Verspreid over het Community Park, in het hart van downtown Los Angeles, staan elegante Franse klapstoeltjes en tafeltjes. Mensen flaneren er, zitten onder oude bomen, eten hun meegebrachte broodjes, gooien muntjes in een bloemvormige fontein. Of ze luisteren, met hun oor tegen een buitenmodel walkietalkie gedrukt, naar een audio tour die uitleg geeft over de Walt Disney Concert Hall. Want het stadsparkje maakt deel uit van dit splinternieuwe gebouw van architect Frank Gehry.
Geen entreekosten. Geen verplichte consumptie. Geen bord met een verbod om bier te drinken of om hier na tien uur s avonds te verblijven. Dat klinkt als een stukje Europa midden in LA. Zelfs de stoeltjes staan niet vastgeschroefd: je kunt ze onder een van de bloeiende bomen zetten of juist in de gouden winterzon. Want het is hier niet alleen blinkend schoon, in Los Angeles is het ook midden in de winter aangenaam warm. En boven je hoofd lijken de metalen wanden van de concerthal als zijdezacht glanzende bladeren uiteen te bloesemen. Frank Gehry houdt niet van half werk.
Gehry, die internationaal doorbrak met zijn ontwerp voor het Guggenheim Museum in Bilbao, noemt zijn schepping een «living room for the city». Hoogleraar Carol McMichael Reese van de Tulane University noemt het een «continual urban celebration» die «life to the streets» brengt. En haar collega Sylvia Lavin van de University of California, Los Angeles, constateert: «We verschuiven van een suburbane naar een urbane cultuur. Dit gebouw verandert niet alleen de perceptie van de stad, Los Angeles als een cultureel centrum, maar verschuift ook het zwaartepunt van de stad naar het centrum.»
De in oktober geopende Walt Disney Concert Hall is nog maar het begin van de metamorfose die Los Angeles moet ondergaan. Half januari werd de shortlist bekendgemaakt van vijf investeringsgroepen die mogen meedingen naar het Grand Avenue Project. À raison van 1,2 miljard dollar moeten de percelen naast de concerthal, waar nu nog autos geparkeerd staan, worden omgetoverd tot gebouwen waarin kan worden gewoond, gewinkeld en gewerkt. Onder de aangetrokken architecten zijn klinkende namen: Frank Gehry zelf, maar ook David Childs, die de Freedom Tower op Ground Zero gaat ontwerpen.
Er zijn nog meer plannen die ervoor moeten zorgen dat downtown LA weer, net als in de jaren twintig, een opwindende plek wordt, waar 24 uur per dag, zeven dagen per week mensen komen. Want alleen als het ergens druk is, krijgen mensen een gevoel van sociale veiligheid. Stedenbouwkundigen willen daarom bijvoorbeeld de freeway, die het centrum nu nog afsnijdt van het station en van Chinatown, overkappen met een voetgangersgebied en winkelarcades. Al deze ingrepen maken deel uit van de Ten Minute Diamond, een plan dat de stad vanuit het perspectief van de voetganger bekijkt: hoe ver kan iemand in tien minuten lopen vanaf het stadhuis, dat op drie blokken afstand ligt van de Walt Disney Concert Hall. Want Los Angeles, de autostad bij uitstek, heeft een nieuwe held: de voetganger. Er is zelfs een Angels Walk uitgezet, een wandeling langs de historische hoogtepunten van het centrum.
Decennialang is Los Angeles een stad geweest die er prat op ging dat ze geen centrum had, of eigenlijk dat ze een hele hoop centra had, vloeiend aan elkaar verbonden door een net van freeways. In het oorspronkelijke centrum kwamen Angelinos, inwoners van LA, niet meer. Daar had je weliswaar de hoogste en glimmendste kantoor torens, maar na kantoortijd trof je er alleen zwervers aan.
Downtown is de verwoesting van begin jaren zestig nooit te boven gekomen. Het was geen aardbeving die Bunker Hill, de verpauperde Victoriaanse wijk in het hart van de stad, van de kaart veegde, dat deden de bulldozers van de stadsplanners. En passant namen ze ook grote delen van de omliggende buurten mee. Tienduizenden woningen gingen tegen de vlakte om ruimte te maken voor wolkenkrabbers en freeways.
In 1968 was volgens Norman M. Klein, auteur van The History of Forgetting, twee derde van het centrum gereserveerd voor de auto in de vorm van parkeerterreinen, garages, wegen en tankstations. Sommige delen zijn ondertussen opnieuw ingevuld, maar nog steeds getuigen uitgestrekte vlaktes met geparkeerde autos van de kaalslag. Direct naast de Walt Disney Concert Hall liggen bijvoorbeeld de lots L en M-2 nog steeds braak. Voor drie dollar mag je je auto er een kwartier parkeren.
