Toen publiek en pers die hilariteit gretig inhaleerden, gingen de Art & Pro-acteurs ‘de recensies spelen’, zoals de regisseur het zelf noemde. Strijards’ Kersentuin dreigde tijdens de tournee regelmatig over de rand van de schmiererij te duikelen.
De maestro heeft lang gewacht met zijn volgende Tsjechov-regie. Hij moest er klaar voor zijn. Hij bleek er klaar voor. De explosies van zeven jaar terug zijn implosies geworden. Strijards is in de voorbije zeven jaar als regisseur en theatermaker niet zozeer milder als wel analytischer geworden. Sneed hij de toneellijken in de jaren tachtig nog met een Black & Decker aan stukken, in de jaren negentig hanteert hij het fileermes. Even grimmig, niet meer grimlachend, eerder huilend. Over de pijn om zo te leven.
Strijards’ aanwijzingen aan acteurs waren zeven jaar geleden vaak verrassend, ongewoon en niet zelden ingewikkeld. Els Ingeborg Smits vertelde ooit dat ze een bepaalde scene moest spelen ‘of er zeven kaboutertjes aan haar benen stonden te trekken’. De actrice die nu in Oom Wanja Wanja’s moeder speelt, kreeg per bedrijf precies een woord als opdracht: oud, nog ouder, heel oud, dood. Dat doet Elsje de Wijn trefzeker. In het eerste bedrijf is er nog wat energie, het tweede bedrijf beziet ze met glazige blik, in het derde wordt ze - als slachtoffer van een in blinde razernij uitgevoerde mishandeling - in een paar minuten jaren ouder. In het vierde bedrijf sterft ze, na een plotse aanval van incontinentie, stil en eenzaam ergens achter op het toneel.
Jelena (Jacqueline Blom) komt op vanachter wasgoed. We zien van haar dat waar mannen voor vallen: fraaie benen. Jelena is mooi, maar verder eigenlijk een nog grotere zeur dan Wanja: ze is volledig immobiel geworden, kan alleen nog iets van actie tot stand brengen in reactie op anderen. Jacqueline Blom doet dat meesterlijk. Tegen de tijd dat ze Astrov moet ondervragen over zijn houding tegenover Sonja heeft ze een authentieke wereld van eigenaardigheden opgebouwd, allemaal via concrete toneelhandelingen. Middelen: een speelgoedeend, een schoolbord, de boskaarten van Astrov, diens hand vol punaises. Wanneer ze tijdens de afscheidsscene met Astrov zijn potlood in tweeen breekt, lijkt er met dat eenvoudige gebaar op het toneel een heuse vrieswind op te steken.
Ook in de kleine rollen is de voorstelling effectief. Er wordt niet gelogen, er wordt niets verborgen. De huishoudster Marina (Saskia Rinsma) is een slonzige, licht gestoorde bag- lady met een afgebrand kerkhof als gebit. Telegin (Evert van der Meulen) wil voortdurend niet tot last zijn, en is het dus aanhoudend wel. Hij deed me - zeker in zijn stemgebruik - aan Monfert de Mol uit de Fabeltjeskrant denken. De eeuwige gitaar van Telegin is door een mondharmonica vervangen. Niks weemoed, kitsch zullen we horen: Telegin speelt Ennio Morricone. Jurg Molenaar als Serebrjakov speelt bijna streng wat Tsjechov dit moeilijke karakter voorschrijft: een zestiger die de ogen sluit voor de realiteit, gewoon omdat zulks hem beter uitkomt.
De vormgeving van Stans Lutz doet iets wat ik bij Tsjechov zelden heb zien doen: ze plaatst de handeling in een bewust onesthetische, oerlelijke omgeving. In mijn kindertijd dacht ik altijd dat de hel er ongeveer zo uit moest zien. Als onze keuken thuis.
(Wordt vervolgd!)