Voor ander werk rijd ik zeventigduizend kilometer per jaar in nieuwe auto’s. Die zijn vaak elektrisch en dus stil. Zo stil dat je met terugwerkende kracht wordt overweldigd door de psycho-akoestische overdruk die je met de deur achter je dichtsloeg. De opluchting treedt in met een gevoel van ongenaakbaarheid. Eindelijk stilte, eindelijk onbereikbaar. Waar zou je dat als burger met gezin, relatie, buren, bazen en collega’s verder moeten zijn? In het onlinetijdperk ben je nergens veilig.

In die zin is de auto voor de 21ste-eeuwse mens een laatste vluchtheuvel. Daarom dulden forenzen files. Ze mogen ondraaglijk zijn, ze houden ander leed op afstand. Ze stellen ’s ochtends de prikklok, foute collega’s en afschuwelijk werk, ’s avonds een versleten huwelijk uit. Het liefst zou de gekooide mens zijn hol nooit meer verlaten. De romantiek van het autorijden berust van oudsher op de illusie van bevrijding – die inderdaad illusie is, omdat de samenleving bij de finish wacht met nieuwe plichten en vernederingen. Daar is sinds Jack Kerouacs On the Road niets aan veranderd. Dat het nieuwe autorijden uit psychische nood geboren is, lijkt gelet op zowel de obstakels als de kosten onweerlegbaar. Het genoegen kost een vermogen, het kan op snelwegen en in de stad geen kant meer op, het is maatschappelijk controversieel, ook als het niet op diesel of benzine rijdt; zoveel heeft de mens voor zijn mobiele isoleercel blijkbaar over. Is dat prestige, showing-off? Ga weg. De straat is geplaveid met Tesla’s, een Range Rover is de Kadett van Amsterdam-Zuid. Geen mens ziet je staan.

De moderne burger lijdt aan veel, en hangt het van burn-out tot kanker gaarne aan de grote klok. De grootste aanslag op zijn innerlijk hoor je hem intussen niet benoemen: het geluids- annex informatiebombardement waaraan hij zichzelf en anderen blootstelt.

Dat omvat ten eerste veel van wat er altijd aan verstoring was: verkeersgeluid, betonmolens en heimachines, vliegbewegingen, gegil op speelpleinen, schaamteloze dialogen aan belendende tafels, de achtergrondmuziek in restaurants en winkelcentra, luid ruisende bomen, stadse en plattelandse vogelkoren – want wie de stad de schuld geeft, beseft niet hoe rumoerig de natuur is.

Daar kwamen sinds computer en mobiele telefoon de aandacht vragende geluiden bij. Dat zijn de meest belastende. De ringtones van bellers en appers, ook de contacten die je ambtsgewijs of opportunistischerwijs niet mag of wilt negeren. De volstrekt irrelevante nieuwsupdates die je verdiende loon zijn voor je cookiedomheid. Zwart op wit, op jouw display: ‘Vriendin Peter R. de Vries: Elke Idioot Kan Trekker Overhalen.’ Je stappenteller barst bij elke mijlpaal in applaus uit, het navigatiesysteem kakelt de oren van je kop met de verdrietig kunstmatige welwillendheid van machines. Alles wat de innerlijke mens verafschuwt is dankzij zijn eigen domheid constant in zijn leven. Laatst sprak ik tot de TomTom, gewoon omdat hij me voor mijn bestwil een afslag wilde laten nemen: ‘Laat me met rust!’

Plaaglaag drie: de meningen over alles en iedereen, verspreid via de openbare fora en de media. Hak er één de kop af en je hebt duizend nieuwe. Verzet tegen publieke domheid is als gasgeven in de modder, je zakt alleen maar dieper in de shit. De gefrustreerde agressie is mateloos. De mensen begrijpen het niet. Iedereen kan ze horen, en er verandert niets!

Hak er één de kop af en je hebt duizend nieuwe. Verzet tegen publieke domheid is als gasgeven in de modder, je zakt alleen maar dieper in de shit

Die navelstreng is in moderne auto’s niet in één klap doorgesneden. Ze zijn gemaakt om de vernetwerkte bestuurder in de lucht te houden. Zijn telefoon is draadloos verbonden met de auto. Zo kan hij handsfree bellen en gebeld worden. Onderweg zitten actieve assistentie-systemen hem te bemoederen. De lane assistant houdt hem met stuuringrepen en alarmsignalen op zijn weghelft, in de buitenspiegels waarschuwen verklikkers voor medeweggebruikers in de dode hoek, terwijl de radio stompzinnige opinies uitblaast. Alles infiltreert en bemoeit zich.

Wil je echt met de buitenwereld breken, dan zullen eerst alle indringers moeten worden uitgeschakeld. Nooit verzuim ik dat te doen, want altijd zit ik tussen Groningen en Randstad uren in de auto en dan wil je niet die permanente aanslag op de zinnen. Ik ontkoppel de bluetooth-verbinding, zet alle elektronische bemoeials op non-actief, de telefoon gaat uit. Alleen muziek duld ik, en zelfs die steeds minder. Dan kan de stilte intreden, die op de A7 en A6 zo lijdzaam harmonieert met het uitzicht.

