
Het is half acht ’s ochtends als de eerste bedienden van het Belgische Fonds voor Beroepsziekten aankomen op hun werkplek in de Verbondsstraat. De dakloze onder de luifel van het gebouw, een bejaarde man die na Pinksteren nog een kerstmuts draagt, maakt zich klaar om te vertrekken. Hij propt zijn deken in een sporttas van White Star Brussel en wandelt de hoek om naar een zitbank bij de uitgang van metrostation Madou. Daar zal hij de rest van de dag doorbrengen in gezelschap van een paar lotgenoten, rokend, duttend, kijkend naar de stroom van EU-ambtenaren die de roltrappen vanuit de ondergrondse aanvoeren.
In het bleke ochtendlicht lijkt het gebouw van het Fonds voor Beroepsziekten even banaal en gezichtloos als tientallen andere kantoortorens die de stad verminkten in de jaren zestig. Het is moeilijk voorstelbaar dat op deze plek ooit de huizen stonden van drie jonge huurders die vastbesloten waren de oude wereldorde omver te werpen. In 1845 kwam de Duitse advocatenzoon Karl Marx wonen in de Verbondsstraat nummer 5. Buurman links op nummer 7 was zijn vriend en politieke medestander Friedrich Engels. Buurman op nummer 3 was Moses Hess, de Duitse socialist die twintig jaar later de fundamenten van het zionisme zou leggen.
Marx had asiel gekregen als politiek vluchteling na zijn subversief geachte journalistieke activiteiten in Parijs. Brussel was toen een vrijhaven voor dissidenten van allerlei slag. In het jonge, liberale België bestond een zeldzame vrijheid van pers en meningsuiting. Bovendien was het land uitgerust met een vlotte ferrylijn naar Engeland en het modernste spoorwegennet van het Europese continent. Verhoopte broeihaarden van toekomstige revoluties waren geen dagreis verwijderd.
Marx wilde zich in Brussel herbronnen: reizen, denken, schrijven. Dat laatste met de rem op, want hij had de Belgische Veiligheidsdienst schriftelijk beloofd niet meer over politiek te berichten. Toch werd het een buitengewoon vruchtbare periode. In de Verbondsstraat schreef hij onder meer Die deutsche Ideologie, met de beroemde zin die vandaag nog in zijn grafsteen gebeiteld staat op het kerkhof van Highgate in Londen: ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd. Het komt er op aan de wereld te veranderen.’
In het midden van de negentiende eeuw was het contrast tussen extreme rijkdom en ellende nergens in België groter dan in Brussel. Dit moet een cultuurschok geweest zijn voor Marx, die opgegroeid was in een welgestelde Trierse familie en getrouwd was met barones Jenny von Westphalen. Hongerjaar 1847 was een dieptepunt. Na een mislukte aardappeloogst moest de Openbare Onderstand in de winter lokalen inrichten opdat een deel van de Brusselaars op straat niet zou doodvriezen. En uitgerekend in dat jaar werd de Sint-Hubertusgalerij van architect Jean-Pierre Cluysenaer afgewerkt, de grootste, meest praalzuchtige winkelpromenade van Europa. De ‘passages’ onder een plafond van glas waren de nieuwe heiligdommen van het kapitalisme, zoals Walter Benjamin schreef. Marx kwam er vaak voorbij, op weg naar bijeenkomsten in dranklokalen aan de Grote Markt. Een paar straten verder begonnen de uitdijende sloppenwijken waar de stank van wakke krotten zich vermengde met de soep- en ajuinsauswalmen van de gaarkeukens.
In oktober 1846 verhuisde Marx vanuit Sint-Joost twee kilometer verderop, naar de Orléansstraat-Rue d’Orléans in de Brusselse gemeente Elsene. Hij werkte er eerst Misère de la philosophie af, het scharnierwerk waarin hij als filosoof vervelde tot de econoom die later Das Kapital zou schrijven. Naast zijn schrijfarbeid was hij de drijvende kracht achter de Deutsche Arbeiterverein, een vereniging voor de Duitse expats in Brussel, meestal geschoolde vaklui die wegens hun politieke activiteiten Duitsland hadden moeten verlaten. Voorts was hij de ondervoorzitter van de Association Démocratique, de internationale vereniging van progressieven die ook nogal wat Belgische democratische activisten telde.
