Khallid schreeuwde de zwarte jongeren op de Malcolm X Boulevard toe dat ze zich tegen de aanwezige politiemacht moesten verzetten met ijzeren staven en pistolen, want: ‘Het is nog steeds oorlog.’ De tien- tot twintigduizend jongeren klapten voor de spreker, maar vertrokken vervolgens, op een klein aantal relschoppers na.
De mars had een vreedzame en serieuze demonstratie van een miljoen Amerikaanse jongeren kunnen worden, zoiets als de Million Men March vorig jaar, tegen discriminatie, slecht onderwijs en politiegeweld. Maar politici en zwarte leiders uit Harlem willen niets met Khallid te maken hebben en boycotten de mars. ‘Ik ben per mandaat door de jeugd verkozen’, zei de zelfbenoemde profeet van de haat vorige maand. Inderdaad heeft Khallid een flinke aanhang, vooral onder de arme jeugd in de binnensteden. Is Khallid het nieuwe type zwarte leider?
Jim Sleeper, een - joodse - schrijver-journalist uit New York die publiceert over het rassenvraagstuk, vindt het begrip ‘zwarte leider’ uit de tijd. Maar Khallid, ‘een door en door zieke man’, is sowieso de slechtst mogelijke keuze. Sleeper hield zijn hart vast voor de mogelijk explosieve demonstratie, niet in de laatste plaats omdat burgemeester Rudolph Giuliani het vuurtje had aangewakkerd door het een ‘haatmars’ te noemen. Dat was niet onterecht - Khallid vindt Giuliani een ‘fascist’ - maar ook niet slim, omdat veel zwarten in New York hun burgervader toch al niet kunnen uitstaan.
Sleeper maakt zich zorgen over het separatisme dat werd en wordt gepredikt, niet alleen door Khallid. ‘Dit is tragisch en gevaarlijk. Het gaat weer over een raciale identiteitspolitiek, en de jonge demonstranten zetten zich weer af tégen de Ander. Dat laat, vaak levenslang, een residu van haat achter.’
VOLGENS SLEEPER kenmerkte ook de protestbeweging van eind jaren zestig zich daardoor. Hij meent dat veel jongeren die werden gevormd tijdens de protesten van dertig jaar geleden, nooit helemaal genazen van hun naïeve, ja destructieve idealisme en neiging tot afscheiding. Het zijn de licht progressieve babyboomers, Bill Clinton voorop, die de zwarte medemens uit schuldgevoelens met mededogen blijven behandelen als een ‘ander soort’ dat positieve discriminatie en bijzondere aandacht nodig heeft. Sleeper richt zijn pijlen op deze liberals - Amerikaanse progressieven en sociaal-democraten - in zijn nieuwe boek Liberal Racism.
In dit werk maakt hij gehakt van de ‘liberal elite’ die maar niet normaal kan doen tegen de andersgekleurde en deze dus niet serieus neemt. Sleeper heeft geen boodschap aan politieke correctheid en noemt man en paard. Bill Clinton is volgens hem de ergste want meest prominente progressieve racist, maar hij noemt ook academische zwarte denkers als Cornel West en Henri Louis Gates Jr., en zwarte leiders als dominee Al Sharpton.
Zij maken allen deel uit van de ‘rassenindustrie’, terwijl ook de meeste media braaf meezingen in het koor der progressieve racisten. Er wordt gepraat, geschreven, en, erger, beleid gevormd op basis van volgens Sleeper volstrekt irrelevante termen: ras en etniciteit. Hij ziet de toekomst voor de Verenigde Staten somber in - tenzij de Amerikanen op de een of andere manier collectief ‘voorbij ras’ geraken. Hij verwijt de sociaal-liberalen dat ze een belangrijk liberaal ideaal hebben laten varen: een waarlijk kleurenblinde samenleving die voor eenieder individuele mogelijkheden biedt, los van iemands ras.
