De rijksbouwmeester draagt architecten voor bij de bouw van overheidsgebouwen. In deze functie heeft Wytze Patijn niet direct met woningbouw te maken. Hij heeft echter wel een duidelijk standpunt over de toekomst van de volkshuisvesting. Op 1 juli 1995 hield hij ter gelegenheid van de jaarlijkse Dag van de Architectuur een pleidooi om het dichtslibben van de Randstad te voorkomen.
U ZIT HIER in Den Haag onder een dak met minister De Boer. Wat vindt u van de discussie die de minister deze dagen heeft geinitieerd over de toekomst van het Groene Hart?
Patijn: ‘De huidige discussie over het Groene Hart is gegrondvest op het idee dat we er ruimte bij krijgen omdat de landbouw terugloopt en weilanden overbodig worden. Allerlei partijen staan te trappelen om aan die open plekken een nieuwe bestemming te geven. Ik vind het een zwaktebod om ze te bebossen, zoals de ANWB en het Wereldnatuurfonds voorstellen in hun gezamenlijke plan Groen Hart? Groene metropool! Het is hetzelfde wanneer je een kamer in je woning over hebt en die vol met planten zet. Je kunt misschien wel leuk in die kamer zitten, maar voor de Randstad is het een veel te eenzijdig idee. Het legt naar mijn smaak een te zwaar gewicht bij het idee dat de natuur een heilzame werking voor het mensdom heeft. Terwijl wij al sinds mensenheugenis een cultuurlandschap hebben.
De hang naar natuur is een mythe aan het worden in ecologen- en biologenland. Het aantrekkelijke van het idee om een stuk wild natuurland te maken kan ik me goed voorstellen, maar het lijkt wel of elk stukje land opeens in de oorspronkelijke natuurstaat moet worden teruggebracht. Ongetwijfeld komt er binnenkort iemand die voorstelt een hek om de Randstad te zetten en het groen door te laten groeien tot de wilde natuur teruggekeerd is.
Soms kom ik dezelfde benadering ook binnen de stad tegen. Het idee dat de vleermuizen de stad in moeten kunnen en dat er moerassen in de woonwijken moeten komen, riekt mij te zeer naar een heiligverklaring van de oorspronkelijke natuur. Terwijl wij in Nederland juist een grote traditie hebben in cultuurlandschap en in het inplanten van groen in steden en stedelijke gebieden.’
U bent voorstander van bouwen in de stad en in de buurt van de stad?
‘Alle voorzieningen die een stad heeft, benut je maximaal als je compact bij de steden bouwt. De hogere dichtheid geeft de stad een grotere kwaliteit, omdat je alle stedelijke voorzieningen kunt uitnutten. Dat geldt zowel voor openbaar vervoer als voor recreatie en cultuur. Dat het wonen in een buitenwijk leidt tot meer auto’s en meer verontreiniging zou er juist toe moeten leiden dat je meer woningen bij en in de stad maakt, de infrastructuur verbetert, de verkeersbeweging tegengaat, zorgt dat de werkgelegenheid redelijk in de buurt van het woongebied komt te liggen.’
Er worden nog altijd voornamelijk woningen gebouwd die zijn toegesneden op het kerngezin. Zijn al die eengezinswoningen wel nodig? Het gezin is toch niet meer de enige woonvorm?
‘Als je kijkt naar de huidige woningbehoefte, zie je dat de typische gezinswoning maar een deel van de woningbehoefte dekt. Er zijn mensen die een andere woonvorm wensen, of wonen en werken willen combineren. Maar het is wel gebleken dat veel laagbouwwoningen niet alleen door gezinnen met kinderen worden bewoond. De gezinswoning in het groen blijkt toch een ideaaltype te zijn dat ook door andere woningzoekenden dan het kerngezin wordt gewaardeerd. Het zit heel sterk in de Nederlandse cultuur. In een land als Spanje bijvoorbeeld gelden volstrekt andere ideaalbeelden. Mensen komen van het platteland naar Madrid en wonen aanvankelijk in kleine zelfgebouwde laagbouwwoninkjes aan de rand van de stad, maar het liefst willen ze naar een flat: hoe hoger, hoe beter.’
VOLGENS RECENTE berekeningen moeten vanaf nu tot 2015 bijna een miljoen woningen bijgebouwd worden.
‘Ik schrik niet zo van de grote getallen die de laatste tijd worden genoemd. Een miljoen woningen is een aantal dat we sinds de oorlog al gewend zijn te bouwen. Het probleem is dat de volkshuisvesting zoals we die kenden niet meer bestaat. De marktpartijen hebben de functie van de overheid deels overgenomen. Dat leidt ertoe dat een groot deel van de nieuwe woningen in een suburbaan gebied terechtkomt als laagbouwwoningen.’
U pleitte in juli voor een nieuwe visie op de toekomst van de Randstad. Adri Duivesteijn pleitte daar in NRC Handelsblad onlangs ook voor. Iedereen snakt daar kennelijk naar, maar ondertussen staat de ene lelijke woonwijk er nog niet of het volgende lelijke gebouw wordt onthuld. Je voelt je als burger machteloos.
‘O ja? Ik ken een heleboel burgers die juist zeggen: Ha, er wordt weer een wijk gebouwd! In Rotterdam staan ze allemaal naar de bouw van de Kop van Zuid te kijken.
Er staat nu een hele gespreksronde over het Groene Hart op stapel. Maar die is ook bedoeld om mensen ervan te overtuigen dat zo'n vrije ontwikkeling van woningbouw overal niet kan. Het is toch een confrontatie tussen beslissers: bestuurders, overheid, ambtenaren en marktpartijen. Ik geloof niet dat er wezenlijke inhoudelijke vooruitgang te boeken valt door de bijdragen van bewoners en allerlei belangengroepen. Natuurlijk moeten de beslissingen door de burgers worden gedragen, we moeten niet als een stoomwals over ze heen gaan. Het staat of valt met de gevoeligheid van de vakwereld voor wat zich in de maatschappij afspeelt. Maar de inbreng van de vakwereld moet toch doorslaggevend zijn.’
