‘OP HET MOMENT ben ik alleen maar aan het tekenen. Dat is een stuk duidelijker, voor mezelf. Ik kan meer uitdrukken van mijn ge dachten, of van mijn gevoelens. Ik kan meer zeggen over “wie ben ik”. Dat heb je sowieso met tekenen: een krabbel kan opeens iets gaan worden, een gedachte krijgt bestaansrecht, terwijl het nog niets is. Ik heb een zeer klein atelier, in de tuin, van vijfentwintig vierkante meter. Ik heb nog nooit zo lekker gewerkt. Die grote ateliers, met al die kosten, het begint onbetaalbaar te worden. De galerie waar ik werk is van mijn moeder, Maria Chailloux. Mijn vader was ook beeldend kun stenaar. Hij is jong overleden, op zijn zesenveertigste. Ik kom dus uit een kunstnest. Ik ben eerst naar de grafische school gegaan, nog vóór de computer - gewoon met de trek pen. Ik kan heel goed binnen de lijntjes tekenen. Ik ben blijven tekenen en vrij werk blijven maken, dus ging ik later naar de Rietveld. Ik zat in de lichting na Klashorst en zo. Het was een iets mindere periode, denk ik. Ik kwam niet veel op school. Er waren voor mijn gevoel ontzettend veel mensen. In werkelijkheid viel dat mee, maar zo ervoer ik het. De afdeling waar ik zat, dat waren allemaal kerels. Veel drank. Monumentale vormgeving. Ik heb een leuke tijd gehad, een soort tropenjaren. Ik heb er niet een vak geleerd. Misschien ook omdat ik zelf niet wist wat ik moest doen. 'IK ZIT OP het moment in een goede, vruchtbare periode. Twee jaar lang zat ik in een crisis en dacht ik dat ik ermee wilde ophouden. Je bent maatschappelijk zo kwetsbaar. Verleden jaar was ik in Italië. Opeens dacht ik: ik wil van al die documentatie af. Ook de dingen waar ik me voor schaam. Dan doe ik alles in een doos, en zet ik het bij het grofvuil.’ ‘IK HEB GEEN subsidie, nee. Eigenlijk nooit gehad. Ja, één keer, in 1993, toen heb ik een subsidie gehad, een kleintje. Ik kocht een auto en toen was het op. Zoals ik nu werk kan ik alles doen. Dat ik nu alleen maar teken, heeft voor een deel ook een economische reden. Dat gezweef en gedroom, daar word je op een gegeven moment heel moe van. Ik wil aan het eind van de week resultaten zien, daar heb ik veel meer behoefte aan dan voorheen. Een beetje paniek af en toe is niet slecht, daar word je door voortgedreven. Dat geldt niet al leen voor kunstenaars, maar voor iedereen.’ ‘ALS DIT WERK aan de muur hangt en ik zie het, dan denk ik, ja, het gaat eigenlijk over leven en dood. Er komen engelen in voor. Mensen die ergens aan vastge kleefd of -geklonken zijn. Als je de tentoonstelling een titel zou moeten geven zou je kunnen kiezen voor “Leven en dood”. De catalogus heet Plank. Vorig jaar toen ik het plan kreeg wilde ik eerst honderd verschillende exemplaren van het boek maken, alle maal met een ander omslag. Ik zat daarover na te denken en ik schreef een woord op, met het idee: ik noem het voorlopig even zo. En ik noemde het “Plank”. Waarom weet ik niet precies. Wel hou ik veel van plankjes. Een plank is een mooi ding. Ik ben vaak verhuisd. Wie vaak verhuist weet dat je, als je weggaat uit een huis, vaak één plank achter laat. En als je in een nieuw huis komt, dan is daar vaak nog een plank van de vorige bewoner. Een plank is iets lineairs. Zoals Hans Dekkers, de romanschrijver, in het boekje schrijft, is veel van mijn werk lineair. Dingen gaan van a naar b. Zoals De sprong van Bob Beamon, op een grasveld. Dat is een beetje de basis van mijn werk. Van het ene punt naar het andere. Het is niet therapeutisch, integendeel. Je kunt er behoorlijk van in de war raken. Veel tekeningen die hier hangen lagen eerst op de stapel Nog Niet Klaar. Die worden pas later wat.’ ‘EIGENLIJK KAN IK helemaal niet tekenen. Vraag me niet een paard te tekenen. Dat lukt me niet. Als je het vergelijkt met bijvoorbeeld computerkunst, dan is computerkunst dat je in een Boeing stapt en door de lucht vliegt, en tekenen is meer met een Renaultje 4 door Frankrijk kuieren. Je ziet meer, maar het gaat een stuk langzamer. Het zijn verschillende stemmingen waar je in zit. De helft van wat er nu hangt, daarvan is van tevoren bedacht: dat zou ik wel eens op papier willen zien. Hoe ziet dat eruit, dat idee? Er zitten sterren in, en mannetjes. En dan opeens is er een tekening waarop een mannetje een sterretje een beuk geeft. Misschien had ik die dag een pesthumeur, en wilde ik iets afsluiten. En dat deed ik dan een beetje gewelddadig. Dat bedenk je dus wel van tevoren. Maar dan heb je al wel een paar tekeningen liggen die over sterren gaan. Dan wordt het een serie binnen een serie, eigenlijk. De andere manier is dat je gewoon iets gaat zitten doen. Je probeert je zo goed mogelijk te concentreren, maar dat lukt niet altijd. Jaren geleden paste ik het cadavre exquis-procédé toe. Dan maakte ik veertig tekeningen voor de helft, vouwde ze op en legde ze weg. De dag erna hetzelfde, weer veertig halve tekeningen. En de dag daar na. Tot het moment dat ik vergeten was wat ik had gemaakt en de an dere helft ging maken. Soms leverde dat juweeltjes op.’ ‘IK WERK STUKKEN beter als ik gelukkig ben. Ik geloof niet zo in de lijdende kunstenaar. Daar ben ik niet zo voor. Je moet toch een soort vitaliteit zoeken in dingen. Dat heb ik eerder als ik gelukkig ben dan wanneer ik het liefst de hele dag in bed zou blijven liggen. Het is niet zo dat ik dan opgewekte tekeningen maak. Wel is het zo dat je energie, vitaliteit, concentratie, geluk, enzovoort, dat je dat allemaal samen hebt. Dan kun je weliswaar de meest macabere, afschuwelijke dingen tekenen, maar dan is het echt op dat moment. Dan klopt het. Die tekening van die man met die plank onder zijn arm, daarvoor had ik als werktitel: “Waarom planken geen engelen zijn.” Wat het precies betekent weet ik niet. Je kunt dingen interessant laten klinken. Dat zijn trucjes, natuurlijk. Maar ik heb hem dus niet gebruikt. Ik wil het puur op het beeld houden. Met zo'n titel kun je het beeld afbreken. Het zou misschien wel in teressant zijn om een keer een tentoonstelling te doen met supertitels, die echt fantastisch zijn.’ ‘ALS JE GOED aan het werk bent, dan voelt het alsof je een instrument bent. Niet van iets hogers, maar van jezelf. Het is een soort automatisch gevoel. Het gevoel dat het klopt. Het onderbewuste speelt daarin een belangrijke rol, denk ik. Het is eerder een mythologisch gevoel dan iets hogers. Iets dat in de mens zelf zit. Iets dat al eeuwen in ons zit en dat voelbaar wordt in kunst. Eros en Thanatos, de levens drift en de doodsdrift. Dat is het onderbewuste dat we allemaal hebben. Als je besluit om daar mee te gaan werken, dan hoef je niet me teen een studie van het onderbewuste te maken, maar het komt wel naar boven als je werkt, als je dingen maakt. In de catalogus staat: “Als ik niks maak, dan ben ik van jullie.” Daar bedoel ik eigenlijk mee: we zijn allemaal karakters en verschillende mensen, maar we zijn wel in heel veel hetzelfde. En als je iets maakt, daar begint het moment dat je je onderscheidt, dat je iets neer zet.’
De openbaring
Raoul Chailloux (1961) presenteert een catalogus van zijn werk onder de titel ‘Plank’. Voor Chailloux betekent dit een nieuw begin in zijn ontwikkeling als kunstenaar. Met de bundeling van beelden, installaties, tekeningen en objecten neemt hij afstand van de ‘ballast uit het verleden’.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/25
www.groene.nl/1999/25