Kort na de moord op Theo van Gogh leek het alsof het fortuynisme uit het slop zou raken waarin het dankzij de LPF terecht was gekomen. Meteen steeg Geert Wilders in de peilingen naar achttien zetels en zakte de VVD naar een vernederende zeventien. Na die kortstondige piek zonk Wilders echter terug naar pre-fortuynistische onbeduidendheid.
Toch woedt de vertrouwenscrisis tussen politiek en burger na de moord op Van Gogh als nooit tevoren. Niet rechtse populisten, maar die van links hebben zich nu ontpopt als de hoeders van de algemene onvrede. Het moment van deze wisseling van de wacht was het «nee» tegen de Europese grondwet. Met Harry van Bommel als volktribuun werd de SP tijdens de campagne de vertolker van de burgerwoede. Met acties tegen de nieuwe zorg verzekering in het vooruitzicht is er een kans dat de partij deze rol weet vast te houden.
Vorige week berichtte De Groene Amsterdammer over een geheime notitie van Bart Jan Spruyt uit april 2005. De conservatieve Ed mund Burke Stichting moest volgens hem wachten op een «ultieme provocatie of een crisis» die «ongekende politieke ruimte» zou scheppen. In de tussentijd moest een «leger» opgebouwd worden en een structurele begroting van meer dan vijfhonderdduizend euro, zodat de Burke Stichting het vacuüm kon vullen. Het is ironisch dat, terwijl Spruyt lucht kastelen bouwde op papier, er juist zon crisis losbarstte rond het euroreferendum. Niet conservatief Nederland rond LPF en Wilders, maar de SP, die beschikt over een gezonde oorlogskas en een krijgsmacht van loyale activisten, kwam in actie om het gat te dichten.
«Minder politiek» is de slogan van de SP. Toch erkent de partij het richtingloze, apolitieke karakter van de onvrede niet. Ze interpreteerde het «nee» als een linkse, antiliberale stem. Ook het Comité Grondwet Nee, een gelegenheidscoalitie van linkse tegenstanders te gen de grondwet, noemde de uitslag «een overduidelijke stem tegen het neoliberale project». Voorzitter Willem Bos stofte leninistisch vocabulaire af en sprak van een «klassenstem»: hoe lager de opleiding en hoe minder het inkomen, hoe vaker men «nee» stemde. In een artikel in de Volkskrant zagen Tiny Kox (SP), Leo Platvoet (GroenLinks) en Diederik Samson (PvdA) de tegenstem als aanleiding voor samenwerking. Linkse kiezers zouden geprotesteerd hebben tegen een «liefdesverklaring» aan «het ongebreidelde kapitalisme, dierenmishandeling en wapenwedloop».
Ondanks de inzet van links en de leidende rol van de SP was er echter geen sprake van een links nee of antikapitalistisch protest. Twee themas die al zeker vijf jaar de Nederlandse politieke gemoedstoestand beheersen, bepaalden de afwijzing van de Europese grondwet. Ten eerste de vrees voor verlies van nationale identiteit en invloed. Ten tweede de nog altijd voortrazende burgeropstand tegen de politieke elite. Het «nee» tegen de grondwet was een «wraakactie» geweest in een «veldslag tegen een gesloten politieke elite», schrijft politicoloog Hans Anker in Kom naar de camping, een onderzoek naar de uitslag van het referendum.
De geest van Theo waarde ook over dit slagveld rond. De politieke onrust van 2002 is verre van weggeëbd en is na de moord op Van Gogh in kracht toegenomen. Nieuw is dat sinds de moord op Van Gogh ook hoger op geleiden en hogere inkomens zich aansluiten bij de opstand tegen de politiek. Hoewel de toon van de SP-campagne hun vaak niet aanstond, was het onderliggende sentiment hetzelfde. Doorslaggevend voor deze groep waren de andere architecten van het «nee». In Elsevier wist journalist Syp Wynia normaal gesproken pro-Europese ondernemers tegen de grondwet op te zetten. Volkskrant-columnist Ronald Plasterk trok twijfelende PvdA-kiezers over de streep. En André Rouvoet van de ChristenUnie was het redelijke alternatief voor de CDA-achterban.