Achter al die daadkracht school één brandende ambitie: Marx wilde de internationale arbeidersbeweging leiden, samen met Friedrich Engels. Aan de vooravond van het revolutiejaar 1848 schreef hij in de Orléansstraat zijn meest invloedrijke tekst: het Manifest van de Communistische Partij, het eerste marxistische programma. Eigenlijk betrof het een opdracht van de Bond der Communisten die Marx zelf leidde. ‘Een spook waart door Europa – het spook van het communisme’, luidt de klassieke openingszin. In een retorisch meesterstuk, geschreven in zes weken, propageert Marx de klassenstrijd als weg naar de bevrijding van de arbeidersklasse. Hij rekent af met andere socialistische stromingen en doceert hoe de accumulatie van kapitaal elk ander menselijk streven ondergeschikt maakt en verdringt.
In het laatste hoofdstuk roept hij op tot opstand: ‘De proletariërs hebben daarbij niets dan ketenen te verliezen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs aller landen, verenigt U!’ Het taalgebruik is helder en eenvoudig zodat ook de proletariërs de tekst zouden kunnen vatten. Het manifest werd gepubliceerd op 24 februari 1848 in Londen, in een oplage van vijfhonderd exemplaren. Veertig jaar later was het ‘het wijdst verbreide, het meest internationale product van de gehele socialistische literatuur’, zoals Engels schreef. In de twintigste eeuw groeide het uit tot de meest invloedrijke en meest verguisde politieke tekst uit de geschiedenis.
1848 werd een revolutiejaar. Tijdens een hevige volksopstand werden in de straten van Parijs barricaden opgeworpen. Op 22 februari werd de Republiek uitgeroepen. Een paar dagen later bereikte de schokgolf Brussel. België leek even rijp als Frankrijk voor een omwenteling. De economische crisis had niet alleen Vlaanderen platgelegd, ook de meeste Waalse steenkoolmijnen en ijzerindustrieën waren niet meer in bedrijf.
Friedrich Engels was ooggetuige van een samenscholing op de Brusselse Grote Markt: ‘De herbergen rond de markt zaten afgeladen vol. Het gerucht liep dat koning Leopold bereid was af te treden. Er werd Vive la République geroepen en men zong de Marseillaise. Ten slotte greep de politie in en liep met getrokken sabel naar de massa toe. Verscheidene mensen werden gearresteerd.’
De Belgische regering begon met het oppakken van dissidenten. Ook Marx stond op de lijst, zeker omdat hij verdacht werd als financier van het oproer. Op 2 maart ondertekende koning Leopold zijn uitwijzingsbevel. Marx keerde terug naar Parijs waar hij prompt met zijn oude strijdmakkers de revolutie in Duitsland begon voor te bereiden. Een jaar later schreef hij bitter over ‘de modelstaat België met het pauperisme als belangrijkste vazal van koning Leopold I’. Hij zou nooit meer naar Brussel terugkeren.
Marx vergat Brussel, zoals Brussel Marx vergat. In de negentien gemeenten van het Brusselse Gewest vind je niet één Karl Marxstraat. De Orléansstraat heet nu Jean d’Ardennestraat, naar een vergeten Waalse bomenkenner en schrijver van toeristische gidsen. Van Marx is alleen op nummer 50 een spoor, al is het oorspronkelijke huis waar hij woonde afgebroken. Een plaatselijke historische kring heeft er een gevelbord geplaatst: ‘Ici vécut Karl Marx 1846-1848’. Geen sprake van het Communistisch Manifest. In de Verbondsstraat van Sint-Joost is zelfs helemaal niets meer terug te vinden.
