‘NEEN, MIJNHEER, ik denk niet dat u het helemaal begrijpt. Het kan wel dat al die kranteberichten u overtrokken lijken en flink op uw lachspieren werken, maar de realiteit is dat dat kleine hebbedingetje ons maatschappelijk leven grondig in de war stuurt.’ Voor Ben van Gorp, socioloog aan de Universiteit van Leiden, is de telefoon, en met name de handtelefoon, een ernstige aangelegenheid. Hij maakt er een proefschrift over, met als werktitel ‘De telefoon en de gevolgen voor ons maatschappelijk zijn’. Daarin gaat hij na hoe ingrijpend de telefoon ons bestaan heeft veranderd.
Van Gorp bladert elke dag zenuwachtig de kranten door op zoek naar nieuwe strubbelingen rond de telefoon. ‘Want de hoofdconclusie die ik in mijn hoofd had: opgelet, vooral met die handtelefoon loopt het de spuigaten uit, is door de realiteit reeds voorbijgehold.’ Een paar weken geleden werd er vanuit verschillende ziekenhuizen melding gemaakt van het feit dat handtelefoons rolstoelen in werking zetten wanneer dit niet de bedoeling was, of dat ze medische apparatuur akelige bokkesprongen lieten maken. Het werd Van Gorp helemaal te veel toen zijn oog viel op een klein berichtje in de Volkskrant, dat melding maakte van een deftige dame in het Concertgebouw, die een voorstelling had verstoord door zich te laten opbellen. Dirigent en uitvoerders verbouwereerd. Medetoeschouwers in alle staten. De directie van het Concertgebouw stond voor een dilemma: iemand de toegang tot de zaal verbieden gaat wel erg ver, maar wie door baldadig gedrag de voorstelling verstoort, flikker je eruit. Van Gorp: ‘Zij is een terroriste. Niet gedreven door een of ander geloof, een politiek standpunt of haat tegenover de maatschappij, maar door het zelfmoordcommando van haar eigen ijdelheid.’
Zelf trekt Van Gorp de telefoon slechts een uurtje per dag niet uit de stekker. ‘Wie mij wil bellen, weet dat hij tussen vier en vijf uur 'smiddags een redelijke kans op succes heeft. Aan de anderen heb ik geen boodschap.’
Boven zijn computer heeft Van Gorp een uitspraak van Hans Warren opgeprikt, waarin de schrijver op hoge toon verklaart de telefoon als een vervelende indringer te beschouwen. Van Gorp besluit om mij eens op de proef te stellen. ‘En? Kunt u Warrens redenering volgen?’ vraagt hij. Ik antwoord door hem uit te leggen hoe belangrijk voor mij de telefoon is en dat ik het heerlijk vind om, wanneer ik maar wil, vrienden en familie op te bellen voor een intiem en diepgaand gesprek. Van Gorp begint te blazen: ‘Erg intiem kunnen die gesprekken niet zijn. Je ziet niet eens iemands gelaatsuitdrukking, je kunt niet aan zijn ogen zien of hij liegt, of hij moe is. En je weet niet eens of je stoort.’
Dan confronteert Van Gorp me met het magazine Organize!, dat vol staat met euforische cijfers over de hedendaagse telefoonmanie. Ongeveer een half jaar geleden is Nederland overrompeld door een nieuw telefoonnet voor mobiele communicatie. De consumenten lieten zich niet onbetuigd en renden en masse naar de winkel. De Stichting Samenwerkende Telecommunicatie Vakhandelaren (STV), actief als belangenorganisatie voor detaillisten van mobiele telefonie-apparatuur, verrichtte de afgelopen zomer een onderzoek naar de invloed van de autotelefoon op het weggedrag. Een van de meest in het oog springende conclusies was dat telefonerende automobilisten steeds meer ongelukken veroorzaakten. Dat komt vooral doordat in veel gevallen de auto niet is uitgerust met een hands-free systeem: een aparte microfoon en een luidspreker. ‘Te vaak zit nu nog de hoorn tussen hoofd en schouder geklemd’, schrijft Organize! ‘Sommigen proberen dan ook nog aantekeningen te maken, onderwijl met de benen sturend.’
