Personages als de dikzak, de spreker door de telefoon, twee futuristische krachtpatsers, de opmerkzame arbeider en iemand met slechte bedoelingen. De laatste loopt rond met een geweer. Voor Malevich was het een belangrijk moment in zijn ontwikkeling. Terecht dat er flink aandacht aan wordt besteed in de grote Malevich-tentoonstelling, tot 2 februari in het Stedelijk Museum.

Ik heb lange tijd doorgebracht in de zaal met de houten tribune om naar fragmenten te kijken van een reconstructie uit 1981. Thuis ontdekte ik dat deze reconstructie van het California Institute of the Arts compleet op YouTube staat. De acteurs zijn gekleed in kubistische kostuums: ronde, vierkante, hoekige vormen, felle kleuren. Doordat de kostuums van harde materialen zijn gemaakt, bewegen ze als ouderwetse robots. Gebaren als van poppenkastpoppen. De muziek van Matyushin is niet wat je lekkere muziek noemt. Maar hij blijft lang in je hoofd doorspelen en eigenlijk ging ik er wel van houden.

De overwinning op de zon is in december 1913 twee keer uitgevoerd. Het was een idee van Malevich. In de zomer kwam hij met de futurist Kruchenykh naar de datsja van Matyushin om te overleggen. Chlebnikov had er ook bij moeten zijn, maar die raakte zijn portemonnee kwijt bij het zwemmen en moest zich verontschuldigen. De bijeenkomst noemden ze ‘Het eerste Alrussische congres van de Troubadours van de Toekomst’. De laatste zin uit het bijbehorende manifest: ‘Zo snel mogelijk de oude ruïnes wegbezemen en een wolkenkrabber oprichten die treft als een kogel.’

Bij gebrek aan geld voor verf was het decor in zwart-wit. Er was geen orkest maar een slecht gestemde piano. Van de zeven koorleden konden er drie zingen. Eén repetitie, daarna de generale repetitie, en toen begon het. De proloog van Chlebnikov: ‘Neem vóór de bel uw plaatsen in op de wolken en in de bomen en op de zandbank van de walvis. De klanken uit de trompetbak vliegen naar u toe.’ En: ‘Het schouwhuis is een mond!’

Vervolgens ging het doek niet op: de futuristische krachtpatsers stapten er gewoon doorheen en zeiden: ‘Alles is goed wat goed begint.’ ‘En eindigt?’ ‘Er zal geen einde zijn! Wij doen het heelal versteld staan/ Wij bewapenen de wereld tegen ons zelf/ Wij brengen een slachting van verschrikkingen teweeg/ Wat een bloed. Wat een sabels/ En kanonnenlijven!’

De reconstructie uit 1981 ziet er verantwoord uit. En het is werkelijk een belevenis de beroemde kostuums echt te zien functioneren in dit al even beroemde totaaltheater. Maar je vraagt je af: wat betekende het indertijd dat de zon wordt neergehaald, en dat er dan wordt gezongen: ‘Wij zijn vrij/ De zon is stukgeslagen…/ Leve de duisternis!’

Ik kom allerlei interpretaties tegen. De zon, dat is de tsaar. Of de oude kunsten, de symbolisten. De vastgeroeste vormen. Of de zonnegod Apollo zelf: de rede. Willemijn Stokvis heeft gesteld dat misschien Marinetti de inspiratiebron was, met zijn manifest Laten wij het maanlicht doden: ‘Rondom ons, en in onze harten, was de immense bedwelming van de oude Europese zon (…). Die zon nu smeet ons haar grote toorts van witgloeiend purper in het gezicht, barstte toen uit elkaar en braakte zichzelf geheel in het oneindige uit. Wervelwinden van agressief stof; verblindende versmelting van zwavel, potas en silicaten door de glazen spiegelruiten van het Ideaal!’

Malevich zei dat hij zich met het achterdoek helemaal had losgemaakt van de bestaande figuratie, en dat daarmee het suprematisme begon. Het zwarte vierkant op het kostuum van een lijkbezorger wordt wel als zijn eerste zwarte vierkant gezien.

De reconstructie is verantwoord, en ik ben er blij mee, maar hij is niet levensecht. Gelukkig vond ik op YouTube nog een andere complete uitvoering. In het Russisch, Engels ondertiteld, voor een kennelijk Russisch publiek in onze tijd ‒ de bijgeleverde informatie is onduidelijk. Deze uitvoering is levendig, en het publiek heeft verrassend veel plezier. De mensen in de zaal worden vrolijk van de kostuums, van de gebaren, van de stemverheffingen. Als de acteurs in de openingsscène het papieren voordoek doorscheuren en naar voren stappen, moet het publiek vreselijk lachen. Aan het eind van iedere scène een open doekje. En daarmee wordt het ineens behalve interessant ook nog leuk om de opera te zien. Hij is zijn elan nog niet kwijt als de acteurs niet aan de kunstgeschiedenis maar aan hun eigen moment denken.

Het libretto is vertaald door Willem G. Weststeijn, die er ook een buitengewoon informatieve inleiding bij schreef. Een uitgave in de reeks Slavische Cahiers van Pegasus.