Er gaan in Frankrijk echter steeds meer stemmen op die twijfelen aan het nut van dit soort juridische bestrijding van extreem-rechts. En die twijfels richten zich niet alleen op de politiek-filosofische kant van de zaak. Kan men de democratie redden door de vrijheid van meningsuiting steeds verder in te perken? Leidt de juridische bestrijding er niet toe dat men de democratie eerder vernietigd heeft dan het Front National?
Catherine Trautmann, socialistisch burgemeester van Straatsburg en de motor achter de anti-Front-Nationalmanifestatie op 29 maart jongstleden, is als een van de eerste linkse politici gaan twjifelen. Het verbieden van het congres van het Front National, vertelde zij tegen een journalist van Le Monde, ‘had een politieke kwestie naar een juridisch niveau verplaatst’. De mensen moeten het politieke debat weer meer gaan waarderen. Men vraagt zich in Frankrijk openlijk af of een juridische bestrijding niet een tegengesteld effect heeft, omdat het Front National daardoor in de rol van slachtoffer kan poseren.
De filosoof Jacques Rancière gaf in Le Monde van 21 maart ‘zeven recepten om het racistische gedachtengoed in Frankrijk te verspreiden’. Een van zijn recepten bestond uit het uitbreiden van het juridisch arsenaal van racismebestrijding met wetgeving die ook racistische bedoelingen strafbaar stelt. Doe dat vooral ad hoc, schrijft hij, en wel zo dat de wetgeving alleen gericht lijkt tegen het Front National. Le Pen komt zodoende steeds meer in een positie waarin hij zich kan opwerpen als de enige die zich nog druk maakt over de democratische grondrechten van de Fransen.
Dat recept is door Le Pen goed begrepen. Op zijn congres in Straatsburg van 29 en 30 maart 1997 heeft het Front National besloten een passage over democratische grondrechten in haar statuten op te nemen: ‘Het Front National is een politieke beweging die zich baseert op het algemeen kiesrecht. Gehecht als het is aan de rechtsgelijkheid tussen Franse burgers, ongeacht hun afkomst, ras of religie, verdedigt het Front National de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van de natie. Gehecht als het is aan de vrijheid van meningsuiting en aan de politieke neutraliteit van het onderwijs, houdt het vast aan het principe van een regering van het volk, door het volk en voor het volk.’ (Le Figaro, 31 maart 1997)
IN NEDERLAND is over de politieke consequenties van een juridische bestrijding van anti-immigrantenpartijen nooit uitvoerig gediscussieerd. In het algemeen kan men zeggen dat de linkse partijen steeds aangedrongen hebben op strengere vervolging, terwijl de rechtse partijen zich daartegen voorzichtig verzetten. Maar er zijn uitzonderingen: PvdA-senator Erik Jurgens heeft steeds tegen juridische bestrijding gewaarschuwd. Zijn stem droeg echter niet ver, want de PvdA heeft haar greep op het vervolgingsbeleid verstevigd.
Nadat Janmaat vorig jaar veroordeeld werd wegens uitlatingen in een tv-uitzending van zes jaar geleden, heeft het Openbaar Ministerie de zaak nu voortvarender aangepakt. Al na een jaar was er een rechtszaak tegen Janmaat omdat hij op 24 februari 1996 tijdens een demonstratie in Zwolle heeft gezegd: ‘Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af.’ Onder multiculturele samenleving kan, volgens de rechtbank, ‘in redelijkheid niets anders worden verstaan dan een samenleving waarin mensen met verschillende culturele achtergrond op voet van gelijkheid, volgens hun eigen cultuur, leven. Het afschaffen daarvan is naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel begrepen in de definitie, die art. 90 quater Sr. van het begrip discriminatie geeft.’
Vervolgens constateert de rechtbank dat de uitspraak van Janmaat gedaan is in de context van een demonstratie waarin kreten geroepen werden als ‘Nederland voor de Nederlanders’, ‘Eigen volk eerst’ en ‘Vol is vol’, om ten slotte te concluderen: ‘Daarbij gaat naar het oordeel van de rechtbank om discriminatie wegens hun ras, als bedoeld in art. 137d Sr. De door verdachte geuite woorden kunnen gezien voormelde context immers niet anders worden opgevat dan als doelend op een onderscheid in bejegening van enerzijds “Nederlanders” en anderzijds “buitenlanders”, en wel ten detrimente van laatstvermelde groep. Naar geldend recht levert dit discriminatie van mensen wegens hun ras op.’