Veel verbeelding heb je niet nodig om de gevolgen daarvan op een vrij realistische manier te kunnen inschatten. Als je het onderzoek zou mogen geloven, worden de Nederlandse autowegen bevolkt door talloze Mr.Beans en andere nazaten van Monthy Python. De Nederlandse specialisten hebben er al een mooie naam voor gevonden: ‘autotelefoonzwalken’.
In de eerste negen maanden van dit jaar gingen 63.860 mobiele telefoons over de toonbank, berekende het STV. Mensen kopen de handtelefoon vooral uit ijdelheid. Is die bevredigd, dan slaat de gierigheid toe. Voor de veiligheid zijn de guldens plotseling op. Uit de jongste verkoopcijfers blijkt dat bijna zes van de tien mobiele telefoons worden aangeschaft zonder een hands-free installatie. Voeg daarbij het feit dat het vooral onervaren chauffeurs zijn die zich aan circusnummers in de auto wagen, en de cirkel is rond: dodelijk gezwalk op de snelweg.
In Haagse kringen lijkt nauwelijks enige politieke wil aanwezig om iets aan deze situatie te doen. ‘De bevoegde persoon is met vakantie’, meldt de ene ambtenaar op het bevoegde ministerie. ‘De zaak is nog in onderzoek’, meldt de andere, of iets directer: ‘Het wordt allemaal een beetje opgeblazen tot een heuse wereldramp, maar we moeten nu niet onmiddellijk de noodtoestand uitroepen.’ Er blijken in ieder geval geen politici te zijn die bereid zijn de zaak in de Kamer aanhangig te maken.
DE ERNST VAN de zaak werd onlangs nog aangetoond door een onderzoek in de Verenigde Staten. Daaruit bleek dat per jaar een op de drie gebruikers van een autotelefoon een bijna-ongeluk krijgt en een op de zes daadwerkelijk bij een ernstig auto-ongeval betrokken raakt. De verzekeringsmaatschappijen hebben al aan de handrem getrokken. Zij vergoeden geen schade als blijkt dat een autotelefoon zonder hands-free installatie in gebruik was op het moment van het ongeluk. Aanvankelijk had men in de Verenigde Staten geprobeerd het tij te keren met waarschuwingsborden langs de wegen en bloedige spotjes op de televisie. Nu worden daar wettelijke maatregelen overwogen.
De Automobil Verein Deutschland is eveneens van mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem. Geroutineerde autotelefoongebruikers (minimaal 60.000 kilometer ervaring met het apparaat) kunnen er goed mee overweg, maar bij de rest loopt het vaak fout. Momenteel is een commissie bezig drastische maatregelen uit te werken.
De Belgische automobielvereniging VTB/VAB onderkent de ernst van de zaak al evenzeer, maar acht ‘zich onbevoegd om in te grijpen’. ‘We hebben net met groot succes het alcoholgebruik drastisch aangepakt door chauffeurs met meer dan 0,5 promille - net iets meer dan een Belgisch biertje - een ontzettend hoge boete op te leggen. Tijdens de recente kerstnacht noteerden we overigens geen enkel zwaar verkeersongeval. Het lijkt ons nu niet opportuun om ook nog eens jacht te gaan maken op de gebruikers van handtelefoons’, klinkt het op het ministerie van Verkeer.
De Britten werden tijdens het kerstweekend voor het eerst met de uitwassen van de autotelefoon geconfronteerd. De Britse telefoonmaatschappij Mercury had vanaf 8 november geadverteerd dat mensen die tussen dan en 24 december een Mercury One-2-One mobilofoon kochten, op kerstdag 24 uur lang gratis mochten bellen. Waar ter wereld ook. De campagne was een gigantisch succes. Kerstdag brak aan, maar de gelukkigen stelden vast dat er telefonisch nergens een doorkomen aan was: de centrale was overbezet. Op tweede kerstdag werd Mercury overspoeld met klachten. Labour-parlementslid Andrew MacKinlay heeft geeist dat Mercury schadevergoeding betaalt aan de gedupeerde kopers.