Begin jaren tachtig trokken kunstenaars en galeries naar de oostzijde van het centrum, naar de pakhuizen naast Little Tokyo. Hoogtepunt was de vestiging van het Geffen Temporary Museum in twee oude pakhuizen, een verbouwing waarvoor ook toen al Frank Gehry de tekeningen maakte. De op leving was van korte duur: de economische crisis, de toevloed van daklozen en de weerstand van rijke kopers om naar dat deel van de stad te komen nekten deze ontwikkeling.
De high culture-voorzieningen die inmiddels op en rond Bunker Hill waren verrezen, zoals het Ahmanson Theatre en het Museum of Contemporary Art, trokken wel bezoekers, maar alleen als er een voorstelling of tentoonstelling was. Daarna maakte iedereen zich weer zo snel mogelijk per auto uit de voeten. Toen de weduwe van Walt Disney in 1988 met een donatie van vijftig miljoen het startsein gaf om op Bunker Hill ook een concerthal neer te zetten, was dat eigenlijk vooral bedoeld als een complementering van de culturele voorzieningen die er al stonden: de finishing touch voor de cultural corridor.
Halverwege de jaren negentig kwam de bouw van de Walt Disney Concert Hall stil te liggen. Het project was financieel en technisch in het slop geraakt. Het belangrijkste onderdeel van het gebouw, de parkeergarage, was toen al gereed, dus er was een nieuwe ronde langs mecenassen nodig. Het perspectief verschoof in die campagne van het gebouw naar de revitalisering van het complete centrum: de concerthal moest de aanjager van de renaissance van de stad worden. De fundraising-campagne die in 1997 van start ging heette dan ook The Heart of the City. En een open brief, ondertekend door een internationale culturele elite, droeg als kop: «Build It and They Will Come».
In 1997 kwam ook het Guggenheim Museum in Bilbao gereed, en dat ontwerp van Frank Gehry oogstte internationale waardering. De sombere Noord-Spaanse industriestad veranderde met één gebouw haar complete imago en dat wilde Los Angeles, de stad die eind negentiende eeuw al met landelijke imagocampagnes nieuwe bewoners en toeristen naar zich toe trok, ook. Gehry paste zijn ontwerp aan: de stenen uitstraling werd vervangen door een metal look. De verwantschap tussen beide gebouwen springt sindsdien in het oog.
In Los Angeles zal Gehrys ingreep nooit zo veel effect hebben als in Bilbao, al was het maar omdat er nu al jaarlijks 5,2 miljoen bezoekers naar downtown LA komen. Maar hoe voorkom je dat ze na concert of voorstelling weer zo snel mogelijk naar de suburbs vertrekken? Want cultuurminnaars hebben het voordeel dat ze veel geld te besteden hebben, maar het nadeel dat ze ouder en banger zijn dan gemiddeld. En dus moest het centrum van de stad veiliger en schoner worden.
Van het stadsbestuur was geen geld te verwachten, dus richtten de eigenaren van onroerend goed in downtown LA een BID op, een Business Improvement District. Dergelijke non-profitorganisaties vind je in alle Amerikaanse steden. Het bekendste voorbeeld is het New Yorkse BID dat Times Square schoonveegde en revitaliseerde. «Live, Work & Play» luidt de slagzin die de ontwikkelingsmaatschappij voor downtown LA maakte. Het budget van 40,6 miljoen dollar wordt vooral gebruikt voor onderhoud, beveiliging en promotie. Daarbij houdt het BID nauwkeurig de grenzen van zijn district in de gaten. Alleen de 65 blokken tussen de freeway en Hill Street worden schoongehouden en bewaakt, de rest van het centrum niet.
Een wandeling over 5th Street, die haaks op deze grenzen staat, is een goede graad meter voor de vitaliteit van het centrum, zeker s avonds. Op de eerste achthonderd meter van 5th Street is het BID actief. Hier staan de glimmende wolkenkrabbers, en s avonds is het er uitgestorven, op een enkele zwerver met een winkelwagentje na. Op straat slaapt niemand, politieagenten en beveiligingsbeambten sturen iedereen weg. Na Hill Street kom je in de Mexicaanse wijk. Dat wil zeggen, overdag is het hier klein Mexico, nu zijn de rolluiken naar beneden en zijn de ramen erboven goeddeels donker: ook hier woont bijna niemand. Het aantal zwervers neemt toe, maar pas na een paar honderd meter, na de kruising met Main Street, begint skid row, de achterbuurt van downtown. Hier tref je elk uur van de dag en de nacht drommen mensen op straat: ze schurken tegen kartonnen dozen, liggen onder oude lappen, hangen tegen muurtjes. Sommigen slapen gewoon languit liggend op het asfalt. Downtown heeft naar schatting tienduizend daklozen. Voor groot-LA geldt een schatting van 260.000 daklozen, 38 procent van het totale aantal in de hele VS. Het milde Californische klimaat trekt niet alleen rijke toeristen.