OOK AL VERWIJST de rechtbank naar een uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 1990, de niet juridisch geschoolde lezer zal zich hierbij toch zijn ogen uitwrijven. Sinds wanneer vormen buitenlanders een ras? De rechtbank kan zich in haar vonnis maar in zeer beperkte mate beroepen op het Internationaal Verdrag inzake Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie (IVUR). Weliswaar verbiedt dat verdrag elk onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur gebaseerd op ras, kleur en nationale of etnische afkomst, maar dat verdrag is niet van toepassing op het onderscheid tussen burgers en vreemdelingen dat door de staat zelf gemaakt wordt (artikel 1.2).
En met goede redenen, want het onderscheid tussen burgers en zij die slechts ingezetenen zijn, tussen Nederlanders en buitenlanders, tussen eigen volk en vreemdelingen, vormt de kern van de nationale staatsgedachte. Wat is anders de rechtsgrond om asielzoekers in gevangenissen op te sluiten? De discriminatie van buitenlanders is een van de fundamenten van het bestaande statenstelsel en men kan dat dus niet strafbaar stellen zonder ons gehele staatsbestel ter discussie te stellen. Zelfs anarchisten pleiten tegenwoordig niet meer voor het afschaffen van de staatsgrenzen.
Janmaat c.s. zijn dus veroordeeld op het expliciteren van de ideologische grondslag van de natiestaten: ‘Nederland voor de Nederlanders’, ‘Amerika voor de Amerikanen.’ Door een politicus te veroordelen op grond van het feit dat hij buitenlanders zou willen discrimineren, staat de rechter die politicus niet toe legaal overheidsbeleid te propageren. Met uitspraken als ‘Vol is vol’ en ‘Eigen volk eerst’ roept Janmaat c.s. de regering immers op te doen wat zij zelfs volgens het IVAR zou mogen doen. Sterker nog, het discrimineren van buitenlanders is iets wat douane en vreemdelingenpolitie dagelijks doen, zoals iedereen die wel eens in een ‘Turkenfuik’ gezeten heeft, weet.
De rechtbank heeft Janmaat een hogere straf opgelegd dan de officier van justitie geëist had; zij heeft Janmaat veroordeeld tot weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee heeft men Janmaat een reusachtige eer bewezen. Hij wordt mogelijk na Domela Nieuwenhuis het tweede kamerlid dat wegens politieke uitspraken in de gevangenis belandt.
Hoewel milder in de strafmaat, was de officier van justitie in haar requisitoir nog verder gegaan dan de rechtbank. Zij zei op 17 maart: ‘Met buitenlanders bedoelen de verdachten mensen in een achterstandspositie, afkomstig uit andere culturen dan de Nederlandse.’ En daarop volgde de conclusie: ‘Het versluierend naar voren brengen van discriminerend gedachtengoed is naar mijn mening nog veel gevaarlijker. Wanneer men zonder omhaal onder woorden brengt wat men bedoelt met “Eigen volk eerst”, “Vol is vol”, “Nederland voor de Nederlanders” of “Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af”, zullen zeer veel mensen geschokt reageren en zich van de sprekers distantiëren. Een versluierde tekst zal door een grotere groep overgenomen worden zonder dat men zich realiseert wat men eigenlijk zegt. Het enge gedachtengoed zal daardoor mogelijk makkelijker ingang vinden.’