Complete integratie is het enige antwoord op de raciale spanningen in de Amerikaanse samenleving. De rellen in Los Angeles in 1993, het proces van O.J. Simpson, en nu het protest van zwarte jongeren - het zijn enkel de meest zichtbare uitingen van die spanningen, zegt Sleeper.
De regering-Clinton doet haar best om de raciale verhoudingen te verbeteren. Een jaar geleden, toen hij nog niet werd afgeleid door het onderzoek naar zijn buitenechtelijke escapades, startte de president zijn ‘rasseninitiatief’. Hij formeerde een uiterst politiek verantwoord panel waarin Aziatische, Latino, zwarte en blanke denkers regelmatig met elkaar debatteren, vooral over het vraagstuk van de positieve discriminatie. Clintons feitelijke beleid op dat gebied is dubbelzinnig. De president is publiekelijk voorstander van extra steun voor minderheden en vrouwen, maar onder zijn bewind zijn zeventien federale programma’s beëindigd die zulke steun boden. En dat is meer dan onder welke andere president dan ook sinds de invoering van affirmative action door Richard Nixon.
Sleeper vindt het rasseninitiatief een farce omdat het wederom het heilige huis van de ‘rassenindustrie’ instandhoudt. Natuurlijk, hij is ook voor de eliminatie van de verschillen in mogelijkheden tussen de rassen, een woord dat hij overigens niet graag gebruikt. En inderdaad, de overheid heeft daar een rol in. ‘Maar quota die stellen dat we minstens tien procent zwarten en Latino’s op iedere staatsuniversiteit moeten hebben, zijn absurd. Er zijn subtielere en meer structurele manieren om tot resultaten te komen, meer sociaal-economisch.’
DAT ZAL ZWARTE studenten in Berkeley weinig zeggen. Californië beëindigde vorig jaar als eerste staat - na een referendum - de affirmative action voor staatsuniversiteiten en overheidsinstanties. De rest van Amerika keek met spanning toe wat het gevolg zou zijn voor de samenstelling van de studentenpopulatie in Berkeley. En wat velen vreesden, gebeurt nu: Berkeley wordt een lelieblanke universiteit, met een klein plukje Aziaten. Het aantal zwarte eerstejaars dat deze maand begint, bedraagt nog geen twee procent van alle studenten, tegenover 7,3 procent vorig jaar. Hier wordt pijnlijk duidelijk dat er zonder expliciete maatregelen geen goede afspiegeling te verwachten is van de bevolking op universiteiten met zware toelatingsexamens.
Sleeper ziet het probleem, maar vindt het middel erger dan de kwaal. ‘Raciale lotsbepaaldheid is het toppunt van onnadenkendheid. De fanatieke aanhangers van de overtuiging dat affirmative action koste wat kost in stand moet worden gehouden, moeten wel geloven dat iemands huidskleur bepalend is voor zijn levensloop’, zegt hij. En als je die gedachtengang maar ver genoeg doorvoert, kom je terecht in het kamp van de meest fervente tégenstanders van positieve discriminatie: de bedenkers van gevaarlijke theorieën over ‘genetische domheid’ van zwarten zoals die werden uiteengezet in het geruchtmakende boek The Bell Curve (1994).
Gelijkwaardigheid kan alleen bestaan wanneer wederzijds respect gewoon wordt, en dat respect toon je door evenveel te verwachten van de medemens, ongeacht zijn of haar huidskleur. ‘We zijn bang om een zwarte het compliment te geven van een normaal verwachtingspatroon, gelijk aan dat van een blanke of een Aziaat’, zegt Sleeper.
Wat hem betreft mag iedereen op persoonlijk vlak ‘Amerikaan met een streepje’ blijven: Italian-American, native-American, African-American. Zeker voor de laatsten erkent Sleeper het belang van groepsidentiteit: hun geschiedens van slavernij en onderdrukking is zeer recent en moet levend worden gehouden in het Amerikaanse collectieve geheugen. Maar op politiek-ideologisch niveau mag er maar één kwalificatie tellen: Amerikaan.