De landschappen boven Lelystad zijn eentonig en kleurloos. Weilanden, hier en daar een meer, een enkel pompstation. Dat prikkelloze uitzicht doet iets met je.

Ik wilde zeggen: het brengt rust. Dat ligt genuanceerder. Het confronteert je met je chronische gebrek aan innerlijke stilte, en in de luwte zie je het onthechte braakland van de geest. De metafoor voor die aanblik is de Duitse verkeersboete. De Duitse politie voegt in de begeleidende brief altijd een flitskastfoto van de dader bij. Je ziet er je gezicht zoals je het nooit ziet. Het is het hoofd van de zich onzichtbaar wanende bestuurder die niemand aankijkt, niemand toespreekt of versiert, voor niemand toneelspeelt. Daar zit de pure mens, en hij is leeg. Zijn blik is volkomen uitdrukkingsloos. Je ziet het niets van het zijn op het nulpunt, de holle kern van de mens zonder bereik.

Voor hem breekt onderweg het uur der waarheid aan. Hij mag uit de plooi, probeert zich te ontspannen. Maar hij komt niet tot zichzelf, hij kan geen ik meer vinden. Hij verwaait, houdt op te bestaan, verdwijnt in een diep gat en dommelt in, letterlijk. Ik vecht achter het stuur altijd tegen de slaap. Had ik dat vroeger? Nee. Is het vermoeidheid, de veroudering? Geloof ik niet. Mijn conditie is prima, ik werk met vreugde zonder moeite tachtig uur per week. Nee, het is een moderne reactie op de tijd. Het nirwana van het ontkoppeld zijn, het wegvallen van de druk die de verdedigingsmechanismen en de assertiviteitsreflexen op je uitoefenen, de overgave aan de uitputting die het overneemt van de kunstmatige waakzaamheid. Het actieve antwoord op dat inzicht is de angstschreeuw, het passieve de vluchtcoma, het wegzinken in de vergetelheid, een geradicaliseerd escapisme. Een Israëliër vertelde me hoe hij als soldaat eens van angst in slaap was gevallen. Ik was, zei hij, een van de weinigen die hem geloofden.

Vroeger was een autorit geen onderbreking van een ritme. De auto was een analoge schakel in een analoge keten. Hij maakte lawaai, er was geen airconditioning, de ramen bleven open en de vogels hoorbaar. Nu werkt hij als een pauzeknop, een multimediale wapenstilstand. Op de offline-vluchtstrook wacht de online-mens dat confronterende tabula rasa. Hij is niets meer. Op jezelf teruggeworpen zijn, wat betekent dat? Het betekent: niet meer weten wie en waar je bent. En: prooidier worden van het sterkere. Naakt sta je voor de weemoed van je eenzaamheid, de confrontatie met je onderdrukte, weggeretoucheerde onbeduidendheid. Je hield je groot, je vond een vorm, bouwde een ik, een toon, een stijl – maar alles bleek façade. Moet je eens kijken wat muziek doet met degenen met de moed het tot zich door te laten dringen in die ontgrendelde, verloren toestand. Een simpel liedje of een Bach-cantate, een stomme hit uit je kindertijd kunnen je in die toestand breken. Nergens komt muziek zo moordend aan als in de auto. Daar hebben het geluk van een liefdesliedje of de ernst van de Matthäus vrij spel, want je hebt geen defensie meer. Je bent van de wereld, alles is ver, je kunt nergens bij, alle deuren zijn gesloten, en je rijdt. Kijk naar die Duitse foto. Daar, achter die dode ogen, ligt je braakland, een verlaten bouwplaats. Daar liggen de scherven van je leven opgestapeld. Het bestaat uit herinneringen. Ze zijn voltooid verleden tijd. Ze hebben je niet beschermd tegen de Pavlov-estafettes van het netwerktijdperk, niet tegen onhanteerbare emotie. Wat je bouwde is slooprijp en voor een nieuw paleis had je de kracht niet meer. Je bent niets en nergens. Je hebt de keus: vechten of sterven.

De ontdekking is rustgevend en beklemmend tegelijk. Net als iedereen kan ik in auto’s slecht de neiging onderdrukken toch maar te gaan bellen. Het contact, dat is de weg uit de benauwenis of de vluchtcoma. Doe het niet. Onderga de beproeving. Het is een les. Bij het uitstappen weet je: het heeft geen zin jezelf te zoeken. Vind een doel. Bak brood, bouw een kast, zing een lied. Ergens tussen Emmeloord en Lelystad moest ik een keer om Bach huilen. Ik huil nooit, alleen in de auto. De cantate ging over de dood, Ich habe genug. Dat was voor mij en iedereen bedoeld, de mens in nood. Waarom kwam het zo hard aan? Omdat ik zelf niet wist dat ik in nood was. Wie wel? Dat bedoel ik. Offline autorijden is een deconstructie van het ik. Er blijft niets van je over. Ook daarom laat ik de muziek steeds vaker uit. Maar die brengt troost, kakelt de Pavlov-mens. Welnee. Die wijst naar het verdriet dat je moet leren dragen.