ZELDEN IS HET POLITIEKE karakter van het vervolgingsbeleid zo helder weergegeven; zelden ook is een zo totalitaire redenering gebruikt door een Nederlandse officier van justitie. Het gaat bij anti-discriminatiewetgeving niet meer om het tegengaan van ongelijke behandeling, het gaat ook niet om het verbieden van aanzetten tot rassenhaat, het gaat om het tegengaan van de verspreiding van een ‘eng gedachtengoed’. Maar daarbij gebruikt de officier van justitie zelf een heel enge argumentatie. Eerst reconstrueert zij de bedoelingen achter de door Janmaat c.s. uitgesproken teksten om hem op die bedoelingen te veroordelen; vervolgens beschouwt zij het feit dat hij deze veronderstelde bedoelingen niet heeft geformuleerd als verzwarende omstandigheid. Met andere woorden: als de verdachte zijn werkelijke bedoelingen onomwonden had geformuleerd, was haar eis minder hoog geweest. Het is een redenering die we eigenlijk alleen in de rechtspraak van totalitaire regimes tegenkomen. Het requisitoir is een opmaat tot het instellen van een gedachtenpolitie.
De veroordeling van Janmaat c.s. is de uitdrukking van een collectief schuldgevoel. Wat Janmaat zegt, wordt niet alleen door veel Nederlanders stiekem gedacht, de standpunten van Janmaat inzake de toelating van vreemdelingen zijn de afgelopen tien jaar stilletjes uitgevoerd. Toen Janmaat voor het eerst opperde de ontwikkelingshulp te gebruiken om de toestroom van vreemdelingen tegen te gaan, werd dat idee met afschuw van de hand gewezen. Minister Pronk zei destijds plechtig dat hij dat ‘verre van zich wierp’. Inmiddels is het gebruik van ontwikkelingsgelden ter voorkoming van migratie een integraal onderdeel van zijn beleid.
Een tweede voorbeeld. Jarenlang heeft Janmaat geageerd tegen het ‘voortrekken van buitenlanders’. Tot nog toe werd dat als racistisch bestempeld. Onlangs echter keerde Jacques Wallage zich in soortgelijke bewoordingen tegen de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen. Nog een voorbeeld. Toen Janmaat er in 1994 voor pleitte om illegale vreemdelingen per schip terug naar het land van herkomst te brengen, ging er een golf van verontwaardiging door de media. Inmiddels is de koppelingswet aangenomen en zullen de illegale buitenlanders in de toekomst mogelijk geen medische hulp meer kunnen krijgen en hun kinderen zullen van school moeten. Wat is dan nog het verschil met de oproep van Janmaat om de illegalen op te pakken en te verschepen? Ligt dat verschil dan niet voornamelijk in de retoriek en in de door de rechtbank toegeschreven bedoelingen? De regering heeft natuurlijk het beste met de buitenlanders voor en Janmaat heeft dat niet.
Door Janmaat op te sluiten, kunnen wij ons collectieve schuldgevoel verlichten. Wij doen immers iets tegen racisme en vreemdelingenhaat? In dit verband is het opvallend hoe alle door de regering gesubsidieerde antiracistische organisaties zich op Janmaat storten. Het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR), dat zich vroeger vooral bezighield met het bestrijden van ongelijke behandeling en discriminatie van allochtonen op de arbeids- en woningmarkt, houdt zich tegenwoordig nog vrijwel uitsluitend bezig met de bestrijding van politiek racisme (lees: Janmaat). Kritiek op de regering of op het bedrijfsleven is vrijwel verstomd. Onderzoek naar rassendiscriminatie heeft de LBR al sinds 1994 niet meer gedaan.
Achter de uitspraak van de Zwolse rechtbank gaat dus een flinke dosis Hollandse hypocrisie schuil. De politieke consequenties van de uitspraak kunnen echter voor de Hollandse democratie van verstrekkende betekenis zijn. De vrijheid van meningsuiting wordt namelijk niet alleen beperkt voor Janmaat en de zijnen. De strategie van het Openbaar Ministerie leidt tot juridisering en tot een dubbele beperking van de publieke discussie. Niet alleen Janmaat wordt de mond gesnoerd, maar ook anderen die zich over de zaak willen uitspreken. Toen ik in de Volkskrant van 12 maart schreef dat ook Janmaat vrijheid van meningsuiting hoort te hebben, werd onmiddelijk ook die van mij ter discussie gesteld. Want als een zaak ‘onder de rechter is’ dan dienen alle partijen zich, volgens goed gebruik, van commentaar te onthouden. In die juridische traditie schreef J. Veeris, directeur van het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Forum, in Het Parool dat ik ‘voor mijn beurt’ had gesproken: ‘Janmaat is tenslotte nog niet veroordeeld.’
