‘Als Philips komt, gaan onze lonen omhoog. Althans, dat hoopten wij’, zegt een werknemer. ‘We zijn zelfs bijna gaan staken.’
Een Philips-directielid in Polen: ‘Als ze loonsverhoging eisen, zeggen wij: Prima. Maar dan gaan wij naar de Sovjetunie. Daar zijn de lonen nog lager.’
Niet alleen Philips zit in Polen. Bij de ambassade zijn zo'n tweehonderd Nederlandse bedrijven bekend. Van kleine garnalenbedrijfjes tot de ING-groep, de SHV (Makro) en Unilever. Polen is een economisch strijdtoneel dank zij een kleine eenentwintigduizend bedrijven met buitenlands kapitaal - vooral joint ventures in de elektrotechnische en voedingsindustrie zijn populair.
Directeuren wonen in de betere wijken rond Warschau. Op een zondagmiddag loop ik door zo'n wijk met achter hekken verscholen villa’s, waaronder die van Philips-directeur Jaap van Oost. Twee cocker-spaniels springen uitbundig rond. ‘Haal die dingen weg!’ roept Van Oost tegen zijn vrouw die rode wijn en Hollandse kaas serveert. In de drie jaar dat ze in Polen is, heeft ze nauwelijks iets van het land gezien, ‘want mijn man is te druk met Philips’.
Van Oost, geirriteerd: ‘Wij hebben laatst samen een uitje gehad. Naar die fabriek die we willen opkopen.’ Mompelend: ‘Dat zal ons wel lukken.’ Dan, opgetogen: ‘Bij die fabriek hoort een compleet vakantiekamp. Zo kunnen wij onze werknemers af en toe vakantie bieden. Wij hadden in Nederland ook Philips-vakantiekampen.’ Polen, verduidelijkt hij, lijkt sprekend op Nederland ten tijde van de wederopbouw: ‘Met een verschil: dit volk is aan de drank.’
Philips heeft zo'n 4500 Polen aan het werk in de produktie van (spaar)lampen, batterijen, tuners en tv’s. Aan het eind van dit jaar zullen dat er zesduizend zijn, schat Van Oost - als de Polen tenminste niet te moeilijk doen. Hij bespeurt onder het volk een groeiende weerstand tegen buitenlandse investeerders. Kortzichtig, vindt hij: ‘Kortzichtigheid zit in hun genen. Het zijn net Arabieren.’
Zijn vrouw knikt: ‘Dat merkten we toen ze hier parket kwamen leggen. Vier staan er te praten. Eentje werkt.’
Van Oost: ‘Maar intelligentie zit ook in hun genen. Daarom zal Polen de technische en intellectuele zone van Europa worden. Zij zullen onze technologie snel oppikken. En dat met hun lage lonen. Het gaat hier bloeien.’ Hij noemt het dan ook onvermijdelijk dat Philips’ arbeidsintensieve produktie in het Westen naar Polen vertrekt: ‘Wij hebben geen keus. Onze concurrenten zitten hier ook.’
IEDEREEN IS gekomen - van multinationals, textielhandelaartjes tot en met de experts die elkaar beconcurreren in het kader van het ‘EU Phare Project’ (geld om Oost- Europa klaar te stomen voor de EU). Van de voormalige oostbloklanden wordt in Polen, na Hongarije, het meest geinvesteerd - voorop door de Amerikanen, gevolgd door respectievelijk Duitsland, Italie en Nederland. ‘Deze markt is on-ge-loof-lijk competitief’, zegt Frank Braeken, de commercieel directeur van Van den Bergh Foods Polska, een dochter van Unilever. ‘Master-copiers’, zo betitelt hij de Polen: ‘Ze kopieren alles van ons. Van onze kwaliteit tot onze merknamen, verpakkingen, reclamecampagnes en marketingstrategieen. Men kopieert onbeschaamd. Onze aanwezigheid tilt de hele industrie op.’
