
Het was nog maar nauwelijks bekend dat de conservatieve Supreme Court-rechter Antonin Scalia was overleden, of de Republikeinse senatoren maakten hun bedoelingen duidelijk: ze zullen er alles aan doen om te voorkomen dat president Obama in zijn laatste regeringsjaar een vervanger van Scalia benoemt. Hun argument: de politieke kleur van de nieuwe rechter moet worden bepaald in de verkiezingen van november, later dit jaar. ‘Ik kan me niet voorstellen dat er iemand wordt goedgekeurd’, zei bijvoorbeeld de Republikeinse senator Mike Lee. ‘Dat betekent vermoedelijk ook geen hoorzittingen.’
Die opstelling kon op unanieme instemming rekenen bij de Republikeinse presidentskandidaten, die afgelopen zondag in een tv-debat verwikkeld waren. Zo adviseerde Donald Trump zijn partijgenoten in de Senaat, die de meerderheid hebben in dat orgaan: ‘Vertraag, vertraag, vertraag.’
De Democratische senator Elizabeth Warren wees erop dat de mogelijke weigering om zelfs maar hoorzittingen over een door Obama voorgedragen vervanger van Scalia toe te staan simpelweg in strijd is met de Amerikaanse grondwet. Die bepaalt immers dat de president ’s lands hoogste rechters benoemt, die vervolgens benoemd worden na goedkeuring door de Senaat. ‘Ik ben niet op de hoogte van een clausule waarin staat: “Tenzij er nog maar een jaar resteert in de ambtstermijn van een Democratische president.”’
Het argument dat het Amerikaanse volk een stem hoort te hebben in de selectie van een nieuwe rechter beantwoordde Warren als volgt: ‘Die stem heeft het volk gehad toen het in 2012 president Obama met een verschil van vijf miljoen stemmen herkoos.’
De Republikeinen zullen er de schouders over ophalen. Zij zijn immers al sinds minstens twintig jaar ‘geen gewone parlementaire partij’ meer, zo stelde onlangs de beroemde linguïst en linkse intellectueel Noam Chomsky in een interview op zijn werkkamer in Boston. ‘Het enige wat ze willen doen is obstructie voeren en bombarderen. De Grand Old Party is verworden tot wat de gerespecteerde conservatieve politiek analisten Thomas Mann en Norman Ornstein een “radicale opstand” noemen.’ Daarmee verwijst Chomsky naar een artikel uit 2013 van Mann en Ornstein in Daedalus, het tijdschrift van de American Academy of Arts and Sciences. Daarin omschreven ze de partij als ‘ideologisch extreem, minachtend ten opzichte van feiten en compromissen, en niet bereid de legitimiteit van haar politieke oppositie te erkennen’.
Chomsky’s verklaring hiervoor is in het kort: de partij raakte zo toegewijd aan de belangen van grote bedrijven en superrijken dat ze alleen kiezers kon blijven trekken door met sociale kwesties (anti-abortus, pro-schietwapens) te appelleren aan delen van de bevolking die tot dan toe nauwelijks politiek geëngageerd waren: evangelisten, wapenfanaten, ultranationalisten en blanke mannen uit de onderklasse die vrezen dat ‘hun land van ze wordt afgepakt’. ‘Het is een basis die ver buiten het spectrum van andere westerse samenlevingen valt. Het zijn de mensen die nu van Donald Trump houden.’
Die voorliefde voor Trump begrijpt hij overigens prima. ‘Hij neemt het tenminste op tegen het Republikeinse establishment, dat al jaren ondanks alle retoriek de belangen van private rijkdom en macht dient.’
Chomsky noemt Trump, evenals de overige Republikeinse presidentskandidaten en de Grand Old Party zelf ‘letterlijk een gevaar voor het menselijke overleven’ vanwege hun verzet tegen maatregelen om iets te doen aan klimaatverandering. Illustratief: een van de laatste daden van de pas overleden Scalia was om samen met zijn mede-conservatieve rechters van het Supreme Court door Obama uitgevaardigde regulering van de kolenindustrie teniet te doen.
Chomsky stelt dat de VS in essentie een één-partij-systeem hebben: een businesspartij die twee facties, de Democraten en Republikeinen, heeft. ‘Maar de kleine verschillen tussen die twee facties kunnen enorme gevolgen hebben binnen gigantische machtssystemen als het Amerikaanse Congres of het presidentschap.’
