Het was een typisch Bush-moment in de presidentiële verkiezingscampagne. Een reporter vroeg de kandidaat wat hij dacht over de Taliban. Bush fronste de wenkbrauwen en zei: «De Taliban? Is dat een rockgroep?» Die onwetendheid kostte hem geen stemmen. Het maakte het de kiezer gemakkelijker zich met hem te identificeren, eerder dan met de professorale Al Gore. De modale Amerikaan had immers ook nooit van de Taliban gehoord en ervoer dat niet als een gemis. Zijn belangstelling voor wat zich buiten de landsgrenzen afspeelde was in de loop der jaren afgenomen. In de nieuwsprogrammas van de grote tv-netten slonk het aandeel van buitenlands nieuws de laatste twintig jaar van 45 naar 13,5 procent. Vooral toen Amerika na afloop van de Koude Oorlog geen rivalen meer had, groeide het gevoel dat wat er in de rest van de wereld gebeurde volstrekt betekenisloos was. Het enige resterende gevaar leek te komen van de schelmenlanden, maar met het magische antirakettenschild zou ook dat verdwijnen.
Intussen heeft Bush meer gehoord over de Taliban dan hem lief is. Toch is het hem nog steeds een raadsel wat hen motiveert. «Het is verbluffend dat er zo veel onbegrip over ons land bestaat dat mensen ons haten», zei hij: «Net als de meeste Amerikanen kan ik het niet geloven, want ik weet hoe goed we zijn.»
Hij ziet de huidige strijd als een strijd tussen goed en kwaad, zo legde zijn nationale veiligheidsadviseur Condoleezza Rice uit in het CBS-programma 60 Minutes. En met een figuur als Bin Laden, die onschuldige burgers met opzet van het leven berooft, kan hij niet anders. Het is een zeldzaam symmetrisch aspect van de eerste oorlog van de 21ste eeuw: beide kampen zien zichzelf als door God gezonden en hun tegenstanders als Satan.
In datzelfde 60 Minutes werd eerder Madeleine Albright geïnterviewd, Rices voorgangster als iron lady aan het roer van Amerikas buitenlandse politiek. Albright zei over de dood van een half miljoen kinderen ten gevolge van de sancties tegen Irak: «We think the price is worth it.»
Dus nog een symmetrie: ook de VS doden onschuldige burgers, when its worth the price. En vergeef de Amerikanen die niet wakker liggen van die omgekomen kinderen; ze kunnen terecht stellen dat ze het niet wisten. Hun media deden geen moeite om the price zichtbaar te maken. En niet alleen wat Irak betreft. Over de schade die de Amerikaanse buitenlandse politiek in de rest van de wereld veroorzaakt, is de onwetendheid in de VS groot. Bush had gelijk toen hij zei dat de meeste landgenoten niet kunnen geloven dat er mensen zijn die Amerika haten. Het land reageerde op de aanslagen als een verkrachte maagd. We have lost our innocence, zo hoorde je telkens weer op straat en in de media.
Sinds 11 september realiseren meer en meer Amerikanen zich dat die onschuld, als die al bestond, al lang verloren was. Er is nu sprake van meer introspectie, meer discussie over de buitenlandse politiek, al wordt die in de massamedia ingetoomd omdat die alles op alles zetten om de patriottische eenheid te bewaren. Naarmate de oorlog langer sleept, neemt de terroristische dreiging toe. Amerikanen zullen zich in toenemende mate afvragen waarom zij het doelwit zijn en waarvoor ze hun levens riskeren. Het officiële antwoord dat dit een strijd is van goed tegen kwaad klinkt steeds minder bevredigend.
Een symptoom van deze trend is het succes van Blowback, het boek van Azië-expert Chalmers Johnson. Toen het vorig jaar uitkwam, kreeg het weinig aandacht, nu des te meer. Een reden is dat Johnson voorspelde dat Amerikanen in de nabije toekomst het voornaamste doelwit zouden worden van terroristische aanslagen. Die aanslagen zouden Amerikas gevoel van onkwetsbaarheid aantasten. De terroristen zouden onschuldige Amerikanen aanvallen omdat Amerikaanse militairen kruisraketten afvuren van schepen, bommen droppen van extreme hoogten of brutale repressieve regimes steunen. De onkwetsbaar lijkende burgers van de 21ste eeuw zouden rampen oogsten die de blowback zijn van de imperialistische avonturen van de laatste decennia. Hoewel de meeste Amerikanen niet weten wat in hun naam werd en wordt gedaan, zullen ze er een zware prijs voor betalen.
De term «blowback» was oorspronkelijk CIA-jargon voor onbedoelde gevolgen van clandestiene operaties. Johnson gebruikt hem breder. De wereldpolitiek zal in de 21ste eeuw bepaald worden door blowback uit de Koude Oorlog en door de Amerikaanse beslissing om de Koude Oorlog-mentaliteit te handhaven. Blowback komt erop neer dat een land oogst wat het heeft gezaaid, zelfs als het niet goed weet wat dat precies is. Terrorisme is zon oogst.