Onderricht in het vrije marktdenken, dat is de brandende missie. Het resultaat? ‘Ze weten nu wat werken is’, grapt Braeken. ‘Ze gaan vooruit. Maar abstract denken, dat kunnen ze nog niet. Je moet niet met concepten bij ze aankomen.’
Geen wapengekletter meer, dit is beschaafd kolonialisme: ‘Wij zijn de Polen aan het opvoeden’, zegt Wim Dreschler, agronoom in een project van Economische Zaken. Hoe? ‘Door het goede voorbeeld te geven’, zeggen de Nederlanders unaniem. Het is wel oppassen geblazen: ‘De Polen zijn bang dat wij hun de les komen lezen. Ze hebben een minderwaardigheidscomplex, maar voelen zich tegelijkertijd meerderwaardig’, zegt Jan Slob, de nieuwe directeur van Nutricia. In zijn fabrieken bespeurt hij een ‘spanningsveld’ tussen Polen en Nederlanders.
In de Ovita-Nutriciafabriek (zeshonderd werknemers) in Opole prijken een gloednieuwe menginstallatie, snelle lopende banden en moderne sterilisatieketels. Nutricia sloot drie jaar geleden een joint venture met Ovita, de toenmalige staatsproducent van babyvoeding die in de problemen raakte door de ‘shock-therapie’: in een klap werden alle subsidies stopgezet.
In een produktiehal hangt de zoete geur van boomgaard. Duizenden appels en peren worden gewassen, rollen verder over de appels- en perenlijn en eindigen in kratjes met twaalf flesjes Bobovita. Manager Dolf Luning leidt ons rond tussen inpakkende vrouwen. ‘Ze werken harder dan toen. Dat vinden ze prettig.’ Nederlanders hebben een voorbeeldfunctie, zegt Luning, en er is al veel bereikt: ‘Het personeel is flexibel, de kwaliteit verbetert, de produktie is constanter en efficient.’
Plots staat de lopende band stil: een V-snaar van de etiketteermachine is geknapt. De werkneemsters openen flesjes vruchtesap en wachten lurkend af. Een half uur later valt overal de stroom uit.
‘Dit is Polen’, mompelt Luning.
Een jonge medewerker van Nutricia zegt dat de Polen geen aardige mensen zijn: ‘In een van onze fabrieken hebben wij laatst de toiletten opgeknapt met wc-papier en lampen. Binnen een half uur was alles weg.’
Wat te doen als de Polen echt niet willen? Voor dat dilemma staat de agronoom Wim Dreschler - voor drie jaar naar Lublin gestuurd in opdracht van Economische Zaken: zet een veiling op voor de Poolse boertjes. Een veiling, vermoedt Nederland, snijdt aan twee kanten: de Poolse boeren krijgen een betere prijs voor hun produkt. En voor de export van Nederlandse groenten is het een mooi distributiekanaal. (Projecten van Economische Zaken hebben het uitdrukkelijke nevendoel dat Nederland er ook beter van moet worden.)
Dreschlers probleem: de Polen wllen geen veiling. ‘Ze zien eenvoudigweg het nut niet’, zegt hij in zijn kantoortje in Lublin. ‘Ze houden zich niet aan hun afspraken en ze kunnen niet samenwerken.’
Dan vliegt de deur open. Een Nederlandse veilingexpert die voor een weekje over is, komt schaterlachend binnen: ‘Ik heb veilingnormen uit 1960 meegenomen. Maar zelfs die van 1950 zouden nog te hoog gegrepen zijn.’
‘Wat heb je vandaag gezien?’ vraagt Dreschler streng.
‘Rotte appelen, beschadigde verpakkingen. En hier moet een veiling komen?’
Dreschler, later: ‘Soms moeten we het een beetje doordrukken. Het ministerie wil resultaten zien.’