In de reactie van het LBR in de Volkskrant schreef Anne Possel dat ik in mijn oordeel het recht van etnische minderheden om gevrijwaard te worden van het aanzetten tot rassenhaat niet had meegewogen. Zij eindigt met de zin: ‘Gelukkig dat we in een democratische rechtsstaat leven waar de onafhankelijke rechter aan die afweging wel toekomt.’ Maar als ik beargumenteer dat wat Janmaat heeft gezegd niet opgevat kan worden als het aanzetten tot rassenhaat, dan hoef ik die ‘aanzet tot rassenhaat’ ook niet mee te wegen. Ernstiger acht ik in dit verband echter dat ook Possel de oordeelsvorming over deze zaak heeft overgedragen aan de rechter.
En zo durft langzamerhand niemand meer iets te zeggen. De racisten niet omdat de rechter voor hen al een paar handboeien heeft klaarliggen. De antiracisten niet omdat die de discussie liever aan de rechter overlaten: die is immers onafhankelijk. Volkskrant-journaliste Anet Bleich schreef aan de vooravond van het proces in de Volkskrant: ‘Wellicht is het een reden tot vrijspraak als Janmaat in de gewraakte rede niet nader heeft aangeduid welke middelen hij denkt te gebruiken om de multiculturele samenleving af te schaffen en wat hij daarvoor in de plaats wil stellen. Ik matig mij daarover geen oordeel aan, ik ben geen jurist.’
MAAR NIET ALLEEN laat Bleich de bepaling van de strafmaat aan de rechter over, de rechter bepaalt nu ook wat er onder een multiculturele samenleving verstaan moet worden. In het vonnis schrijft de rechtbank dat men in zo'n samenleving ‘op voet van gelijkheid, volgens de eigen cultuur’ leeft. Maar wat nu als een van die culturen niet strookt met het Nederlandse rechtsstelsel? De rechter geeft hierop geen antwoord, zijn definitie van de multiculturele samenleving laat echter een zeer cultuurrelativistische interpretatie toe. De veelbesproken vrouwenbesnijdenis, de lijfstraffen bij de opvoeding van kinderen en het verstoten van vrouwen, het zijn evenzovele voorbeelden van het leven volgens de eigen cultuur die men niet kan verbieden zonder het beginsel ‘op voet van gelijkheid’ aan te tasten. Toch zijn genoemde praktijken strijdig met de Nederlandse wetgeving. Moeten we die wetgeving dan gaan veranderen? De rechter betreedt hier een terrein dat hij niet zou moeten betreden.
Bleich ziet graag een jurisprudentie ontstaan over de vraag waar de grens ligt tussen het domein van de vrijheid van meningsuiting en uitspraken die aanzetten tot discriminatie of haat. Daar ben ik ook een voorstander van, maar anders dan het Openbaar Ministerie zou ik willen dat de rechter daarbij de grootst mogelijke terughoudendheid in acht neemt. Het onderhavige voorbeeld laat zien dat de rechter anders geneigd is dat domein van de vrijheid van meningsuiting steeds verder in te snoeren. Dat is namelijk onvermijdelijk bij het strafbaar stellen van politieke meningen. Elke verzwaring van de straf op opiniedelicten zal tot een meer versluierd taalgebruik leiden, dat dan op zijn beurt ook weer vervolgd zal worden. De uitspraken van de officier van justitie laten daarover ook geen misverstand bestaan. Niet alleen de politieke discussie maar ook het wetenschappelijke en artistieke debat zal daardoor door de rechter getoetst gaan worden.