Het gemeentehuis van Sint-Joost is een lieflijk kasteeltje uit 1911 dat verdwaald raakte tussen een stadssnelweg en enkele kantoortorens. Aandoenlijk koppig houdt het stand tegen de voorthollende tijd. Een monumentale trappenhal met brandramen in glas-in-lood leidt naar de verdieping waar Béatrice Meulemans kantoor houdt. Als laatste wethouder van Vlaamse afkomst telt ze onder haar bevoegdheden onder meer religie, cultuur en Nederlandstalige zaken. Voor Marx heeft ze een zwak. ‘Ik vind het pijnlijk dat Sint-Joost nog steeds geen Karl Marx-straat heeft’, zegt ze. ‘Als politiek vluchteling en dissident verpersoonlijkt hij de ziel van deze wijk. Mensen die elders uitgespuwd of verjaagd worden, kunnen van oudsher altijd bij ons terecht. Eind negentiende eeuw werd de Brusselse volksbuurt Onze-Lieve-Vrouw-ter-Sneeuw gesloopt omdat ze een gevaar vormde voor de publieke hygiëne. De bewoners die gezien werden als gespuis kwamen naar Sint-Joost. En vandaag duwen de naburige Brusselse gemeenten hun illegalen, daklozen en anderen die ze liever kwijt dan rijk zijn in onze richting.
Sint-Joost is altijd de meest sociale, progressieve gemeente van Brussel geweest. In de jaren vijftig al werkten hier vrouwen en allochtonen bij de politie. Er was ook een centrum waar vrouwen terecht konden voor informatie over abortus en anticonceptie. Ondenkbaar in andere gemeenten. Sint-Joost is een anarchistische en onburgerlijke microkosmos. Zelfs het samenleven lijkt hier makkelijker. Je vindt hier geen etnische getto’s zoals in Molenbeek.’
En toch geen Karl Marxstraat? Meulemans zucht: ‘De rechtse partijen willen geen eerbetoon aan een communist. En de socialisten zien hem als een ongewenste concurrent op links, meer dan ooit nu de marxistisch-communistische Parti du Travail de Belgique (ptb) fors in opmars is. Als het van mij afhing, zouden ook Friedrich Engels en Moses Hess hun straat krijgen. Maar zeker voor Hess is er geen perspectief. De moslims zullen nooit een eerbetoon aan een wegbereider van het zionisme aanvaarden.’

En toch is ‘Marx’ – niet de historische figuur, maar de explosieve, sociale onderwereld die de naam oproept – sterk aanwezig in Brussel, vooral in de zogenaamde ‘croissant pauvre’, de brede gordel van armoede rond het kanaal waartoe ook delen van de gemeenten Molenbeek, Schaarbeek en Sint-Gillis behoren. Sint-Joost is al jaren notoir als de armste gemeente van België. Op een oppervlakte van precies 1,1 vierkante kilometer zitten ongeveer dertigduizend inwoners samengeperst. Het reële bevolkingscijfer is nog hoger, want ongeveer vijfduizend illegalen worden niet meegeteld. Sint-Joost heeft ongeveer dezelfde bevolkingsdichtheid als Calcutta, meldt de website van de gemeente. Meer dan honderdvijftig nationaliteiten laten een zestigtal talen in de straten weerklinken. Sint-Joost is een centrifuge van de globalisering.
Vorig jaar stierven 55 Brusselaars op straat, de jongste was negentien, de oudste 87, veelal als gevolg van geweld, alcoholisme, stress, druggebruik of onverzorgde ziekten. De situatie doet denken aan Marx’ tijd, toen een kwart van de Brusselaars zichzelf niet kon redden. En ook toen werden de straten overspoeld door inwijkelingen, al kwamen ze niet uit Turkije, Noord-Afrika of Oost-Europa, maar uit het hongerende Vlaanderen, waar de textielnijverheid ingestort was door de concurrentie uit Engeland. De Vlamingen vervoegden zich bij de massa’s daklozen, zieken en krankzinnigen die er al ronddoolden. In het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten hangt Ochtend in Brussel van Joseph Stevens, een schilderij als een moderne reportagefoto. Een roedel uitgemergelde straathonden zwerft over straat terwijl bedelaars die tegen een gevel liggen toekijken. Het is 1846. Marx woonde toen een jaar in de Verbondsstraat.
Achter een anonieme deur in de Gillonstraat is La Maraude gevestigd, een gemeentelijke organisatie die zich ontfermt over de daklozen van Sint-Joost. De naam verwijst naar ‘maraudeur’, wat ‘doolaard’ betekent. Na sluiting van het Noordstation dat overdag dienst doet als officieuze schuilplaats trekken de zwervers in de straten tot het station in de vroege ochtend weer opengaat.