Wie er straks ook de Democratische nominatie wint, Chomsky zal tijdens de algemene verkiezingen in november dan ook sowieso ‘tegen de Republikeinse kandidaat’ stemmen. ‘Als ze ook maar iets menen van wat ze zeggen, dan zijn de mogelijke Republikeinse genomineerden extreem gevaarlijk’, zegt Chomsky. ‘Het lijkt me verstandig om ze zo ver mogelijk van de knoppen der macht weg te houden.’
Net als Noam Chomsky weet de liberale commentator E.J. Dionne Jr. dat de onbuigzaamheid van de Republikeinse Partij veel verder teruggaat dan bijvoorbeeld de opkomst van de Tea Party in 2009, zoals wel eens wordt aangenomen. In zijn recente boek Why the Right Went Wrong: Conservatism – from Goldwater to the Tea Party and Beyond neemt Dionne zijn lezers mee naar de jaren vijftig, toen de conservatieve denker William F. Buckley het tijdschrift National Review oprichtte. Buckley minachtte Ike Eisenhower, de eerste Republikeinse president na het New Deal-tijdperk van Roosevelt en Truman, omdat hij vond dat Eisenhower verplicht was om de New Deal te ontmantelen. Eisenhower accepteerde echter – en hij presenteerde dit nadrukkelijk als een conservatief standpunt – dat de New Deal een onderdeel van het Amerikaanse leven was geworden – en derhalve onaantastbaar. Juist om een dergelijk verachtelijk, ‘middle of the road’-republikanisme te bestrijden, richtte Buckley zijn tijdschrift op.
Sindsdien is het gevoel verraden te worden door een van de eigen mensen een blijvend thema binnen de Republikeinse Partij, stelt Dionne. Na Eisenhower werd Nixon door zijn rechtse partijgenoten aangevallen, in zijn geval omdat hij de banden aanhaalde met de Sovjet-Unie en China, terwijl hij in eigen land de welvaartsstaat uitbreidde. Eenzelfde lot wachtte later de presidenten Ford (onder meer omdat hij Nixon na ‘Watergate’ pardonneerde), de beide Bushes (onder meer omdat ze de overheidsuitgaven niet terugbrachten) en zelfs de later bijna heilig verklaarde Reagan – die laatste onder meer vanwege zijn ontwapeningsonderhandelingen met de Sovjet-Unie, het verhogen van de belastingen (na die eerst te hebben verlaagd) en het clandestien wapens verkopen aan Iran.
Zelfs nu, in een tijdperk waarin rechts meer controle dan ooit heeft over de commerciële media, voelen de immer verraden conservatieven zich als het ware vervolgd door de ‘mainstream media’. Ondertussen onderwerpen ze zich nog strikter aan wat Dionne de ‘Republikeinse orthodoxie’ noemt: principes waar nooit van mag worden afgeweken (belastingverhoging is altijd slecht, marktwerking is goed, bezuinigen op defensie is slecht, soepele wapenwetgeving is goed, enzovoort).
In Dionne’s analyse is de opkomst van een figuur als Trump niet meer dan logisch. De vastgoedmagnaat werd voor het eerst een politieke factor toen hij in 2011 het burgerschap van Obama in kwestie trok – een aantijging die hij sindsdien nooit heeft teruggetrokken. Waarom zou hij ook? Trump verwoordde de Republikeinse orthodoxie die Dionne analyseert: volgens een peiling door Public Policy geloofde in september 2015 slechts 29 procent van de Republikeinen dat Obama in Amerika is geboren, terwijl 54 procent dacht dat hij een moslim is.
Je zou uit Dionne’s betoog kunnen concluderen dat binnen een dergelijke partij simpelweg geen ruimte is voor gematigde conservatieven. Wie de Verlichtingswaarden accepteert – rede, feiten, wetenschap, seculariteit, moderniteit – en zich openstelt voor bijvoorbeeld zorgen over klimaatverandering, economische ongelijkheid, sekse-ongelijkheid of racisme is al snel een ‘sell-out’. Dionne komt echter tot een andere conclusie: hij denkt dat er nog hoop is dat gematigde krachten de ‘Edmund Burke’ – de beroemde Britse conservatief (1729-1797) voor wie conservatisme een levenshouding was – in hun partijgenoten helpen ontwaken. Als schoolvoorbeeld van zo’n potentiële hervormer (een ‘Reformicon’) noemt hij Yuval Levin, niet toevallig een academicus die gespecialiseerd is in het werk van Burke.
