Toch heeft die Friese trots iets merkwaardigs. Het is natuurlijk begonnen met minderwaardigheidsgevoelens: het arme, ondergeschoven noorden dat waardering zoekt op de grasmat. Heel lang wilde dat niet erg lukken, SC Heerenveen bivakkeerde zielig in de onderste regionen van de eerste divisie. Raar genoeg zwol het Heerenveen-gevoel pas goed aan na de dood van oud-Heerenveenspeler Abe Lenstra in 1985. Mythische proporties nam de legendarische voetballer toen aan. Hij was een vedette zonder vedetteneigingen. Als Heerenveen met 5-1 achterstond tegen het grote Ajax kon hij de stand ombuigen tot een 6-5 overwinning. Hij kon een tennisbal doodleggen met zijn klompen. Hij kon beter voetballen dan Johan Cruijff. En wat hij kon, was typisch Fries.
De triomf begon kortom met de mythe van ús Abe. Het vervolg is de plot van een jongensboek. In 1990 promoveerde Heerenveen naar de hoogste voetbaldivisie; het jaar daarna duikelde de club er alweer uit. In 1993 vond er een dubbelslag plaats: de SC keerde terug in de eredivisie én bereikte de bekerfinale. Tegen het grote Ajax. De bekerfinale in Rotterdam werd een nationale feestdag; bijna dertigduizend Friezen trokken in bus of boot naar de Kuip. De finale werd verloren, maar sindsdien is in Friesland het Abe Lenstra-stadion verrezen en is Heerenveen uitgegroeid tot een heuse subtopper in het vaderlandse voetbal. Friesland gaat dit seizoen zelfs voor het eerst in de geschiedenis Europa in.
Maar het merkwaardige is dat naarmate Heerenveen meer en meer hype en uithangbord van Friese trots is geworden, het elftal internationaler is dan ooit. Slechts één Fries speelt er in het team; het vreemdelingenlegioen telt een stuk of vijftien buitenlanders. Roemenen, Polen, Nigerianen, Marokkanen, Bulgaren, Noren, Joegoslaven - op trainingscomplex ‘het Paradys’ draven zo'n tien nationaliteiten door elkaar. Het toont vooral aan dat nationalisme beter gedijt op succes dan op zoiets vaags als volksaard en folklore. Dat de Uefa dacht dat de pompeblêdden een commercieel symbool zijn en het dweilorkest verbood bij de eerste Europese wedstrijd de nationale hymne aan te heffen - het zijn kleine hobbels op de weg naar Europese roem. In Friesland wordt nu al gesproken over een Friese afgevaardigde in het Uefa-bestuur. Die kan Friesland pas goed op de Europese kaart zetten.
GELUKKIG HEEFT Heerenveen een geboren Fries als trainer die er een onvervalst Friese voetbalfilosofie op nahoudt. Als jongetje heeft hij ús Abe nog zien spelen. Zijn filosofie gaat zo: in het verstedelijkte westen van het land is het zakelijkheid troef; voetbalclubs worden er geacht te winnen. Als een speler niet voldoet, roept de clubleiding: ‘foar disse 'n frisse’, voor deze een andere. In de provincie gaat het er gemoedelijker aan toe, het voetbal wordt er niet gedicteerd door het grote geld, de voetballers krijgen er warme aandacht. Het voetbal moet er bovenal mooi zijn, aanvallend en verzorgd. Heerenveen-trainer Foppe de Haan predikt, zoals hij het zelf noemt, ‘naïef realisme’, wat zoiets wil zeggen als alle kaarten op de aanval zetten zonder van de verdediging gatenkaas te maken.
Zijn verzet tegen de commercie en het opportunisme dat het hedendaagse voetbal teistert, maakt dat Foppe de Haan een wandelende verademing is. In niets doet hij denken aan het clichébeeld van de voetbaltrainer in lange regenjas - tegenwoordig: driedelig pak met stropdas - die zich in nevelen van voetbaljargon hult. Hij is aimabel, nuchter, fanatiek, veeleisend en eigenzinnig, en wat het voornaamste is: hij treedt iedereen altijd met open vizier tegemoet. De tovenaar van het noorden verenigt tegelijk de dorpsonderwijzer, hopman en vormingswerker in zich. Dat komt, analyseert hij zelf, door zijn pan-Friese achtergrond.
