
‘Als een toekomstige coalitie onze zetels wil, dan krijgen ze ook onze idealen’, zei Gert-Jan Segers in november vorig jaar in aanloop naar de verkiezingen. De ChristenUnie schatte haar onmisbare rol goed in. ‘Weet wel: de prijs voor onze coalitiedeelname wordt hoger.’ We lezen het resultaat in de medisch-ethische paragraaf van het coalitieakkoord. Waar in 2017 het medisch-ethische debat praktisch in de ijskast werd geplaatst, zijn abortus, euthanasie en embryo-onderzoek in het huidige coalitieakkoord gedefinieerd als een ‘vrije kwestie’. De vraag is dan ook: welke prijs heeft het progressieve d66 betaald voor het binnenhalen van de ChristenUnie?
De partijen staan op medisch-ethisch gebied lijnrecht tegenover elkaar, maar alle frictie wordt in het coalitieakkoord bedekt met sympathiek ogende voornemens en vooral veel ruimte voor ieders overweging. De principiële tegenstelling tussen d66 en ChristenUnie wordt in de eerste zin weggemasseerd: ‘Bij medisch-ethische vraagstukken spelen meerdere waarden een rol, zoals autonomie en de beschermwaardigheid van het leven.’ De oplettende lezer vindt in de paragraaf echter de duidelijke signatuur van het christelijke gedachtegoed en een poging om in het overwegend liberale politieke landschap de eigen idealen stevig te verankeren.
Twee concrete plannen in het akkoord springen eruit. Allereerst de focus op ondersteuning en voorlichting van ongewenst zwangere vrouwen door ‘maatschappelijke organisaties’. Eerder bleek al dat christelijke ‘maatschappelijke’ organisaties zoals Siriz, dat gesubsidieerd sturende voorlichting geeft, ondersteuning bieden die niet neutraal is. Desondanks bleef Siriz de afgelopen jaren subsidie voor haar advieswerk krijgen van ChristenUnie-staatssecretaris Paul Blokhuis, meer zelfs dan andere, neutrale adviesorganisaties.
Ook roept de paragraaf op tot het onderzoeken van de redenen achter abortus om de aantallen te verminderen, een ‘inzicht’ dat al meermaals wetenschappelijk onderzocht is maar telkens weer hoger op de agenda wordt geduwd door christelijke maatschappelijke organisaties, omdat de uitkomsten (zoals dat de meeste vrouwen achter hun keuze voor abortus staan) niet in hun ideologische straatje passen. Abortus bestempelen als ongewenst wikkelt zwangerschapsafbreking bovendien in een schaamtenarratief.
De uitbreiding van informatievoorziening zelf lijkt op het eerste oog iets waar niemand op tegen kan zijn. Maar het geraffineerde verloop van de abortusdiscussie in Amerika laat zien hoe ook dit de eerste stap kan zijn in de richting van ja zeggen en nee doen waar het abortus betreft. Daar betekent bijvoorbeeld verplichte keuzebegeleiding en informatieverschaffing inmiddels het verspreiden van desinformatie over risico’s van abortus, zoals borstkanker en depressie. Alles onder het mom van ‘de veiligheid voor de vrouw’. Ook het bestaan van een medisch riskante spijtpil, waarvan wordt beweerd dat deze abortus terug kan draaien, moet verplicht worden vermeld. Platform Investico toonde eerder al aan dat deze pil ook in Nederland ongeregistreerd wordt verstrekt.
Een tweede punt dat in het oog springt, is dat bij wetsvoorstellen die gevoelig liggen in de coalitie is besloten dat Kamerleden een persoonlijke afweging mogen maken. Dat betekent dat Kamerleden zelf mogen bepalen wat ze stemmen, ongeacht het standpunt van hun partij. Hoofdelijk stemmen was een wens van Sigrid Kaag, maar biedt de christelijke partijen strategisch voordeel. De term ‘vrije keuze’ suggereert dat iedereen er nog evenveel invloed op heeft. Maar door het aan de Kamer te laten kantelt het speelveld in het voordeel van ChristenUnie en SGP; zij hebben in het verleden al laten zien dat ze veel beter zijn in Kamerwerk.
Het vergt ook nogal wat van individuele Kamerleden om de strategie en lobby van christelijke partijen te doorzien. Dit werd pijnlijk duidelijk bij het nietsvermoedende Kamerlid – nu Kamervoorzitter – Vera Bergkamp (D66) en haar initiatief om de Wet basisregistratie personen aan te passen. Bergkamps voorstel geeft ouders van doodgeboren kinderen de mogelijkheid om het kind alsnog in te schrijven in het persoonsregister. Bergkamp kreeg haar initiatiefwet zonder enige moeite door de Kamer, de wet werd als hamerstuk aangenomen. Vlak voor het stuk werd afgehamerd lieten christelijke partijen expliciet optekenen dat de wet nadrukkelijk aan de erkenning van de waarden van het ongeboren leven raakt. Bovendien stelden ze zeker dat de mogelijkheid van inschrijving in het bevolkingsregister vanaf het moment van conceptie ingaat. Ze noemen de initiatiefwet ‘een historisch moment’.
Vervolgens werd deze wet, die in eerste instantie niets met abortus te maken had, gebruikt om te tornen aan het recht op abortus. Twee maanden na invoering van de wet gebruikte ChristenUnie-Kamerlid Don Ceder die om via de anti-abortusbeweging Schreeuw om Leven een vrouw te helpen haar geaborteerde foetus in te schrijven in het persoonsregister. Zo krijgt de foetus een naam en ‘heeft het bestaan’ – precies zoals ChristenUnie en SGP het principieel zien. De wetswijziging die Bergkamp goedbedoeld initieerde heeft wel degelijk gevolgen voor de juridische status van de foetus: voor de Nederlandse wet heeft een doodgeboren kind niet bestaan, volgens de initiatiefwet nu wel. Het wel of niet bestaan van een foetus raakt op die manier gefragmenteerd in de wet.
Zeker nu medisch-ethische vraagstukken een ‘vrije kwestie’ worden is er ruime mogelijkheid voor de christelijke partijen om via initiatiefwetten en sluiproutes gestaag door te werken aan hun idealen.