vingerafdrukken, schieten er meer en meer bij in.

De eilanden zijn bovendien ver weg: de politieke macht zetelt in Athene en de eilanden worden niet alleen door Europa maar ook door Athene zelf bestempeld als een periferie. Anders dan de op coördinatie gerichte Europese programma’s willen doen geloven, wordt de verhouding tussen de verschillende diensten die bij de grensbewaking zijn betrokken evenzeer gekenmerkt door wantrouwen als door samenwerking.

Een voorbeeld daarvan mocht ik van nabij meemaken. Op onderzoek op de Egeïsche eilanden interviewden collega Rogier van Reekum en ik in het politiekantoor van Chios de regionale commandant. We waren niet alleen: achter ons stonden twee medewerkers van de afdeling communicatie met een camera in de aanslag. Van tevoren had men ons toestemming gevraagd om het interview op te nemen. De opname blijkt echter niet bedoeld om ons, de interviewende academici, te controleren. Het is de eigen baas die onder toezicht staat. Op orders van het hoofdkantoor in Athene wordt alles wat hij zegt in woord en beeld vastgelegd. Het voorval geeft een inkijkje in hoe de vraag ‘wie bewaakt de bewakers’ tegenwoordig in de praktijk wordt opgelost.

Wat mij in de specifieke thematiek van visualisering met name interesseert is dat er een onderliggende reden is dat met het uitbreiden van het gezichtsvermogen van staten ook de interventiemogelijkheden toenemen. Of preciezer geformuleerd, interventiemogelijkheden zijn niet zomaar een gevolg van uitgebreide surveillance; surveillance, het kijken, berust zelf op tal van ingrepen in de praktijk. Aan de basis hiervan staat dat ‘zien’ niet hoofdzakelijk een cognitieve bezigheid is. De experimenteel psycholoog James Gibson die de ecologische theorie van visualisering ontwikkelde en door wie zowel wetenschapsfilosoof Bruno Latour als de antropoloog Tim Ingold beïnvloed is, stelde scherp dat ‘zien’ en ‘handelen’ intrinsiek met elkaar zijn verbonden doordat ze zich oriënteren op een omgeving. De ogen bevinden zich in een hoofd en het hoofd maakt deel uit van een lichaam dat zich op twee benen beweegt. Het mag triviaal klinken, maar het is een cruciaal inzicht gebleken in de theorievorming over de relatie tussen ‘kijken’ en ‘doen’ en heeft aldus sterk bijgedragen aan de inflatie van het begrip ‘representatie’ ten faveure van de notie van ‘perspectief’. Waar de notie van representatie doet vermoeden dat het om een afbeelding of kopie van de werkelijkheid moet gaan, maakt de notie van perspectief duidelijk dat er verschillende manieren van kijken mogelijk zijn naarmate de toeschouwer zich anders opstelt en beweegt.

Kustwacht, schepen en Navo- ­vliegtuigen die overvlogen, hadden de boot ‘gezien’, maar ondernamen geen reddings­actie

Vanuit het oogpunt van visuele politiek is het interessant na te gaan wat de morele implicatie is van de toenemende productie en circulatie van ‘beelden’. Met name de hierboven geschetste intrinsieke relatie tussen zien en handelen maakt dat kijken geen neutrale of afstandelijke bezigheid is, maar altijd al actie en interventie vooronderstelt. Ondanks de vele technologische instrumenten die lange informatieketens vormen, van radar naar Frontex in Warschau naar Nationale Coördinatie Centra naar de monitor op een patrouilleboot, is het ‘zien’ een heel nabije activiteit. Dat kan verplichtingen scheppen.

De esthetische politieke theorie blijkt een rijke bron om deze aspecten met elkaar in verband te brengen. De esthetica, die zoals bekend niet zozeer over schoonheid als wel over waarneming en ervaring gaat, heeft veel te bieden waar het de analyse van het begrip ‘representatie’ betreft, of meer specifiek: de wijze waarop afbeeldingen, beelden en dan met name het perspectief erop gestalte krijgen. Het is dan ook niet zonder reden dat de politiek geograaf Louise Amoore, een toonaangevende auteur over de digitalisering van grenscontroles, veelvuldig gebruik maakt van het werk van kunsthistoricus Jonathan Crary. Een idee dat met name vruchtbaar is gebleken is Crary’s notie van ‘zichtlijnen’. Het idee van zichtlijnen geeft aan dat om perspectief te scheppen niet alleen andere manieren van kijken nodig zijn maar ook ingrepen in de omgeving om zicht mogelijk te maken.

De politiek van visualisering is in een volgende stap te begrijpen vanuit het werk van de filosoof Jacques Rancière. Rancière signaleert het politieke moment daar waar een bestaande orde wordt uitgebreid doordat bepaalde zaken aan de onzichtbaarheid worden onttrokken en in het zicht komen te staan. Het gevolg van die herschikking van voorstellingen is dat er een politieke herverdeling van verantwoordelijkheid kan optreden doordat alternatieve beelden worden gevormd die andere betrokkenheden organiseren.

Die beelden zijn niet zomaar ‘representaties’. Ze zijn samengesteld uit tal van brokjes informatie uit meerdere bronnen, waar in toenemende mate sociale media en algoritmen bij betrokken zijn. Amoore heeft het in dat verband over het ‘mozaïek’ dat zo ontstaat, een samengesteld palet van kleine stukjes dat in elkaar geschoven leidt tot een ‘beeld’. Dit mozaïek is niet alleen gedrapeerd over de ‘smart borders’ van de luchthavens in Europa. Het strekt zich meer en meer uit tot de buitengrenzen en op de Middellandse Zee.