Laat ik nog een voorbeeld geven. Als de rechter zou verbieden te zeggen dat mensenrassen niet gelijk zijn, zou hij daarmee niet alleen ingrijpen in een politieke discussie maar ook in een wetenschappelijke. Er zijn antropologen die menen dat er rassen bestaan. Zij zien verschil tussen een neger en een eskimo. (Er zijn trouwens ook niet-antropologen die dat verschil zien). Hetzelfde geldt voor etnische groepen: er zijn mensen die verschillen zien tussen Marokkanen en Turken. In een onderzoek onder migrantenpolitici heb ik hun de vraag voorgelegd in hoeverre verschillende etnische groepen verschillend reageren op het racisme in de Nederlandse samenleving. Een van de ondervraagde migrantenpolitici antwoordde na lange aarzeling: ‘Ja dat vind ik moeilijk… Als je niet lang nadenkt en niet ideologisch geschoold bent en niet kan analyseren… ja… dan zie je het verschil wel.’ Deze uitspraak is daarom zo treffend omdat hij aangeeft dat het niet herkennen van een etnisch of raciaal verschil een hoge mate van ideologische scholing vereist. Die ideologische scholing dreigt nu verplicht gesteld te worden.
MOET ER DAN TEGEN racistische partijen helemaal niet juridisch worden opgetreden? Jazeker wel, maar alleen als zij zich niet aan de democratische spelregels houden, alleen als zij tot politiek of racistisch geweld oproepen of daartoe overgaan. Op dat punt is er wel degelijk een leemte in de wetgeving. Want ook al plegen vooraanstaande CD'ers regelmatig gewelddelicten, hun partij gaat toch vrijuit omdat de geweldplegers zodra zij ontdekt worden door Janmaat worden geroyeerd. Daarmee gaat de CD te gemakkelijk vrijuit. Men zou zich kunnen voorstellen dat bestuurders van politieke partijen verantwoordelijk gesteld worden voor racistisch geweld en intimidatie die door hun leden worden uitgeoefend. Die verantwoordelijkheid zou kunnen worden vastgelegd in een nieuwe wet Ketenaansprakelijkheid Racistisch Geweld.
Daarnaast zullen ook de opsporingsinspanningen moeten worden vergroot. Ik heb al eerder gepleit voor het inzetten van de BVD bij het opsporen van racistisch geweld. Als de BVD dat als haar hoofdtaak zou gaan beschouwen, zouden wij minder bang hoeven zijn voor racistische groeperingen. Dan zouden de democraten met die racisten in debat kunnen gaan zonder angst voor straatterreur en intimidatie. En de racisten op hun beurt zouden niet bang hoeven zijn voor de gedachtenpolitie van het Openbaar Ministerie. Dan staat het belang van allochtonen ook niet tegenover de grondwettelijke rechten die alle burgers - en dus ook Hans Janmaat - dienen te hebben.
En op die wijze zou de juridische bestrijding van racisme de democratie kunnen beschermen in plaats van haar te ondergraven. Dan zouden wij kunnen proberen ook onredelijke mensen van de redelijkheid van ons standpunt te overtuigen. Dat geldt ook indien men ervan uitgaat dat extreem-rechts een antidemocratische stroming is. Want in een democratie hebben ook diegenen die zelf tegenstander zijn van een democratisch stelsel recht van spreken. Zij hebben dat om principiële en om pragmatische redenen. Want het principiële kenmerk van een democratisch regime is nu juist dat het niemand uitsluit. Democraten hopen dat zij hun vijanden door overleg en insluiting van hun ongelijk kunnen overtuigen. Door mee te doen zullen ook degenen die in potentie vijandig staan ten opzichte van de parlementaire democratie, langzaam maar zeker overtuigd raken van de voordelen van zo'n stelsel.
Dat proces van insluiting, dat anarchisten graag ‘inkapseling’ noemen, is ooit met succes werkzaam geweest bij extreem-links. Wie zou in 1958 gedacht hebben dat de stalinist Marcus Bakker ooit uitgeroepen zou worden tot de beste parlementariër van Nederland? Wie zou toen voorspeld hebben dat in het Tweede-Kamergebouw een zaal naar hem vernoemd zou worden? En dat de CPN zou worden opgeheven om samen met de PSP en de PPR op te gaan in GroenLinks? Daar is maar heel weinig juridische bestrijding voor nodig geweest; het geduldige beschavingsoffensief van de parlementaire democratie bleek voldoende. Extreem-links is langs democratische weg uitgeschakeld. Waarom zou dat met extreem-rechts niet lukken?