De stadsplanners en projectontwikkelaars zijn opvallend eensgezind in de overtuiging dat alleen een levendige, gemengde buurt de angstaanjagende leegte van downtown kan opheffen en kan zorgen voor duurzame sociale veiligheid.
Al heel lang belooft het stadsbestuur sociale woningbouw in het centrum, en dan vooral op het platgewalste Bunker Hill. De plannen maakten in 1972 al deel uit van het Silver Book Plan en twee decennia later van het Downtown Strategic Plan. Maar gesubsidieerde woningen kwamen nauwelijks van de grond. En toen kwam de markt. Vier jaar geleden stak projectontwikkelaar Tom Gilmore zijn nek uit, renoveerde kantoren en pakhuizen uit het begin van de twintigste eeuw tot lofts, en tot ieders verbazing bleek er ook in Los Angeles een markt te zijn voor binnenstedelijk wonen. Sindsdien zijn veel ontwikkelaars in dit gat gesprongen en groeit de bevolking van downtown weer. Tussen 1999 en 2002 steeg het aantal woningen met veertien procent tot bijna vijftienduizend, en nog eens drieduizend woningen worden op dit moment gebouwd.
Met de gewenste sociale menging en levendigheid ging het echter minder goed. De markt bouwt alleen dure appartementen. In de sociale sector zijn, ondanks alle beloften, de afgelopen vier jaar slechts 260 woningen gebouwd, nog eens 117 zijn in aanbouw. De zware bezuinigingen van de Californische gouverneur Arnold Schwarzenegger hebben de hoop op meer betaalbare woningen de grond in geslagen. Downtown LA wordt daardoor steeds meer een rijk getto: het aandeel «affordable housing» daalde sinds 1999 van 58 naar 49 procent, en als alle plannen zijn uitgevoerd is het nog maar 38 procent. Ondertussen verdubbelde de prijs van koopwoningen bijna.
Nicolai Ouroussoff, de belangrijkste architectuurcriticus van de Los Angeles Times en een van de mensen die de Walt Disney Concert Hall midden jaren negentig uit het slop trokken, waarschuwde in een omslag artikel dat zonder etnische en sociale menging «Grand Avenue zal blijven bestaan in een stedelijk vacuüm, een prominent maar levenloos symbool van de culturele aspiraties van de stad». En Ayahlushim Hammond, projectleider van het machtige Community Redevelopment Agency van LA, vraagt zich retorisch af: «Disney Hall zet downtown op de kaart en geeft het iets van de substantie die het mist. Maar toch moeten we ons afvragen: moet de focus in downtown liggen op het creëren van monumenten of van verbindend weefsel?»
In de nacht biedt het park van de Walt Disney Concert Hall een nog betoverender aanblik dan overdag. Gehry heeft het gebouw bewust niet in de spotlights gezet, zodat de matte metalen wanden de verlichting van de omringende wolkenkrabbers weerkaatsen, evenals de koplampen van de spaarzaam passerende autos en het afwisselende rood en groen van de verkeerslichten. Het park ligt er stil en verlaten bij, de stoeltjes staan gewoon buiten en zelfs de munten in de gebloemde fontein zijn niet gejat.
«Hey guy, what are you doing here?» klinkt plots een zware stem achter me. Onvriendelijk is de grote zwarte politieagent met breedgerande hoed niet, hij heeft me waarschijnlijk al lang geclassificeerd als toerist en niet als zwerver. Maar ik moet wel weg, want na half elf s avonds is het park, net als de andere openbare parken en terrassen van downtown, verboden terrein. Het enige verschil is dat Gehry geen verbodsborden liet ophangen, dat zou de Europese idylle te veel verstoren.
Het is niet alleen het discrete toezicht van politie en bewakingsdiensten waardoor het parkje zo oogverblindend netjes blijft, Gehry gebruikte ook architectonische middelen om zijn schepping te beschermen. Je moet een monumentale trap beklimmen om in het park te komen en de 41 treden geven je niet het gevoel dat je een openbaar park betreedt, maar dat je op bezoek komt bij Frank Gehry. Je moet de neiging onderdrukken je voeten te vegen.
Ook overdag is het ontwerp van Gehry zo nadrukkelijk aanwezig dat van een publiek karakter niet echt sprake is. De meeste bezoekers zijn druk bezig met fotograferen. Niet elkaar, maar Gehrys gebouw. Van de «continual urban celebration» die hoogleraar Carol McMichael Reese de concerthal toedicht, komt zo weinig terecht.