Ook organisatiedeskundige Rolf Hunink stuit op onvoorziene problemen. Met Phare-geld van de EU moet hij het ministerie van Algemene Zaken upgraden, maar: ‘Steeds als ik een ambtenaar heb opgeleid, is-ie bij wijze van spreken de volgende dag naar het beter betalende bedrijfsleven vertrokken.’ Hetzelfde liedje voor het onderwijs: goede docenten op povere loontjes lopen weg, want hoge lonen zijn de andere kant van de lage-lonenmedaille: goed opgeleide Polen, zoals accountants en managers, zijn veelgevraagd, schaars dus duur. ‘Een tweetalige secretaresse vroeg zelfs twaalfeneenhalfduizend gulden per maand’, vertelt Pouwel Brouwer, de Nederlandse directeur van het Amerikaanse bedrijf Cargill. Voor een beetje redelijke accountant, zegt hij, worden bedragen van 8000 gulden per maand betaald - een heel contrast met het produktiepersoneel, dat per maand zo'n driehonderd tot vijfhonderd gulden bruto verdient. De lage lonen, verzuchten de Nederlanders, stijgen razendsnel - ten opzichte van vorig jaar al met zo'n dertien a vijftien procent. Daarbij komen de werkgeverspremies die oplopen tot bijna vijftig procent. Kortom, wie nu nog voor de lage lonen komt, is stapelgek. En trouwens: het is een hardnekkig misverstand dat de Nederlanders in Polen zijn vanwege de lage lonen. Wij zijn er, zeggen ze, vanwege de ‘groeimarkt’ van 38 miljoen Polen die wel een lampje kunnen gebruiken. ‘Die flats hier!’ moppert Philipsman Jaap van Oost. ‘Er hangt een lampje aan het plafond. Geen gezicht.’
Polen is nog maar een tussenstation: de groeimarkt van de voormalige Sovjetunie is het einddoel. ‘Wij kunnen de Polen als springplank gebruiken’, zegt Van Oost. In Polen, licht hij toe, kun je ervaring opdoen in de mentaliteit van Oosteuropeanen. Jan Slob van Nutricia rept over de op handen zijnde ‘penetratie’ van de Sovjetunie: ‘Wij zijn hier een spelletje Risk aan het spelen.’
HOEZO VERLIEST Nederland werkgelegenheid door de aanwezigheid van Nederlandse bedrijven in Polen? Joep Cheriex, de gaande directeur van Nutricia: ‘Wij produceren onze babyvoeding alleen voor de binnenlandse markt. Wij exporteren niet. Wij scheppen juist werk voor Nederlanders. We zijn hier bijvoorbeeld met z'n tienen.’ Zijn opvolger Jan Slob wijst op de hoge importbelasting van Polen: ‘Als ze die niet hadden ingevoerd, waren we nooit gekomen. Dan hadden wij in het Westen efficienter voor hen geproduceerd.’
Frank Braeken: ‘De Polen vormen eerder een bedreiging voor de top zoals wij. Ik word straks weggeconcurreerd door zeer goed opgeleide en ambitieuze Polen.’ Een stap verder, vermoedt hij, en Poolse managers zouden weleens bedrijven in Nederland kunnen bestieren. ‘Het wordt een netto-exporter van skills, zoals je ziet in India. Eenmaal goed opgeleid, vind je ze terug in de hele wereld.’
En het laatste misverstand moet ook uit de wereld, vinden de Nederlanders: de Polen worden uitgebuit? Braeken: ‘De wetgeving is misschien wel achter, maar niet achterlijk. De arbeidsomstandigheden- en milieuwetgeving is zeer uitgebreid. Wij hebben een arbeidsinspecteur in dienst. Verplicht.’
Drie jaar geleden trof Braeken een failliete inboedel in de oude margarinefabriek te Katowice. Nu produceren er duizend werknemers Rama en Bona. Bedrijfsleider Peter Kaiser voert ons trots door de hallen en rukt de deuren van de toiletten open: ‘Schoon! Dit was een van onze eerste projecten.’