Er was ook een inhoudelijk verband met de Fortuyn-crisis: de grote angst voor het verlies van nationale identiteit. In 2000 hield het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het eerst een opiniepeiling over Europa. Met als toen nog opzienbarende conclusie dat Nederlanders de Europese Unie zagen als bedreiging voor de nationale eigenheid. In 2002 was het nationale cultuurpessimisme geen geheim meer: in het protest tegen de multiculturele samenleving werden islamitische allochtonen opgevoerd als een bedreiging voor Nederlandse identiteit.
De SP wist tijdens haar campagne precies op deze twee gevoelige knoppen te drukken. De partij bracht een hele batterij «linkse» argumenten in stelling: de grondwet was slecht voor dierenwelzijn en leidde tot een peperduur Europees leger. Maar de SP wilde ook buiten de eigen achterban verzet tegen de Europese grondwet mobiliseren en zette de aanval in op de politieke elite. «De grondwet is bedacht door dezelfde mensen die ons beduveld hebben met de euro», waarschuwde Jan Marijnissen. Prominent in de SP-campagne was de nationale retoriek («ik ben er tegen dat we Nederland opheffen») die zich nauwelijks onderscheidde van die van Geert Wilders («Nederland moet blijven»). Nederland zou een «machteloze provincie in een Europese superstaat worden» en «ons eigen buitenlandbeleid» zou «onder regie» van een Europese minister van Buitenlandse Zaken komen te staan.
Het was een rücksichtslose, perfect gekozen strategie. Dit nationale Calimero-complex schitterde namelijk ook in de opiniepeilingen die Buitenlandse Zaken tijdens de grondwetcampagne uitvoerde. Nog voor de campagne begon, in januari 2005, vreesden de ondervraagden al voor de Nederlandse plek in Europa: «Nederland gaat op in de massa», «Nederland krijgt steeds minder zeggenschap». Zelfs potentiële ja-stemmers deelden deze angsten. Ook zij vonden de SP-slogan «Ons land is met drie procent van de stemmen in Europa machtelozer dan Friesland in Nederland» overtuigend. Daarnaast bleek de aanval op de elite te werken. Ondervraagden omschreven voorstanders als sluw, listig, slinks en agressief, en tegenstanders van de grondwet juist als vooruitstrevend, rebels en wijs.
De specifiek linkse tegenargumenten vonden echter geen weerklank. Geënquêteerden noemden nooit «militarisme», «wapenwedloop» of «dierenmishandeling» spontaan als redenen om tegen te stemmen. Uit dit rijtje herkenden deelnemers aan de peilingen alleen «dierenwelzijn» als een argument van de tegenstanders, en reageerden daar vooral lacherig op. Nooit namen de ondervraagden het haatwoordje «neoliberaal» in de mond. Economische samenwerking, om te kunnen concurreren met India en China, was eerder reden om vóór dan tegen de grondwet te stemmen. Argumenten tegen marktwerking speelden vooral een rol als «Brusselse bemoeienis» ter sprake kwam.
Ondertussen was er eerder sprake van een linkse burgeroorlog dan van linkse samenwerking. Het Comité Grondwet Nee probeerde in de zaaltjes de aanhang van de PvdA en GroenLinks van de «ja»-stem van hun partijen los te weken. De SP schaarde de PvdA bij de bozerikken die de burger «vernachelden». PvdA en GroenLinks lieten op hun beurt weten niet gecharmeerd te zijn van de nationale pathetiek van de SP. Wouter Bos hekelde een «misleidende» radiospot van Jan Marijnissen over de «Europese superstaat». Een folder met een landkaart waarop Nederland in zee verdween veroorzaakte irritatie bij GroenLinks. Femke Halsema nu: «Dat kaartje was misleidend, veel te populistisch, niet feitelijk correct.»