Het is laat in de ochtend. In een hoek van de spartaans ingerichte ruimte zit een getaande, eenogige man alleen achter een kop koffie. Een Rom, zo te zien.
De voorbije jaren zag Luc Bolssens, de verantwoordelijke bij La Maraude, zijn publiek veranderen. ‘De klassieke mengeling van Turken, Noord-Afrikanen en belgo-belges verdwijnt. Nu zien we vooral Roma. Het is een kwetsbare groep die moeilijk haar weg vindt. Ze zijn arm, ongeschoold, hulpeloos. Soms staat er ineens een zigeunerclan van 26 personen onder wie elf kinderen voor de deur die niet eens weten waar ze zijn, laat staan waar ze heen moeten.’
Maraudeurs leiden een onvoorspelbaar leven. Vandaag zijn ze hier, morgen zijn ze al weer weg.
‘Ik herinner me een man die ons op vrijdag een fijn weekend wenste. Op maandag bleek dat hij zich onder de metro gegooid had. Als je zelf nooit alleen op straat geleefd hebt, besef je niet hoezeer dat heel je wezen ontmantelt. De hardste dreunen zijn mentaal. Het inzicht dat je ineens niet meer leeft, maar overleeft.’
De verstrekking van drank en voedsel is niet de enige opdracht van La Maraude. De bezoekers kunnen zich ook laten doorverwijzen naar een dokter. De meest slepende ziekte is de armoede zelf, want uiteindelijk breekt ze ook de laatste mentale weerstand. Het ergst is de onverschilligheid van de buitenwereld, vertelt een andere medewerker van La Maraude. Erger zelfs dan geweld of misprijzen, want dat zijn tenminste tekenen dat je nog bestaat. Maar als je dagelijks in het station voorbijgelopen wordt door duizenden pendelaars die hard hun best doen om je niet te zien, ga je ook denken dat je onzichtbaar bent. Dan zie je zwervers hun gevoeg doen midden in de gang, waar ze toevallig zitten of staan.
Marx zag een duale samenleving met een rijke bovenlaag die de productiemiddelen bezat en een arbeidende, uitgebuite onderlaag. In Sint-Joost blijft van die ordening weinig over. Industriële arbeid is al lang verdwenen. In de kantoortorens aan de rand van de gemeente zijn er alleen white collar jobs, vaak voor pendelende Vlamingen en EU-ambtenaren. In grote delen van de gemeente speelt de economische activiteit zich af in een informeel ritselcircuit van handeltjes en spandiensten. Iedereen probeert iedereen uit te buiten. Oudere, gesettelde migrantengemeenschappen verdienen goed aan de nieuwkomers.
Vooral op de informele woningmarkt worden er goede zaken gedaan. Er heerst niet alleen een nijpende woningnood, Sint-Joost wordt meer en meer een transitgemeente, een halte waar migranten de koffers neerzetten alvorens de reis verder gaat, vaak naar een verpauperde buurt in een ander deel van Brussel. Gemiddeld één op drie inwijkelingen verlaat Sint-Joost al na één jaar. Letterlijk elke vierkante meter ruimte wordt te gelde gemaakt. Een groezelige verdieping kost gauw 450 euro. In de rosse buurt achter het Rogierplein hokken honderden Roma samen op de kamers boven de raambordelen waar vooral prostituées uit het Nigeriaanse Benin City werken. Naast de huisjesmelkers zijn er ook de marchands de sommeil die tijdelijk een vertimmerd slaaphok of zelfs alleen maar een matras verhuren.
‘Maar er zijn ook mensen die zelfs op die markt niet terecht kunnen’, weet Luc Bolssens. ‘In de hiërarchie van ellende zitten de Slowaakse Roma nog onder de Bulgaarse en Roemeense Roma. Zij hebben geen recht op een uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst waardoor ze alleen in squats terecht kunnen.’
In een lange gang van metrostation Madou zit monsieur Martin aan een tafeltje van een koffiebar. 75 is hij. Het levende geheugen van de wijk. Meer dan een halve eeuw lang baatte hij op het gemeenteplein van Sint-Joost het meest gereputeerde Brusselse frietkot uit. In zijn hoofd is het oude Sint-Joost gestold tot een idylle.