Foppe de Haan is namelijk Woudfries en Waterfries in een. Hij werd in 1943 geboren in Lippenhuizen, een dorpje bij Terwispel en Gorredijk, in de Friese wouden. Het was de meest armoedige streek van Friesland. Men werkte er in de venerij en werd uitgemolken door de veenbazen. Het was een vruchtbare voedingsbodem voor Domela Nieuwenhuis en diens socialisme. Hij woonde met zijn ouders in een arbeidershuisje zonder waterleiding - ‘s zomers en ’s winters moest je je buiten wassen aan de pomp. Zijn vader was wagenmaker. Halverwege de jaren vijftig was de wagenmakerij al een bijna uitgestorven ambacht en verhuisde het gezin naar Grouw, naar het water. Hij was toen twaalf.
Over zijn jeugd vertelt Foppe de Haan ouderwetse, jongensboekachtige verhalen. Hoe hij in Lippenhuizen als tienjarige de opstelling van het schoolvoetbalteam maakte en onderwijzers van andere dorpsscholen belde om wedstrijden te regelen. Als de dorpsjongens een nieuwe voetbal nodig hadden, gingen ze van de bakker tot de slager het hele dorp af om geld in te zamelen. Op de fiets naar het volgende dorp om een bal te kopen. De armoede en de achterstand maakten dat hij een echte Woudfries werd, iemand met een fel, soms opvliegend karakter en vechtlust. In Grouw, aan het water, was hij arm tussen de rijken. Hij werd er lid van de voetbalclub. Terwijl de andere jongens een complete voetbaluitrusting hadden, beschikte hij over een shirtje, een broekje, een paar voetbalschoenen en een paar klompen. Hij moest zich tussen de Waterfriezen voortdurend bewijzen. Maar hij verwierf ook eigenschappen van de Waterfriezen: bedachtzaamheid, rust en openheid.
ALS TRAINER VAN Heerenveen bewandelde Foppe de Haan de weg van de geleidelijkheid. In de vijftien jaar dat hij er inmiddels werkt, heeft hij de club langzaam aan het succes laten wennen. Het lijkt op de geleidelijkheid die zijn eigen loopbaan kenmerkt. Van jongsaf aan had hij net als een dominee een roeping: hij wilde sportleider worden. Omdat zijn ouders te arm waren om hem naar een sportopleiding te sturen, volgde hij eerst de kweekschool in Heerenveen. Pas later kwam zijn droom uit en kon hij naar het Cios. Daarvoor heeft hij nog betaald voetbal gespeeld voor SC Heerenveen. Al is betaald een veel te groot woord voor het salaris dat hij in dubbeltjes en kwartjes kreeg uitbetaald.
Foppe de Haan is een doorzetter, iemand die het onderste uit de kan haalt. Behalve zijn overtuiging dat voetbal volksvermaak moet zijn en dus aanvallend, heeft hij nog een dogma: mensen moeten aan zichzelf werken, zichzelf veranderen en beter worden. Het is de vechtlust van de Woudfries die hij op zijn spelers projecteert. Ze moeten hun grenzen willen verleggen en er naar streven steeds betere voetballers te worden. En dat niet alleen. Voetballen is een leeg bestaan, vindt hij. Hij wil zijn voetballers niet alleen als sporters opvoeden, maar ook als mens. Zijn spelers bestookt hij met vragen. Ga je stemmen? Waarom volg je geen studie met het oog op de toekomst? Waarom ben je eigenlijk lid van de spelersvakbond? Hij is een man met een grote missie en daar oogst hij succes mee ook. Wat voor nationaliteit zijn spelers ook hebben, ze voelen zich thuis door de openheid en warmte van de Waterfriezen. Ze worden ook een beetje Woudfries. Foppe de Haan zegt het met trots: twaalf van zijn spelers volgen een cursus.