Van Bommel nuanceert het achteraf: «Ik zal je wat vertellen over dat kaartje: het viel bijna niemand op. We moesten het aanwijzen. Mensen zagen vooral onze slogan, weet waar je ja tegen zegt en zeiden dan: rot op met je ja.» Maar ook de bondgenoten van de SP waren niet gelukkig. De website van de anti-Europese actiegroep Eurodusnie constateerde na de campagne dat de SP bewust had ingespeeld op «nationalistische motieven». Het Comité Grondwet Nee reageerde met gemengde gevoelens. «Ik vond de campagne van de SP op een aantal punten te plat», zegt comitélid Daniël de Jongh. «Dat kaartje zou ik zelf niet gemaakt hebben. Ik vind superstaat een vreselijke term. Maar het illustreert dat beslissingen te ver weg worden genomen. De argumenten waren plat, maar wij kregen bij het comité te horen dat onze argumenten te ingewikkeld waren. Als een manier om een punt te maken heeft het wel gewerkt.» Ook de agitatie van de SP tegen de «Poolse loodgieter» werkte op de zenuwen: «De Polen worden uitgebuit, Nederlandse werknemers worden verdrongen.» Femke Halsema: «Ik heb moeite met nationalistische taal.»
Achter de campagneruzies gaat een dieper conflict schuil over de relatie tussen Europa, Nederland en solidariteit. Waar GroenLinks meer Europese integratie als oplossing ziet voor sociale problemen, is voor de SP integratie juist een oorzaak daarvan. Voor GroenLinks kan meer politieke unie de Europese markt temperen. Halsema: «Ik ben vóór vrij verkeer van personen in Europa, wel moeten we sociale dumping tegengaan. Daarom moeten in Europa overal dezelfde sociale rechten worden opgebouwd.» Voor de SP, die weinig vertrouwen heeft in politieke integratie, moet nationaal protectionisme het neoliberale monster in het gareel brengen.
Deze tegenstelling tussen «meer Europa» en «minder Europa» leeft ook onder de kiezers van de PvdA en GroenLinks. Samson, Kox en Diederiks zagen het grote aandeel nee-stemmers bij de PvdA (58 procent) en GroenLinks (49 procent) als argument voor het «linkse nee». Maar de kiezers waren verdeeld over de toekomst van Europa. Halsema: «Uit eigen onderzoek blijkt dat een deel van onze achterban inderdaad bang was voor te veel invloed van Europa. Maar anderen stemden tegen omdat ze de grondwet nog lang niet ver genoeg vonden gaan.»
Met het vooruitzicht van linkse samenwerking proberen alle partijen nu de broederstrijd over de Europese grondwet zo snel mogelijk te vergeten. Van Bommel: «Op 2 juni kwam Wouter Bos op me af en zei: Zo Harry, nu zijn we weer vrienden.» SP, PvdA en GroenLinks benadrukken nu liever de overeenkomsten. Halsema: «Over democratisering, sociaal beleid, humanitaire interventies en buitenlands beleid zijn we het meestal eens.» Maar over de kern van de zaak, meer of minder Europa, staan de partijen fundamenteel tegenover elkaar. Vooral GroenLinks blijft pleiten voor verdergaande Europese integratie. Gesterkt door het «nee» neemt de SP echter een alleen maar hardere positie in tegen de politieke unie. Toch hoeft ook dit geen obstakel te zijn voor een eventueel links kabinet. «Bij de SP wordt de soep nooit zo heet gegeten als die wordt opgediend», zegt Halsema. Bij het vormen van een linkse coalitie, zo verwachten PvdA en GroenLinks, zal de SP prioriteiten leggen bij inkomenspolitiek en verdwijnt «Europa» naar de achtergrond. Van Bommel ziet juist dat de PvdA in de richting van de SP beweegt: «Europa weegt niet zwaarder dan inkomensbeleid. Het gaat om de vraag wat we met dat huidige Europa willen. De PvdA zegt nu ook dat het met Europa wel wat minder kan. Dat gebeurde voor 1 juni nooit.»
Inhoudelijk gezien is er dus niets «links» aan het «nee» van 1 juni. Het biedt eerder een hindernis dan een basis voor linkse samenwerking. Maar door de leidende rol van de SP is het «nee» wel op een andere manier als een linkse overwinning uit te leggen. Het leek aanvankelijk of de LPF de erfenis van Fortuyn verkwanseld had. Na de moord op Van Gogh werd duidelijk dat die nog volop voor het grijpen lag. Terwijl de opvolgers van Fortuyn naarstig zochten naar een nieuwe Messias kreeg de SP tijdens de grondwetcampagne de buit in handen. Voor het eerst sinds 2002 wist een linkse partij beslag te leggen op de erfenis van Pim Fortuyn.