VAN GORP: ‘OKEE, het telefoongebruik in de auto zal wel aan banden worden gelegd, want daar vallen doden bij. Maar waar het mij om gaat is de vraag in welke mate de mens constant bereikbaar moet zijn. Hoeveel privacy heeft een mens nog? Dreigt de telefoonmanie de wereld niet op z'n kop te zetten?’ Hij vraagt mij op de man af of mijn liefde voor de telefoon nooit een ernstige knauw heeft gekregen. Ik beken hem dat ik inderdaad twijfels kreeg bij de opkomst van de semadigit, een ding dat bewees dat je altijd druk bezet bent en toch overal bereikbaar was. De bezitters leken op marsmannetjes, met aan hun broekriem een science-fictionachtig instrumentje dat plots begon te piepen, waarna de bezitter in looppas op zoek ging naar een telefoon.
Toen kwam de handtelefoon. De gebruikers zijn van hetzelfde slag als de dames en heren die in de trein hun computertje openslaan en vlugvlug nog wat facturen of briljante ideeen intikken. Naar wie belden eigenlijk al die heren (ja, in meerderheid zijn het toch heren), terwijl ze in de file zaten? Naar hun minnares, nam ik gemakshalve aan. Maar wie schetst mijn geamuseerde verbazing toen bekend werd dat heel wat van die handtelefoons pure nep waren en niet eens waren aangesloten. Het ging de heren om het prestige, niet meer, maar ook niet minder.
Ruim een jaar geleden werd de plaag van de handtelefoons voor het eerst aan de orde gesteld door Italiaanse pastoors. Zij maakten zich kwaad op parochianen die zich tijdens de kerkdienst lieten opbellen en rustig achter een dikke pilaar gingen zitten kwebbelen. Politiek Italie kon in die dagen de katholieke erediensten niet zo maar laten verstoren en prompt werd er een wet aangenomen die handtelefoons, semadigits en welke namen die stoorzenders ook hadden, uit de kerk verbande. Wie zich van het verbod niks aantrok, kreeg prompt een fikse boete aan de broek en geen absolutie vooraleer hij plechtig zwoer zijn zonde niet meer te herhalen. Maar Nederland is Italie niet. En inderdaad, twaalf maanden later wordt Bachs Kerstoratorium in het Amsterdamse Concertgebouw grondig in de war gestuurd door een zaktelefoontje.
Het afgelopen jaar werd in bepaalde gerechtszalen van het herenigde Duitsland een verbod afgekondigd op het gebruik van de handtelefoon door advocaten. En ook in Zwitserland heeft de wetgever inmiddels werk gemaakt van de nieuwe vervuiler. Het is overigens gebleken dat zakenlui in Zwitserland die handtelefoon al snel niet meer als een prestigezaak beschouwden, terwijl anderen er gewoon het nut niet van inzagen.
Maar of iedereen daar zo over denkt, valt te betwijfelen. Toen Berlusconi even de politieke strijd staakte, zag je hem omringd door een horde bodyguards de trappen afdalen. Fotografen werden niet aangekeken, vragen van journalisten bleven onbeantwoord. De mediamagnaat concentreerde zich volledig op zijn handtelefoon. Alsof hij wou zeggen: nu ben ik al volop bezig met mijn come-back, val me dus niet lastig met details over het verleden.
BEN VAN GORP IS ER echter niet van overtuigd dat de handtelefoons snel aan populariteit zullen inboeten. ‘Misschien dat het ding op zich minder in the picture zal komen te staan, maar de aanslagen op ons priveleven zullen alleen maar heftiger worden. Hoe kan iemand nu nog een strandwandeling maken, even op adem komen op de hei, als hij voortdurend op een of andere manier bereikbaar is?’
Vreemd genoeg wordt hij in deze stelling gesteund door het blad Organize! dat in zijn roddelkolom een vermakelijk stukje heeft over De Wonderbaarlijke Oplossing voor Ontrouw: ‘Laat hem faxen’ blokletteren ze. Laat uw echtgenoot constant faxen sturen, dan weet u precies waar hij uithangt.
Dat was de raad die het bekende fotomodel Cindy Crawford kreeg van een van haar vriendinnen die veel ervaring had op het terrein van spaak gelopen huwelijken. Beide dames vertrouwden hun echtgenoten niet erg zolang die niet bij hen op schoot zaten. Crawford trad vorig jaar in het huwelijk met acteur Richard Gere. De acteur werd door oppassende perslieden van de gespecialiseerde media al na enkele maanden huwelijksgeluk gesignaleerd met andere vrouwen. Vandaar het welgemeende advies van de vriendin.