Tijdens de Koude Oorlog groeide het Amerikaanse imperium. Het steunde steeds meer op militaire macht. Om die macht wereldwijd te handhaven, voerde Washington clandestiene operaties uit en installeerde of ondersteunde het dictatoriale regimes in veel landen. Johnson beschrijft in detail de blowback die dit veroorzaakte, van de genocide die volgde op de door de CIA gesponsorde militaire coup in Guatemala tot de creatie van een internationale brigade van moslimfanaten in Afghanistan.
Afghanistan was het laatste conflict in de Koude Oorlog. Na afloop daarvan had Amerika geen rivalen meer en kon het zijn buitenlandse politiek herzien. Dat gebeurde volgens Johnson niet omdat het Pentagon tijdens de Koude Oorlog zon dominante positie had verworven dat de belangen van het militaire establishment prevaleerden boven die van het land. Het Pentagon had het roer stevig in handen en dus ging de wapenwedloop voort. Samen met zijn trouwste bondgenoten neemt Amerika ruim tachtig procent van de wereldwijde bewapeningsuitgaven voor zijn rekening.
Dat de wereld ook na de Koude Oorlog gevaarlijk is, komt volgens Johnson vooral door de blowback van Amerikas imperialistische politiek. Zo wijst hij erop dat Washington aan de hele wereld wapens verkoopt om de kostprijs van de eigen bewapening te verlagen. De wapens worden geëxporteerd naar 140 landen, waarvan negentig procent geen democratie is of de mensenrechten schendt. Soms verkopen de Amerikanen wapens aan beide kampen in een conflict. En vaak traint het troepen van repressieve regimes in staatsterrorisme. Amerika zaait hiermee blowback, die dan weer als argument dient om de militaire uitgaven en de wereldwijde militaire invloed te vergroten.
Dit militair beleid gaat gepaard met imperiale economische politiek. Johnson is geen antiglobalist, maar hij vreest dat de manier waarop Washington de globalisering heeft doorgeduwd zonder oog voor de destabiliserende werking ervan of voor de uitzichtloosheid van de miljoenen mensen die erdoor worden getroffen, een antiglobalistische tijdbom heeft gecreëerd die tot destructief protectionisme en forse inkrimping van de mondiale economie kan leiden.
Zonder koerswijziging zal het Amerikaanse rijk volgens Johnson in navolging van eerdere imperia ineenstorten. Dat lijkt op dit moment onwaarschijnlijk, maar dat het Russische rijk als een kaartenhuis in elkaar zou storten, voorzag ook niemand. Het bezweek, net als alle vorige, door overstretch: de kostprijs werd te hoog. Amerika kan volgens Johnson hetzelfde lot ondergaan, juist doordat zijn macht steeds groter wordt, daardoor steeds meer blowback opwekt en dus steeds meer kost.
Toch is niet duidelijk hoe de oogst van datgene wat in het verleden werd gezaaid het imperium zal doen instorten. Dat terrorisme de kostprijs drastisch verhoogt, is intussen wel gebleken. En als Johnson gelijk heeft, kan Bush zijn oorlog tegen terrorisme niet winnen zolang er niets verandert aan de politiek die de blowback doet ontstaan. Maar van meer blowback naar ineenstorting is een grote stap. Johnson erkent dat het imperium militair onaantastbaar is, dus zal het volgens hem niet door militaire maar door economische contradicties worden ontrafeld. Zijn analyse van de manier waarop dit zal gebeuren, is niet echt overtuigend. Zelfs een diepe economische crisis zou de imperiale politiek niet automatisch bedreigen. De geschiedenis toont genoeg voorbeelden van sociaal-economische pijn die gekanaliseerd wordt naar oorlogszucht.
Volgens Johnson hebben de Verenigde Staten hun imperiale politiek niet nodig en kunnen ze zich ervan ontdoen. Hij wijst erop dat de VS jaarlijks vijftig miljard dollar besteden aan de militaire aanwezigheid in de Golfregio, terwijl ze er slechts voor elf miljard dollar olie uit importeren. Uit dergelijke voorbeelden concludeert hij dat de imperiale politiek voor de VS slechts kosten met zich meebrengt en niets oplevert. Maar hij onderschat de mate waarin de militaire, politieke en economische macht van de VS met elkaar zijn verweven. De militaire hegemonie van Amerika, zijn politieke stabiliteit, zijn welvaart, de internationale aantrekkingskracht van zijn beurzen en de rol van de dollar in de wereldeconomie, vormen een hecht geheel. Ze zijn niet zo simpel te scheiden als Johnson denkt. Er zijn geen voorbeelden van imperia die uit lucide eigenbelang hun eigen macht terugschroeven, met de mogelijke uitzondering van het Moskou onder Gorbatsjov, voor wie het echter te laat was. Toch kan dat in Amerika gebeuren, houdt Johnson vol, omdat de Amerikaanse bevolking uiteindelijk niet militaristisch en niet rijk genoeg zal zijn om de kosten van Amerikas imperialistische beleid te blijven betalen.
Chalmers Johnson, Blowback: The Costs and Consequences of American Empire Uitg. Owl/Metropolitan Books