Hoe ziet u de toekomst van de Randstad?
‘Ik geloof niet dat je naar een superplan toe moet, met een eindbeeld voor de gehele Randstad. Dat kun je op een gegeven moment volstrekt niet meer overzien. De situatie is op dit moment zo complex dat ik eerder in ontwikkelingsstrategieen denk. Daarbij moet ook gelet worden op landschappelijke kwaliteiten. Ik denk dat het goed is om dat als rijksbouwmeester nog eens te benadrukken: het cultuurlandschap, met zijn geschiedenis en zijn sporen van bewoning door al die eeuwen heen, moet niet onder een laag zand verdwijnen.
We hebben de neiging om elke functie een eigen gebied te geven. Dus weidse bedrijfsterreinen en compacte woningbouwgebieden, allemaal naast elkaar. Maar als je te veel dingen uit elkaar legt, ontstaat er een vreemde samenleving. In een suburbaan milieu opgroeien en nooit eens een fabriek zien is natuurlijk niet goed. Ik ben zelf in Rotterdam opgegroeid en ik geniet nog steeds van de schoonheid van het industrielandschap, ondanks de belasting die dat voor het milieu betekent. De wat romantische neiging om alleen de ongerepte natuur te waarderen doet de schoonheid die wij in onze eigen leefomgeving gecreeerd hebben, tekort.’
Wat doet u als de openbare discussies over de toekomst van het Groene Hart een pleidooi worden voor volbouwen? Het Los Angeles-model voor de Randstad, zoals dat wel eens wordt geschetst?
‘Het Los Angeles-model is voortgekomen uit de Amerikaanse cultuur, maar roept daar inmiddels ook al spanningen op. Ik denk niet dat het een werkbaar model is voor Nederland. Het is niet mijn bedoeling om mensen tegen hun zin in de stad op te sluiten, maar iedereen moet zich wel realiseren dat ongebreidelde groei niet kan. Overigens blijken de laatste jaren juist veel meer mensen in de stad te willen wonen dan vroeger. Het stedelijk wonen wordt weer sterker gewaardeerd.’
HET MEEST EXTREME standpunt over stedelijke ontwikkeling wordt ingenomen door Marten Bierman, Eerste-Kamerlid voor de Groenen, die meent dat het Groene Hart onaangeroerd moet blijven en alle woningbouw binnen de steden moet plaatsvinden volgens een groot plan van ‘verdichting’. Volgens Bierman zijn er voldoende woningen, maar is de woningvoorraad slecht verdeeld en wonen sommige mensen te ruim.
‘Je kunt jezelf best de vraag stellen of onze welvaartsverbetering ooit nog ophoudt. De kwaliteit van wat Marten Bierman zegt bestaat eruit dat hij onze onverzadigbare drang naar meer aan de orde stelt. Maar ik vind dat je als planner, planoloog of architect niet de aangewezen partij bent om daar een moralistisch standpunt over in te nemen. Het is meer een politiek vraagstuk.
Ik heb gewerkt aan de restauratie van de Kiefhoek, een wijk in Rotterdam uit 1929. De basiswoning had een oppervlakte van vier bij zeven meter, bestaande uit begane grond en een verdieping, bestemd als arbeiderswoning voor acht mensen - vader, moeder en zes kinderen. Het had de oppervlakte van een huidige tweekamerwoning, maar in die tijd was het een ongekende luxe om zo te wonen. Zelfs zo, dat toen de Gemeenteraad van Rotterdam het plan behandelde, de Raad nog een aantal bezuinigingen doorvoerde, waaronder het weglaten van de douches, omdat het plan extreem luxe was. Dat kun je je pas voorstellen als je weet dat alleen de bovenlaag van de bevolking van Rotterdam in die tijd een douche had. De toenmalige bewoners van de Kiefhoek waren al lang blij; zij kwamen uit tussenwoningen met een alkoof, waar iedereen in een kamer sliep. Misschien had Bierman in die tijd ook wel gezegd dat je die ontwikkeling moest afremmen. Maar ik denk dat het een grote verworvenheid is dat kinderen nu ieder een eigen kamer hebben en zich kunnen ontplooien. Je moet niet zo gauw knorrig over tuintjes doen.’
De rijksbouwmeester
Hij zou niet willen dat heel Nederland vol kwam te staan met huisjes-met-tuintjes. Maar het herscheppen van het oerlandschap is nu ook niet bepaald het ideaal van rijksbouwmeester Wytze Patijn. ‘Ik kan erg genieten van de schoonheid van het industrielandschap.’
‘IK BEN GEEN voorstander van het ongebreideld volbouwen van polders en weilanden en van onbeperkte expansie van kleine kernen.’ Aldus architect Wytze Patijn in Het Parool van 1 juli 1995. Patijn werd twee jaar geleden hoogleraar architectonisch ontwerpen in de woningbouw, een leerstoel die hij op 1 september van dit jaar al weer opgaf om rijksbouwmeester te worden bij de Rijksgebouwendienst van het ministerie van Vrom in Den Haag. Een functie in deeltijd, die hij combineert met zijn werk als architect. Op dit moment is zijn bureau betrokken bij de wederopbouw van het Mercatorplein in Amsterdam, een beruchte plek in het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes. Eerder leidde hij het grote restauratieproject van de Kiefhoek in Rotterdam, een arbeiderswijk uit 1929.
www.groene.nl/1995/41