Didier Bigo, verbonden aan het departement War Studies van King’s College in Londen, onderscheidt ‘vaste’, ‘vloeibare’ en ‘gasachtige’ grenzen. Die drie aspecten zijn niet verbonden aan een specifiek soort grens, maar kunnen zich manifesteren ter land, ter zee en in de lucht. Dat leidt ertoe dat over de fysieke grens een laag wordt uitgesmeerd die bestaat uit profilering en risicoanalyses, een laag die in die zin egaliserend werkt dat ze van toepassing is op vluchtelingen én de veronderstelde bonafide reizigers, ingezeten van de Schengenzone in Europa. Het proces van hergrenzen wordt daarmee weer een stap verder gebracht. Door het filter- en selectiemechanisme lost de tegenstelling tussen gesloten buitengrenzen en open binnengrenzen op.

Een belangrijke impuls die uitgaat van de digitale initiatieven om contra-informatie en contra-visualisaties in het publieke domein te brengen bestaat uit het opnieuw relateren van oorzaken en gevolgen van de politieke beslissingen die in Europa zijn genomen, het beleid dat is gevoerd en de nu ontstane situatie op en rond de Middellandse Zee. Wat daarmee zichtbaar wordt gemaakt zijn niet alleen de concrete humanitaire effecten, maar ook de relatie tussen deze effecten en de interventies die Europese staten hebben ondernomen.

De door migratiejurist Thomas Spijkerboer en collega’s ontwikkelde database Deaths at the Border, die alle gerapporteerde slachtoffers die het leven lieten in kaart wil brengen, suggereert bijvoorbeeld een duidelijk verband met de maatregelen die in Europa zijn genomen om de toestroom aan de Oost- en Westzijde te beperken. Aan de ene kant heeft de muur aan de Evros tussen Griekenland en Turkije verkeer over land sterk bemoeilijkt. Aan de andere kant heeft de intensivering van de samenwerking tussen Spanje en Marokko migratie lastiger gemaakt. Wat resteert is een maritieme trechter met de Straat van Sicilië en de Egeïsche Zee als hotspots. Wat de database tevens aan de kaak stelt is dat overheden weet hadden van deze slachtoffers, maar de gegevens nooit openbaarden.

Een daadwerkelijke visuele reconstructie is precies wat het Forensic Architecture Project, gestationeerd aan Goldsmiths in Londen, heeft verricht voor de nu al even tragische als iconische ‘Left-to-die’-boot. Maart 2011 verlieten 72 migranten Tripoli per boot. De brandstof raakte op en veertien dagen lang dreef de boot op zee alvorens weer aan te spoelen op de Libische kust. Door gebrek aan water en voedsel overleefden slechts negen van de opvarenden de tocht.

Wat vanuit het oogpunt van visuele politiek interessant is, is dat de onderzoekers in kaart brachten welke partijen, variërend van kustwacht tot passerende schepen tot de vliegtuigen van de Navo die overvlogen, de boot ‘gezien’ hadden, daar informatie over hadden, maar nochtans geen reddingsactie ondernamen. Van moment tot moment reconstrueerden ze de tocht van de boot en vergaarden ze de data die erover circuleerden. Naast een dramatische reconstructie leverde dat een ‘beeld’ op van de diffuse verantwoordelijkheid, de ontkenning van verantwoordelijkheid soms zelfs in een situatie van intensieve doch versnipperde surveillance.

Een dergelijke visuele reconstructie zegt niet alleen iets over de aanwezigheid en nalatigheid van tal van partijen in een kritieke situatie. Het biedt ook een ingang om het netwerkkarakter van de tegenwoordige staten te begrijpen en de wijze waarop daar via allerlei informatie-uitwisseling getracht wordt een data-deken over uit te spreiden. Wat de reconstructies zichtbaar maken, is dat die deken allesbehalve dekkend is. Gebrekkige samenwerking, onvolledige informatievoorziening, tekorten in het verdelen van verantwoordelijkheden en het veronachtzamen van humanitaire taken maken dat de gaten die vallen niet zomaar lekkages in een informatie-infrastructuur zijn, maar morele en institutionele leemtes die ontstaan door een specifieke visuele politiek waarin onvoldoende samenhang bestaat tussen ‘kijken’ en ‘handelen’.

De technologisering, digitalisering en met name visualisering van de grensbewaking roepen zodoende intrigerende vragen op. De visuele politiek die zich voltrekt aan de grenzen van Europa zegt niet alleen iets over de aard van die tegenwoordige grenzen en de bewaking ervan. Ze stelt tevens, met name door de tegenbewegingen die gelijksoortige technieken hanteren om kritieke gebeurtenissen te reconstrueren, het karakter van de politiek van zichtbaarheid en onzichtbaarheid in technologische samenlevingen aan de orde en de lacunes die daarbinnen ontstaan.

Huub Dijstelbloem is hoogleraar filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en is als senior onderzoeker verbonden aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.


Beeld: (1) 13 augustus, Lesbos. Vluchtelingen uit Syrië komen aan op het strand van Skala Sikamineas (Kietzmann / Demotix / Corbis / HH); (2) Fréthun, bij Calais, 9 augustus (Ben Cawthra / eyevine / HH).