Tussen enorme ketels met olien loopt een werknemer wat verloren rond. Verderop smijt een man doos voor doos naar beneden, naar de lopende banden waar vrouwen staan in te pakken. Unilevers dochter heeft de tent gemoderniseerd. Maar, zegt Braeken, dit heeft niet tot boventallige werknemers geleid: ‘We hebben iedereen aan het werk kunnen houden dank zij de toegenomen produktie.’ Op de werkvloer hoor ik echter een ander verhaal - van Lucia Stalmach, een inpakster van 54. In witte jas en dito petje staart ze verlegen naar de tafel in een kleine kantine. Dan: ‘Ik wil niet weg. Maar ik moet weg. Ze hebben liever dat ik met pensioen ga. Dat betekent dat mijn inkomsten gehalveerd worden. Ik moet nieuw werk gaan zoeken.’ Stalmach is lid van de vakbond, maar roept die hulp niet in. ‘De bond is er alleen voor excursies en jubilea.’ De bedrijfsleider die tolkt, werpt mij een verbaasde blik toe. ‘Ik had niet verwacht dat ze zo openhartig zou zijn in mijn aanwezigheid. Ze heeft gelijk. Wij proberen haar met zachte hand eruit te werken. Wij hebben namelijk te veel personeel. Op sommige afdelingen zit iedereen zonder werk.’
Harde cijfers zijn er nog niet, maar wel signalen: de komst van westerse bedrijven betekent werkloosheid voor fabrieksarbeiders: er wordt geautomatiseerd, ook al gaat dat in een lager tempo dan in het Westen. Vanwege de lage lonen blijft handarbeid soms goedkoper. Maar toch. ‘Het is onafwendbaar dat een deel van het produktiepersoneel zal moeten verdwijnen’, zegt Joep Cheriex van Nutricia. Daar staat wel wat tegenover: ‘Wij scheppen werk voor de beter geschoolden.’
Het gaat niet meer zo vlotjes. De Polen staan niet meer te popelen om een joint venture met het buitenland aan te gaan. De Nederlandse ambassade in Warschau is er niet gerust op, zegt Peter Verheyen, commercieel attache: ‘De eerste jaren was het: we hebben het Westen nodig. Maar sinds de laatste anderhalf jaar is achterdocht ontstaan. Men vreest dat er een uitverkoop van de kroonjuwelen gaande is.’
Het sociaal-democratische regeringsbeleid is voorstander van verdergaande privatisering - die van de telecommunicatie is bijvoorbeeld op handen - en van buitenlandse investeringen. Maar in de praktijk, zegt Verheyen, is de bureaucratie groot en ondoorzichtig - en nog erger dan in de beginjaren negentig, de tijd van de joint ventures-boom. Een met plakkertjes bezaaide landkaart aan de muur van de ambassade herinnert aan die tijd. Bij elke Nederlandse investering plakte het ambassadepersoneel enthousiast een stickertje.
Dat Verheyen zich terecht zorgen maakt, blijkt bijvoorbeeld in de Poolse helikopterfabriek te Swidnic - de fabriek waar de historische stakingen zijn begonnen (en niet, zoals men denkt, in Gdansk). Engelse en Franse bedrijven hebben deze fabriek voor een joint venture benaderd. ‘No way!’ schreeuwt een pr-medewerker in het oorverdovend lawaai van helikopters-in-wording: ‘Wij kennen daar genoeg voorbeelden van. Je weet nooit wat ze gaan doen. Misschien maken ze wel een onderdelenbedrijf van ons of worden wij ontslagen.’
Het is de schuld van de Amerikanen. Zeggen de Nederlanders. Zij kochten fabrieken op en een dag later stond het voltallige Poolse management op straat. Geen wonder dat het vertrouwen in de buitenlanders weg is. Inclusief het vertrouwen in hun produkten. ‘Wij stuiten op chauvinistisch koopgedrag’, zegt de Bona-bedrijfsleider. Koopt Poolse waar, is de steeds luider wordende leus.