Yuval Levin is hoofdredacteur van National Affairs, dat elk kwartaal essays over de binnenlandse politiek publiceert, en de auteur van The Great Debate: Edmund Burke, Thomas Paine, and the Birth of Right and Left (2013). Voor National Review deed hij onlangs iets wat alle politieke commentatoren af en toe zouden moeten doen: hij negeerde enkele dagen elk politiek nieuws en alle soundbites uit de campagne, om zich louter te concentreren op de speeches van de kandidaten, die je via de openbare (maar zeer slecht bekeken) zender C-Span kunt bekijken. Als verwacht bleek de verhouding tussen de elites en het publiek het centrale thema van de drie Republikeinse kandidaten die het tot nu toe het beste doen – Donald Trump, Ted Cruz en Marco Rubio.
Alledrie speken ze over het (morele) verval van de Amerikaanse elite, maatschappelijke instituties en het politiek leiderschap. Maar de manier waarop ze het thema bespraken, verbaasde Levin. ‘De natuurlijke manier om hierover te spreken – zeg maar het generieke populistische sjabloon – is dat onze bestuurlijke elite in het algemeen en de Republikeinse in het bijzonder verschrikkelijk sterk is en het publiek op een of andere manier onderdrukt’, schrijft Levin. ‘Zo spreken de Republikeinse kandidaten echter niet. Hun onderwerp is eerder de zwakte van de elite.’
Zo zegt Trump steeds dat de elites (en niet alleen de Republikeinse) zwak en dom zijn, en dat hij als president juist sterk en slim zou zijn. Die zwakte is volgens hem mede het gevolg van het tanende geloof dat de elites hebben in ‘de natie’ – en dus in het onderscheid tussen Amerikanen en anderen. Het alternatief dat Trump biedt voor die slappe elite is hijzelf, in plaats van een heldere visie over het bestuur of het Amerikaanse leven. ‘Hij lijkt weinig begrip te hebben van de principes van ons politieke systeem en de doelen en beperkingen van overheidshandelen’, aldus Levin.
De trumpista’s, zoals Trump-aanhangers vaak worden genoemd, vallen voor zijn aanvallen op de politieke klasse, zoals ze ook zijn bereidheid waarderen om immigranten en vluchtelingen de schuld te geven voor problemen als werkloosheid, misdaad en terrorisme.
Ted Cruz, de senator uit Texas, biedt een andersoortige aanval op het establishment. Hij stelt dat de elites niet zozeer zwak of dom zijn, maar corrupt, in de zak van de lobbyisten in Washington. Wat resteert van het establishment dient te worden opgeblazen, zo suggereert hij, door een publieke opstand – bij voorkeur geleid door hemzelf. Daarom wijst hij ook graag op zijn voortrekkersrol in de laatste overheidssluiting in 2013, waarmee hij Obama’s zorgwet hoopte te herroepen. Zo’n opstand zou het land helpen weer een gevoel van orde terug te vinden dat het kwijt is. Die orde vindt Cruz in de Reagan-jaren, toen het land nog geloofde dat conservatieve ideeën Amerika’s problemen kunnen oplossen.
Deze nostalgische, maar ook radicale boodschap slaat vooral aan bij oudere en evangelische kiezers. Een nostalgisch argument tegen een corrupte elite is tevens een argument voor een betere elite, constateert Levin. Maar Cruz’ argument heeft ook een populistisch element. Zijn visie voor politieke verandering stoelt immers op de kracht van publieke woede. Niet voor niets is hij, evenals Trump, geliefd onder Tea Party-activisten.
Een groot nadeel dat Levin ziet in de populistische nostalgie van Cruz is dat hij het vooral heeft over wat hem niet bevalt en wat hij allemaal wil afschaffen – maar zelden met concrete voorstellen komt. Levin: ‘Het is sluw, maar niet substantieel.’
Marco Rubio, de senator uit Florida, stelt daarentegen dat het establishment niet zozeer zwak of corrupt, maar anachronistisch is en vastzit in het verleden, waardoor het blind is voor de mogelijkheid dat juist conservatieve ideeën Amerika kunnen helpen zich aan te passen aan de realiteit van de 21ste eeuw. Met zijn oproep tot positieve verandering appelleert Rubio, in tegenstelling tot Trump en Cruz, niet aan gevoelens van woede en hopeloosheid. ‘Je kunt je’, stelt Levin, ‘voorstellen hoe dit een recept voor een aantrekkelijke politieke boodschap zou kunnen zijn, ware het niet dat het niet geschikt is voor de huidige stemming van de meeste Republikeinse kiezers.’