‘Sint-Joost was speciaal’, vertelt hij, ‘volks en tegelijk fort bourgeois. We waren de eerste Brusselse gemeente met elektrische straatverlichting en geasfalteerde straten. Daar kwamen bezoekers van ver naar kijken. In ons zelfbeeld waren we een klein Parijs. Criminaliteit was er nauwelijks. ’s Avonds zetten de mensen een lege melkfles naast de voordeur, met wat klein geld erbij. ’s Ochtends was de fles weer gevuld, het wisselgeld lag ernaast, netjes afgerekend. Geen mens die eraan dacht dat het geld gestolen zou worden. We waren deel van een gemeenschap, een buurt, Brussel. Dat gevoel is weg.’
Monsieur Martin is een echte Brusseleir, de uitstervende soort die nog de mengvorm van Frans en Vlaams-Brabants beheerst. Hij maakt een vervelende periode door, want veel spullen moeten nog in kartonnen verhuisdozen gestopt worden. Binnenkort verlaat hij Sint-Joost voor een gemeente in Vlaams-Brabant. Daarmee komt een eind aan vijf generaties Brusselse familiegeschiedenis. Zijn verhaal is herkenbaar voor veel autochtone bejaarden. En met hun vertrek verdwijnt ook de middenklasse die het sociaal evenwicht in de wijk verzekert.
‘Op een ochtend, twintig jaar geleden, zag ik bij de buren plots matrassen in de kelder liggen. Na een paar dagen, als de huurders genoeg geld bij elkaar gescharreld hadden, trokken ze weg en werden de matrassen door nieuwe inwijkelingen beslapen. Voor het eerst kwam het verval heel dichtbij. Het ging al jaren van kwaad naar erger met de gemeente, eigenlijk sinds het begin van de massale immigratie in de jaren zeventig vanuit Marokko en Turkije. Straten werden smerig, vuilniszakken werden vanaf de verdiepingen naar beneden gegooid. De “betere” winkels trokken weg, in hun plaats kwam roufrouf van belwinkels en gokkantoren. Die verloedering rukt nu op naar het hart van Brussel.
Ik ben pessimistisch over de toekomst. Je mag me verdenken van nostalgie, gezien mijn leeftijd: die ouwe heeft heimwee naar de tijd dat Brabantse trekpaarden nog met de bierkar door Sint-Joost sjokten. Maar dat is het niet. De generaties van mijn ouders en grootouders maakten wereldoorlogen mee, maar ze zagen hun wereld nooit zo snel en onomkeerbaar veranderen. Ze hadden altijd nog een houvast. Dat is er niet meer.’
Het is gekende stof. In de tweede helft van de twintigste eeuw leefde bijna de helft van de wereldbevolking in een politiek systeem dat geïnspireerd was door Marx. Maar in de jaren tachtig en negentig begon zijn invloed te tanen. Het communistische Oostblok implodeerde. Arbeiders gingen zelf tot de bezittende klasse behoren en trokken als volleerde casinospelers naar de beurs. Niet de hamer en de sikkel, maar de logo’s van Mercedes Benz en Deutsche Bank werden het lichtende baken van ‘de gewone man’. In Brussel verkruimelde de communistische partij en overleefden alleen enkele marxistische clubs van stugge baardmannen, vaak gedesillusioneerden van Mei ’68, die bleven prediken voor een kwijnend publiek. Marx leek voorgoed op de schroothoop der geschiedenis gegooid.
Maar zie, de laatste jaren duikt hij opnieuw vaker op. Zijn geest waaide door Kapitaal in de 21ste eeuw van de Franse econoom Piketty, die vaststelde dat ongelijkheid tussen vermogenden en onvermogenden met een inkomen uit arbeid blijft groeien. Zelfs Bill Gates vond deze evolutie een bedreiging voor de democratie. Overal in het Westen krimpt de middenklasse en wordt de sociale welvaartsstaat bedreigd. Panama Papers, WikiLeaks en LuxLeaks onthullen een onaantastbare financiële bovenlaag in samenlevingen die de grootste daling van de levensstandaard sinds het midden van de negentiende eeuw meemaken. Interessante tijden. Kan de verguisde Marx weer iets betekenen in een krakend Europa, in dit Sint-Joost?