Sleeper vindt zichzelf een positivist, en geeft in zijn boek interessante voorbeelden van ‘transraciale cijfers’ die ons hoopvol moeten stemmen. Hij omschrijft dit als het ‘zo-kan-het-ook-gevoel’. Over deze positieve raciale ontwikkelingen wordt echter niet of nauwelijks bericht in de media. Geen journalist meldde dat in het recente verleden zwarte politici door overweldigende meerderheden van blanke kiezers werden verkozen, en zo het idee logenstraften dat ras überhaupt een politieke functie vervult. Het gaat hier om Andrew Young uit Georgia en Carol Mosely Brown uit Illinois die in het Congres kwamen, en L. Douglas Wilder die gouverneur van Virginia werd.
Het aantal gemengde huwelijken stijgt ook snel. Sleeper is daar niet verbaasd over. ‘Ik denk dat het ons lot, zo niet onze bestemming is om te mengen, zowel fysiek als op elke andere manier’, zegt hij. In het leger is rassenintegratie en -gelijkheid voltooid. Sporthelden annex rolmodellen als Michael Jordan en Tiger Woods hechten geen enkele waarde aan hun kleur. Gevraagd naar zijn etnische achtergrond noemde Woods zichzelf een ‘Cablinasian’: Caribean, black, Indian, Asian. En verder, zei hij, speel ik golf, punt. Woods snapt het, vindt Sleeper. ‘De maatschappelijke werkelijkheid is dat de meeste Amerikanen hun samenleving niet als kleurgecodeerd willen zien. Dat moeten de langzaam lerende progressieven nu eens inzien.’
SLEEPER WORDT INMIDDELS ondergebracht in een nieuw strominkje in het Amerikaanse denken over rassenvraagstukken. De socioloog Alan Wolfe lanceerde hiervoor de term ‘raciale realisten’ in een boekbespreking in de New York Times. Wolfe schaart hieronder behalve Sleeper Tamar Jacobi, die in Someone Else’s House beschreef hoe de progressieve raciale politiek in een aantal grote steden compleet faalde, en Orlando Patterson, die The Ordeal of Integration schreef. Sleeper vindt ‘raciaal realist’ wel een mooie kwalificatie.
Zijn Liberal Racism kwam vorige week uit in paperback; de hardcover is een jaar oud. Het boek is overal besproken, met als gevolg dat de Internet-boekhandel Amazon.com veel exemplaren verkoopt: van de vijftig boeken over ‘ras’ die in 1997 het best verkochten, staat dat van Sleeper op de vijfde plaats.
De New Yorkse media waren trouwens overwegend negatief. Sleeper kan er wel om grinniken: de recensenten van bijvoorbeeld de Village Voice en de New York Review of Books zijn per definitie progressieven van het soort dat Sleeper aanvalt. ‘Een kennis van me, een good old liberal, moest het boek bespreken, maar hij zei heel eerlijk dat het hem weken had gekost voor hij zelfs maar aan het boek kon beginnen. Het zat ’m in de titel, zei hij.’
Ras is nog steeds zo'n extreem gevoelig onderwerp, zeker onder de denkende elites, zegt Sleeper, dat hij en andere auteurs niet kúnnen winnen. ‘Ik heb hier en daar wel een linkse kennis verloren.’
Aan de andere kant verscheen er een dozijn positieve recensies in kranten als de Chicago Tribune, de Baltimore Sun en de Los Angeles Times, ver van het linkse establishment in New York City. Dat waren, tot Sleepers oprechte verbazing, veelal zwarte boekbesprekers die bijna allemaal iets schreven in de trant van: ‘We horen het misschien niet graag, maar eindelijk zegt een blanke de waarheid eens’ (The Sun). Marcia Smith, een zwarte schrijfster van the Nation, vond hem echter ‘beledigend’, een ‘slecht geïnformeerde amateur’.