Ben van Gorp veert op bij het verhaal: ‘Dat is precies het punt! Wij worden constant gecontroleerd en willen constant op de vingers worden gekeken. Big Brother ziet ons en wij genieten ervan. Onlangs hoorde ik nog een verhaaltje van een vriend die een punt had gezet achter een relatie. Hij was vaak op reis en zij was thuis steevast in gezelschap van haar minnaars. Hij wist het. Van de buren, van zijn vrienden. Maar zij bleef ontkennen. Toen hij haar een keer betrapte, pakte hij zijn koffers. Weken later deed zij hem haar handtelefoonnummer toekomen met de boodschap: “Nu kan je me altijd controleren. Kom je terug? Alles is vergeven en vergeten.” Hij was woedend. Het werd hem duidelijk dat zij er niks van begreep. Hij had geen zin om privedetective te spelen maar wou haar gewoon op haar woord kunnen vertrouwen. Omdat dit blijkbaar niet meer kan, worden er verfoeilijke communicatiespelletjes gespeeld.’
TOT SLOT VAN het gesprek citeert Van Gorp uit het blad Organize! de uitspraak dat de zakenman met de handtelefoon het steeds moeilijker krijgt: ‘Als een moderne paria wordt de georganiseerde zakenman tegenwoordig in bars en restaurants behandeld.’ Het blad drukt twee foto’s af van kroegen waarvan de eigenaar op een bierviltje de mededeling heeft gekrast dat lui met handtelefoons niet welkom zijn. Het verstoort de gezelligheid, mensen die in cafes komen moeten met elkaar praten. Het blad raadt iedereen aan die drank- en eetgelegenheden te mijden.
Na het gesprek stapte ik enkele kroegen op het Amsterdams Rembrandtplein binnen en vroeg aan de obers of zij moeite hadden met handtelefonerende klanten. Er werd ontkennend geantwoord, maar zij wisten wel te melden dat klanten vaak morden over heren die irritant luid in zo'n zaktelefoontje zaten te lullen. ‘Eentje kan nog, maar als je plots het gevoel hebt dat je door een soort telefooncentrale moet laveren, begint het flink op je zenuwen te werken.’ Dat ze minder consumeren, zoals het vakblad suggereert, ontkennen ze: ‘Bij zo'n handtelefoontje hoort ook een dubbele whisky van het betere merk en met veel ijs, maar in een cafe is het toch nog altijd de bedoeling dat je met iemand een praatje maakt. De laatste tijd word je al als wereldvreemd beschouwd wanneer je iemand zomaar aanspreekt, en als die heren met zo'n “wapentje” achter een tafeltje zitten, kun je wel raden wat de gevolgen zullen zijn.’
De woorden van Van Gorp klinken na in mijn hoofd: ‘Is er nog contact tussen mensen of niet? De handtelefoon is momenteel de uitdrukking van het hedendaagse egoisme. En daar wil ik in mijn proefschrift tegen ingaan. Begrijpt u het nu?’
Heb ik het begrepen? Voor het laatste tv- journaal zie ik een reclamespotje van een oma naast een zakenman met handtelefoon die zijn financiele prblemen bespreekt. Zij kijkt wat verveeld rond, volgt willens nillens de discussie en schuift hem dan een bierviltje toe met daarop de naam van een financiele instelling. Daarna volgt een clip van Heineken. ‘Geniet, maar drink met mate.’
Inderdaad. De telefoon is als alcohol. Het begint met een zware Bourgogne bij een feestmaaltijd, tete a tete met een persoon die je na aan het hart ligt, waarbij je de geneugten van het leven in de diepste aroma’s van het glas opsnuift. En het eindigt in een groezelig kamertje in het gezelschap van lege flessen wodka, waar enkel nog het verlangen naar de dood op de bodem van de laatste fles te wachten ligt. Ik krijg een nachtmerrie: een eindeloze serie tv-spots over telefoneren, telkens afgerond met een grijze achtergrond waarop in bloedrode letters geschreven staat: ‘Geniet, maar telefoneer met mate!’