Toevallig op een steenworp van de Verbondsstraat woont econoom en filosoof Philippe van Parijs, een van de weinige hoogleraren die het bij leven al tot Belgische postzegel geschopt heeft. Marx is een fascinatie én een studie-object. Van Parijs annoteerde het eerste deel van Das Kapital in de blauwe uitgave van Marx-Engels Werke (Karl Dietz Verlag) en schreef het kritische Marxism Recycled (Cambridge University Press, 1993) waarin hij onderzoekt of delen van het marxisme nog hergebruikt kunnen worden na de val van de Muur.
‘Een aantal van Marx’ inzichten blijf ik relevant vinden’, zegt hij. ‘Zo valt het niet te ontkennen dat de aard van het kapitalisme ongelijkheid creëert. En het was de marxistisch geïnspireerde arbeidersbeweging die aan het eind van de negentiende eeuw eerst in Duitsland het begin van een sociale zekerheid afdwong, precies om de ergste schokken van die ongelijkheid op te vangen. Dat model is later geëxporteerd naar Frankrijk, Engeland, de Verenigde Staten. Na de Tweede Wereldoorlog werd die uitgebouwde sociale zekerheid het fundament van de Europese sociale welvaartsstaten. Dat is niet niks. Maar Marx heeft nooit een werkbaar alternatief voor het kapitalisme ontwikkeld. Dat interesseerde hem zelfs nauwelijks. Daardoor zat de mislukking fataal ingebakken in het socialistische systeem. De geschiedenis van de Sovjet-Unie, China, Cuba, Joegoslavië, Noord-Korea en andere landen is het bewijs.’
Over Marx zijn bibliotheken volgeschreven. Sinds het einde van de negentiende eeuw heeft elke nieuwe generatie hem tegen het licht van haar tijd opnieuw geïnterpreteerd. In schril contrast staat de magere belangstelling voor Marx’ Brusselse tijdgenoot Joseph Charlier, een enigszins enigmatische utopist die even koortsachtig naar antwoorden op de sociale en politieke problemen van zijn tijd zocht. Zelfs Philippe van Parijs had nog nooit van Charlier gehoord toen hij in 1986 het Basic Income Earth Network (bien) stichtte, de organisatie die ijvert voor de wereldwijde invoering van het onvoorwaardelijke basisinkomen.
‘Charlier vertrok van de overtuiging dat de aarde geschapen was voor de hele mensheid, niet voor een kleine groep geprivilegieerden. Daaruit leidde hij af dat privaat grondbezit onrechtvaardig was. Grond hoorde alleen eigendom van de staat te zijn die optreedt als verpachter aan huishoudens en bedrijven. De opbrengsten van de exploitatie moesten als “territoriaal dividend” gelijk verdeeld worden aan alle burgers, zonder onderscheid in leeftijd en geslacht. Dit inkomen werd onvoorwaardelijk toegekend en moest volstaan om alle basisbehoeften te lenigen en armoede uit te roeien. Wie meer luxe en comfort wilde, moest harder werken. Met het basisinkomen wilde Charlier niet alleen de scherpste kanten van sociale ongelijkheid afvijlen, maar ook arbeid rechtvaardiger organiseren. In zijn systeem zouden, door de onvoorwaardelijkheid van het basisinkomen, de meest gevaarlijke en onaantrekkelijke jobs beter betaald worden, net het omgekeerde van wat vandaag het geval is.’

Philippe van Parijs wil graag de buurt laten zien waar Charlier woonde, hoogstens tien minuten wandelen vanuit het centrum van Sint-Joost. Van Parijs gaf les aan veertien universiteiten en studeerde zelf in Leuven, Oxford en Berkeley, maar die 1,1 vierkante kilometer straten van Sint-Joost mag er ook zijn als onderwijsinstelling. Kosteloos bovendien. Zeldzaam zijn de plekken waar tegengestelde werelden zo hard tegen elkaar schuren. Arm en rijk. Legaal en illegaal. Geletterd en analfabeet. Toekomst en verleden. Loop een straathoek om en je lijkt in een andere tijd, soms zelfs in een andere stad terecht te komen. Marx, met zijn hegeliaanse obsessie voor contrasten en antithesen, zou verwonderd rondkijken in de straten waar hij ooit zelf liep.