Europa biedt op korte termijn weinig kansen om dit nieuw verworven politiek kapitaal uit te geven. De Nationale Europa Discussie mislukte voordat die kon beginnen toen, na de VVD, de PvdA zich in september uit het debat terugtrok. Eigenlijk liep alleen de SP warm voor het debat. Ook tegenstanders van de grondwet als Ronald Plasterk waren terughoudend.
Dat de SP toch haar positie als vertolker van brede onvrede kan vasthouden, is vooral omdat de aandacht van de burger verschuift van Europa naar andere themas. Het gevoel dat Europa een «project van grote bedrijven» is, is volgens Anker «nog niet heel sterk», maar dit kan aanzwellen door «de grote zorgen over de bestaanszekerheid en het weglekken van banen». Kortom, behalve afkeer van een politieke elite en de wens tot nationaal zelfbehoud gaan nu ook sociale en economische zorgen de nationale gemoedstoestand bepalen.
De gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 gaan daarom niet over Europa, maar over het nieuwe zorgstelsel. SPer Agnes Kant legt expliciet het verband met de Europese grondwet: net als toen probeert de politieke elite haar wil door te drukken. Met een op onduidelijke wijze ingevoerd complex systeem zijn alle ingrediënten aanwezig voor een volgend bloedbad in de oorlog met de burger. De SP heeft alle kans hierin weer een leidende rol te spelen. LPF en Geert Wilders zijn geen geloofwaardige pleitbezorgers van een sociale agenda. PvdA en GroenLinks zijn genuanceerder over het nieuwe stelsel dan de SP, maar de linkse samenwerking loopt minder gevaar. Sociale geluiden klinken in het linkse kerkkoor minder dissonant dan de nationale leuzen tegen de grondwet.
Met het «nee» tegen de grondwet trok de SP de burgerrevolte naar zich toe. Dat bewijst vooral dat het fortuynisme geen ideologisch, maar een antipolitiek protest is. En dus dat met de actie tegen het zorgstelsel de «linkse kerk» ook op langere termijn de eigenaar van de fortuynistische volksopstand kan worden. Maar wie meesurft op de volkswoede kan te pletter slaan als de tsunami de kust bereikt. Mocht er ooit een links kabinet komen, dan staat de SP voor de keuze: het populisme voortzetten en zo de coalitiepartners frustreren, of «effe dimmen» en zo zelf een onderdeel worden van de gehate politieke elite. Juist omdat de opstand apolitiek is, komt het geloof in een links «nee» neer op zelfbedrog. Door een terroristische aanslag of andere ramp kan de onzekere burger de socialisten de rug toekeren en zijn heil zoeken bij de voor de hand liggende pleitbezorgers van harde maatregelen tegen moslimterreur. De SP kan dan een tovenaarsleerling blijken die met het spelen van de nationale kaart krachten heeft losgemaakt die zich uiteindelijk tegen hem zullen keren.
_______________________
Europa zonder motor
PARIJS Europa heeft geen motor meer. Dat heeft te maken met politieke veranderingen in Berlijn en Parijs. Maar ook met het feit dat het Frans-Duitse duo door de uitbreiding van de Europese Unie aan gewicht verloren heeft en dat niemand hun motorrol weet over te nemen.
De Franse president en de Duitse bondskanselier wisten de andere Europese regeringsleiders vele jaren naar hun hand te zetten. Aan de vooravond van een Europese top stuurden ze hun collegas dikwijls een gezamenlijke brief met hun gemeenschappelijk standpunt over de belangrijkste zaken die op de agenda stonden. Dat Frans-Duitse standpunt bepaalde meestal de teneur van de discussie van de Europese regerings leiders.