Levin ontleedde voor zijn stuk niet de speeches van bijvoorbeeld Jeb Bush, met zijn familieconnecties en rijkelijk gevulde campagnekas de ultieme establishment-kandidaat, John Kasich of Ben Carson. Dat is niet omdat ze er volgens hem helemaal niet toe doen, maar omdat ze ‘deze thema’s nauwelijks oppakken’. Het ware, relevante debat gaat volgens hem immers over ‘het ingestorte vertrouwen in onze elites en onze bestuurlijke instituten’.
Dat verlies van vertrouwen heeft volgens Levin een ‘crisispunt’ bereikt, waarvan Trump, Cruz en Rubio niet alleen verschillende diagnoses stellen, maar waarvoor ze ook verschillende oplossingen aandragen. Levin: ‘Dat ze dit debat voeren is op zich een teken van kracht, zelfs als de uitkomst ervan niet tot onmiddellijk voordeel voor Republikeinen leidt.’
Vooralsnog lijkt het erop dat het door Levin ontlede ‘anti-establishment-debat’ leidt tot de nominatie van Donald Trump. Dit is ook doorgedrongen tot het leger van sceptische politieke commentatoren die dachten dat Trumps populariteit slechts een tijdelijke gril van gedesillusioneerde kiezers was. Zelfs een van de luidste onder die sceptici is bijgedraaid, de gezaghebbende statisticus Nate Silver van de website FiveThirtyEight. Ook hij noemt Trump nu, nadat deze zeven maanden de peilingen heeft aangevoerd en New Hampshire heeft gewonnen, onomwonden de ‘legitieme koploper’.
Silver veranderde van mening na analyse van de exit polls in New Hampshire. Werd altijd aangenomen dat Trump alleen brede steun genoot onder lager opgeleiden, nu bleek dat hij ook onder hoger opgeleide Republikeinen een meerderheid had. De enige opleidingscategorie die hij niet won, waren de mensen met postuniversitaire titels. Essentieel: meer dan de helft van alle Republikeinse kiezers in New Hampshire gaf aan dat ze een politieke buitenstaander als hun presidentskandidaat willen. Van die groep bleek zo’n zestig procent op Trump te hebben gestemd.
De nakende politieke realiteit van een Trump-nominatie is ook Ross Douthat niet ontgaan. In zijn vaste column in The New York Times schreef de conservatieve commentator de verkiezingscampagne nog altijd te volgen in de hoop dat een ‘wijzere, bredere Republikeinse Partij van de toekomst’ komt bovendrijven. Die hoop impliceert dat ‘we ons moeten scharen achter een kandidaat die in staat is om de legitieme grieven van de trumpista’s te kanaliseren en tegelijkertijd hun fascistische trekjes te onderdrukken’ – zeg maar zoals Richard Nixon dat in 1968 deed met de aanhangers van de racistische zuiderling George Wallace.
Nu een dergelijke kandidaat zich maar niet aandient, vraagt Douthat zich hardop af: wie moeten we dan steunen? Misschien toch maar Trump, suggereert hij – alleen niet als presidentskandidaat, maar als een ‘bezorger van goddelijke vergelding voor een corrupte en falende partij, als een Babylonische invasie waarvan gezegd moet worden: het oordeel van de Heer is waarachtig en rechtvaardig’.
Douthat is duidelijk nog niet zo ver: ‘Ik denk dat die verleiding nog even weerstaan moet worden. Maar stay tuned.’
Dat deden de Republikeinse kiezers die afgelopen zondag voor de televisie plaatsnamen voor een nieuw debat tussen hun kandidaten. Daarin kregen Trump en Bush het weer eens met elkaar aan de stok. Een fragment: Trump, na te hebben verklaard dat hij een afzettingsprocedure zou hebben gesteund van president George W. Bush vanwege de Irak-oorlog: ‘Ze logen. Ze zeiden dat er massavernietigingswapen waren. En die waren er niet.’
Beeld: Donald Trump tijdens zijn verkiezingscampagne in Baton Rouge, 11 februari 2016 (GERALD HERBERT / AP)