
Toen Carel Blotkamp vorig jaar Museum Boijmans mocht herinrichten wijdde hij een heel kabinet aan de Rotterdamse kunstenaar Kees Timmer (1903-1978). Dat was een opvallende keuze: Timmer geldt als een goeddeels onbekende kunstenaar, die in Rotterdam enige bekendheid had – Boijmans toonde zijn werk voor ’t laatst in 1993 – maar daarbuiten nauwelijks.
Zijn werk blijkt verrassend sterk: Blotkamp toonde schilderijen van dieren, panters, luipaarden, een mandril, een jaguar en twee heel opmerkelijke zelfportretten. Timmer kon veel meer. Hij maakte grafiek in allerlei technieken, hij werkte als edelsmid, hij schilderde impressies uit een verzorgingstehuis, hij maakte grote monumentale sculpturen in de publieke ruimte en een enorm tegeltableau voor het politiebureau aan het Marconiplein in Rotterdam. Hij maakte op uitnodiging van het Prins Bernhard Cultuurfonds enkele langere reizen naar Zuid-Afrika, waar hij de bevolking en de fauna observeerde.
Timmer volgde avondlessen bij de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam en uit nood richtte hij zich daarna op de productie van portretten en van ‘betaalbare kunst’ met onderwerpen als het circus. Veel van zijn latere activiteiten passen in de ambitieuze en ook ideologisch geladen kunstenaarspraktijk van de wederopbouwjaren, maar Timmer viel door zijn voorkeur voor figuratie een beetje buiten de boot waar het de ‘officiële’ kunstwereld en musea betrof. En d’r was nog wat: over Timmer ging de mare dat hij een norse man was, een eenzame, tegendraadse zwoeger met een nogal donkere kijk op het leven. Dat zijn werk in kleine kring werd gewaardeerd, maar verder weinig aandacht kreeg, zou hem bitter en somber gemaakt hebben.
De tentoonstelling in MORE is dus een rehabilitatie, en ook wel een soort bevrijding. MORE toont Timmers schilderijen, grafiek, boekillustraties, foto’s van zijn monumentale werk, en enkele van zijn sculpturen, waaronder een meesterlijke Stier (1956), uit één plaat staal gevouwen, die normaal bij het Nationaal Veeteelt Museum staat (jazeker, er bestaat een Nationaal Veeteelt Museum, in Beers). De schilderijen zijn het bijzonderst, figuratief, maar van een Matisse-achtige ondiepte. De kleurige snuit van de mandril is tot een bijna-abstract blauw vlak gereduceerd en de drie gnoes tot vreemd zwevende, langpotige, donkerblauwe massa’s boven een rode zee. Het is zonder meer een originele manier van schilderen, kleurrijk en melancholiek, kalm en expressief tegelijk.
Maar het heeft een ondertoon, iets onontkoombaars. Wie die droevige rozerode tijgers in hun kooi ziet, vermoedt al snel iets van een achterdochtige, wrevelige, teleurgestelde houding; bij die eerdere tentoonstelling in Boijmans zag een recensent in de ogen van de beesten ‘de ronde, afstandelijke en zelfs wat wantrouwige knikkerogen van Kees Timmer zelf’. Timmer zag die overeenkomst overigens ook: ‘De dieren die ik zag, in het wild en in kooien, daar heb ik feitelijk altijd de kracht in gezien, maar misschien ook de overeenkomst met mezelf. Die dieren waren gekooid, ze konden niet wezen wie ze in werkelijkheid waren.’
Kees Timmer, Mens en Dier, Museum MORE, Gorssel, t/m 6 januari 2019; museummore.nl