Een economisch redacteur van de Poolse krant Rzeczpospolita, die haar naam liever niet genoemd ziet, begrijpt het toenemende chauvinisme. Steeds meer Polen, signaleert ze, vragen zich af wat de buitenlanders in Polen aan het doen zijn: ‘Die experts bijvoorbeeld. Zij komen hier onderzoeken wat wij allang weten en laten ons achter met onhaalbare aanbevelingen, zoals: de boeren moeten meer investeren. Hoe dan? Banken vragen dertig procent rente.’ De redacteur begint een donkerbruin vermoeden te krijgen: ‘Wij zijn een werkgelegenheidsproject voor werkloze buitenlandse experts.’ Verder het bekende verhaal: ‘Eerst waren de supermarkten leeg terwijl we veel geld hadden. Nu zijn ze vol, maar kunnen we niets kopen. Het overgrote deel van de bevolking is arm. Men had te hoge verwachtingen van de komst van westerse bedrijven. We produceren nu naar westers model, maar betere lonen staan er niet tegenover.’
‘ZELFS DE vice-minister van Landbouw is tegen ons’, verzucht een Nederlandse landbouwexpert off the record. ‘Wat doen jullie Nederlanders hier? Wij zijn elkaars concurrenten’, kreeg hij te horen toen hij trots zijn opwachting kwam maken. ‘Wij willen de Poolse boeren helpen om hun produktie te moderniseren’, antwoordde de expert. ‘Maar om eerlijk te zijn: wij zijn hier ook vanwege de spin off: de export van onze eigen produkten.’
‘Jullie vergissen je’, sprak de vice-minister. ‘Onze kool is beter dan die van jullie.’ Einde discussie.
De landbouwexpert begrijpt het wel: ‘Goedkope Nederlandse tomaten en aardappelen veroveren nu al de Poolse markt. Maar als de boeren niet meegroeien in het vrije marktdenken, dan redden ze het niet. Ik wil de Polen beschermen.’
En op de ambassade in Warschau regent het intussen telefoontjes van Nederlandse boeren die naar Polen willen. Vooralsnog verkoopt de regering geen grond aan buitenlanders. Maar dat kunnen ze niet eeuwig volhouden, vindt attache Peter Verheyen. ‘De Polen denken dat ze zonder ons kunnen’, zegt hij. ‘Zij vergissen zich.’
‘Ze zeggen wel dat ze liever Poolse produkten hebben. Maar als het erop aan komt, hebben ze liever onze margarine’, zegt Frank Braeken.
Ook Philips maakt zich vooralsnog geen zorgen. ‘Er zitten hier plenty mensen die in onze fabrieken kunnen werken’, zegt Jaap van Oost.
Nee, Poolse vrienden maken ze niet. ‘Als ik tegen ze zeg: kom je vanmiddag wat drinken in het Marriott’, zegt Frank Braeken, ‘dan kost ze dat hun halve maandloon.’ Pouwel Brouwer van Cargill zegt dat hij zich voor zijn rijkdom schaamt: ‘Ik zou het niet in mijn hoofd halen om Poolse collega’s in mijn huis uit te nodigen.’ Hij merkt dat zijn collega’s een voor een nieuwsgierig voorbij zijn huis komen sluipen.
En de Philips-directeur heeft zijn villa in een bunker veranderd. Zes camera’s bewaken het huis. In nood kan het gezin naar de hermetisch af te sluiten ‘communicatiekamer’ vluchten. ‘Van daaruit’, zegt Van Oost, ‘kunnen wij met de politie of het leger communiceren.’
‘Wij laten ons niet bang maken’, zegt zijn vrouw. En ze serveert nog een stukje Hollandse kaas.