Bondskanselier Kohl ging er prat op dat hij rekening hield met kleine landen. Hij vond dat Duitsland zich om historische redenen niet de reputatie kon permitteren dominant te zijn. Maar hij kon niet verdragen dat een regeringsleider van een klein land hem echt dwars zat. Dat heeft Lubbers gemerkt, die van Kohl geen voorzitter van de Europese Commissie mocht worden. Frankrijk heeft altijd gevonden dat het recht had op een leidende politieke rol. President Chirac heeft die superieure houding sinds zijn eerste verkiezing in 1995 ook tegenover Duitsland proberen aan te nemen. Dat bracht de motor dikwijls tot haperen. De laatste keer dat de motor gereviseerd werd, was in februari 2001, toen de samenwerking tussen de twee landen uitzonderlijk slecht was. Tijdens een diner in een restaurant met erotische wandschilderingen in het dorpje Blaesheim in de Elzas beloofden president Chirac en bondskanselier Schröder beterschap. Vanaf dat moment liep de zaak weer.
Maar de rol van het duo in Europa werd niet meer als vanouds. Dat had veel te maken met Schröder, die niet zoveel belangstelling had voor kleinere landen. Zelfs buurland Polen, dat toch niet klein is, trapte hij zonder aarzelen op de tenen. Samen met Chirac ging hij zonder overleg met andere Europese leiders exclusieve banden aan met de Russische president Poetin. Duitsland en Frankrijk functioneerden niet als Europese motor, maar kwamen op voor hun eigen behoefte aan Russisch aardgas en Russische olie.
De tien nieuwe landen die in 2004 lid werden van de Europese Unie luisterden dikwijls meer naar de Britse premier Blair dan naar Parijs en Bonn. Dat was duidelijk bij de aanloop naar de oorlog tegen Irak, toen Frankrijk en Duitsland een eenzame positie in namen. Het was onlangs nog eens te zien bij de poging van Frankrijk om de Britse eurocommissaris Mandelson de les te lezen omdat hij afspraken over het Europese landbouwbeleid niet zou respecteren. Frankrijk wist binnen het grote gezelschap van 25 lidstaten niet voldoende steun te krijgen om Mandelsons bevoegdheden bij onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie te beperken.
Angela Merkel, de komende Duitse bondskanselier, heeft gezegd dat ze de samenwerking met Frankrijk van groot belang vindt. Maar ze wil geen exclusieve relatie met Parijs. Ze wil dat Duitsland de betrekkingen met kleinere landen, in het bijzonder Polen, verbetert. Ze vindt dat Schröder niet in Duits belang heeft gehandeld door in de Irak-kwestie naast Chirac te gaan staan. Welke gevolgen dat heeft voor de Duitse buitenlandse politiek is nog onduidelijk. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken wordt straks de sociaal-democraat Frank-Walter Steinmeier, die tot nu toe de intiemste medewerker van Schröder was. Merkel is ook tegenstander van een Turks lidmaatschap van de Europese Unie. In Parijs is Chirac een hardnekkig voorstander van dat lidmaatschap. Maar die kwestie hoeft Berlijn en Parijs voorlopig niet verdeeld te houden. De onderhandelingen met Turkije duren nog lang. Hoewel er pas over twee jaar presidentsverkiezingen in Frankrijk zijn, hebben ze nu al tot gevolg dat de Franse politiek weinig in Europa is geïnteresseerd. Potentiële kandidaten als Nicolas Sarkozy en Dominique de Villepin zijn alleen in de weer om Franse kiezers te paaien.
Afgelopen zomer leek het er even op alsof Blair in zijn eentje de nieuwe Europese motor zou worden. Hij maakte indruk met een gedreven toespraak in het Europees Parlement over de toekomst. Maar sindsdien heeft Blair als voorzitter van de EU niet veel meer van zich laten horen. Hij heeft eind oktober een informele discussie van de Europese regeringsleiders over globalisering en sociale zekerheid georganiseerd. Dat gesprek belooft vooral meningsverschillen op te leveren. Het zal niet aangestuurd worden door een traditionele Frans-Duitse brief. Europa is haar motor kwijt en niemand weet waar een nieuwe te krijgen is.
BEN VAN DER VELDEN