Sleeper zegt te weten dat sommigen vinden dat hij over de schreef ging. ‘Ze vinden: Een jood die negatieve dingen roept over zwarten - dat kan niet!’
Sleeper, een kleine man van vijftig, komt vriendelijk en bescheiden over. Niettemin noemt hij zichzelf zonder omhaal ‘profetisch’, onder verwijzing naar zijn vorige boek, Closest of Strangers (1991). Dat ging over het sociale en morele verval van New York, een tij dat nu ten dele gekeerd is door Giuliani’s beleid van zero tolerance en veel blauw op straat. Het boek ging ook over de explosieve rassentegenstellingen en het was de eerste aanzet voor zijn aanval op ‘progressieve apologeten’.
Het boek werd wisselend ontvangen. Maar nu, zegt Sleeper, worden zijn toentertijd gewaagde stellingnamen over de rassenproblematiek en de linkse vergissingen algemeen als waar aanvaard. ‘Zo zal het ook wel met Liberal Racism gaan. Ik heb geduld.’
DE AUTEUR IS een probleemgeval voor eenieder die blijft denken in de aloude linksrechtstegenstelling. Als blanke jongen uit New England haalde hij een doctoraat in onderwijskunde aan Harvard en vestigde zich in een zwart deel van Brooklyn, waar hij stukjes tikte voor wijkblaadjes. Hij had talent, en was jaren columnist voor New York Newsday en Daily News. Zijn ervaringen in zwart Brooklyn verschaften hem inzicht in een waarheid die geen blanke progressieveling wil horen: dat veel zwarten er schoon genoeg van hadden te worden behandeld als slachtoffers, als hulpbehoevend en ‘anders’. ‘Dat was de voedingsbodem voor mijn verwijdering van traditioneel links.’
Op andere terreinen blijft Sleeper wel degelijk progressief. Het label neoconservatief, dat velen hem opplakken vanwege zijn passievolle verdediging van het idee van de ‘kleurenblinde samenleving’, blijft niet zitten. Klassentegenstellingen zijn het werkelijke probleem in Amerika volgens de auteur. Ze worden kunstmatig gekoppeld aan ras en etniciteit.
De armsten in de grote steden zijn inderdaad zwart of Latino, maar Sleeper benadrukt dat de mechanismen van het kapitalisme op zich geen boodschap hebben aan de kleur van iemands huid - wij houden de ‘inferioriteit’ van andersgekleurden zelf in stand.
‘Kapitalisme is prima voor het genereren van rijkdom, niet voor de verdeling ervan’, zo vat hij zijn politieke economie samen. Als je Sleeper hoort over onderwijs, zijn passie, of de ongebreidelde, soms destructieve marktwerking die de gezondheidszorg stuurt, hoor je een rasechte sociaal-democraat, een zeldzaamheid in Amerika. De problemen en ongelijkheden zijn sociaal-economisch, ‘en niets anders’, zegt Sleeper. Hij citeert met instemming de zwarte historicus C. Eric Lincoln: ‘Ras is een fantasie.’
En toch. Er zitten meer jonge zwarte mannen in de gevangenis dan op de universiteit. De kans dat een zwarte man ooit in zijn leven in het gevang belandt, is een op drie. Dit ontwricht hele gemeenschappen. Economische verschillen tussen de rassen worden alleen maar groter: een recente studie van de New York Times wees bijvoorbeeld uit dat bijna de helft van alle blanke middelbareschoolleerlingen en studenten een computer met modem tot hun beschikking hebben, tegenover minder dan een derde van de zwarte jongeren.
‘Ik weet het’, zucht Sleeper. Hij is even stil. ‘Eén ding is zeker: Racistische wartaal van ene Khallid Muhammad is niet de oplossing. We hebben nu gezien dat jongeren dat, godzijdank, ook beginnen in te zien. Nu het linkse establishment nog.’