Voorbij het Madouplein ligt de oude Onze-Lieve-Vrouw-ter-Sneeuw-wijk, de oude melaatsenbuurt. In Marx’ tijd, midden negentiende eeuw, was het een arbeidersnest met een wirwar van kleine, kronkelende straten en stegen. Twintig jaar later begonnen de grand travaux in Brussel, met de overwelving van de Zenne-rivier en de aanleg van de grote boulevards. Ook met de wijk waren er plannen. Onder het voorwendsel van een hygiënische operatie moest hij tegen de grond om plaats te maken voor kaarsrechte, statige straten. Veel namen verwijzen hier naar de Belgische Omwenteling tegen de Nederlandse koning Willem I. Revolutiestraat. Voorlopig Bewindstraat. Barricadenplein. Om de hoek van het Vrijheidsplein, in vogelvlucht nauwelijks tweehonderd meter van Marx’ Verbondsstraat, woonde Charlier. Ook zijn huis is verdwenen. Nergens in Brussel staat een gedenkteken. De stad heeft hem al even grondig uitgewist als Marx.
‘Vreemd hoe de geschiedenis haar gang kan gaan als je de loep zet op Brussel in het jaar 1848’, zegt Van Parijs. ‘Geen politieke programmatekst heeft een grotere invloed gehad op de geschiedenis van de mensheid dan het Communistisch Manifest van Marx en Engels. In een aantal decennia werden er zelfs evenveel exemplaren van gedrukt als van de koran en de bijbel. En in datzelfde 1848 schreef Charlier La solution du problème social, een boekje dat gepubliceerd werd “chez tous les libraires du Royaume”, zoals op de cover vermeld stond, wat zoveel betekent als “in eigen beheer”, op eigen kosten. In tegenstelling tot Marx had Charlier geen Deutsche Arbeiterbewegung die zijn tekst financierde en in Londen publiceerde. Hij had geen netwerk van invloedrijke figuren waarop Marx wél kon rekenen. Hoogstens een paar tientallen, misschien honderd mensen hebben toen La solution du problème social gelezen. Later verfijnde hij zijn visie in boeken als La question sociale résolue: Testament philosophique d’un penseur dat twee jaar voor zijn dood verscheen. Maar niemand zat te wachten op Charlier. Zijn smekende brieven, pathetische teksten soms, bleven onbeantwoord.
Pas nu lijkt de tijd rijp voor Charlier. En misschien verspreidt zijn idee zich in de volgende decennia even fors als het marxisme in de negentiende eeuw. Het onvoorwaardelijk gewaarborgd basisinkomen is geen wonderrecept, maar kan veel leed verzachten in een postindustriële wereld én de kern worden van een emancipatorische welvaartsstaat. Volledige tewerkstelling is een illusie geworden. Er zijn geen fabrieken meer voor duizenden arbeiders. Een grote economische groei zit er niet meer in. Arbeid is deeltijds, tijdelijk of op zelfstandige basis georganiseerd. Eindelijk wordt nu over de oplossing van Charlier nagedacht. Zwitserland organiseerde onlangs een referendum over de invoering van het basisinkomen, Finland bestudeert ze. Utrecht wil ermee experimenteren. Het is een begin. Alle revoluties beginnen klein.’
Pascal Verbeken is een Vlaamse schrijver, journalist en documentairemaker. Hij publiceerde onder meer de boeken Arm Wallonië (2007), Grand Central Belge (2011) en Tranzyt Antwerpia (2013), die hij gedeeltelijk ook verfilmde
Beeld: (1) Sint-Joost, Brussel (Christophe Ketels / Compagnie Gagarine / Belga Images / ANP); (2) Brussel, Verbondsstraat 5-7, datum onbekend. Karl Marx woonde op nummer 5, op nummer 7 woonde zijn vriend en medestander Friedrich Engels (Guido Koppes / HH); (3) Roma-vrouw aan het bedelen in Brussel (Guido Koppes / HH)