De ironie: Remainder gaat nu juist over de onmogelijkheid van openbaring. De naamloze hoofdpersoon is ontdaan van elke psychologische diepgang, uitgehold, een doorgeefluik voor sensaties, prikkels, informatie. Wanhopig verlangt hij naar authentieke ervaring, iets wat betekenis moet verlenen aan zijn spookachtige bestaan. Zijn inspanning daartoe is grotesk: hij huurt – net multimiljonair geworden door een merkwaardig ongeluk en een schikking – een gebouw af in Londen waar hij een leger acteurs eindeloos vaak dezelfde handelingen laat uitvoeren in een poging gebeurtenissen te reconstrueren waarvan hij meent dat het zijn herinneringen zijn. Maar McCarthy is meedogenloos: naar authenticiteit kan de arme man fluiten, en het licht dat af en toe door een kier komt geglipt, blijkt niet afkomstig van de zon maar van een kille tl-buis. De verteller eindigt, letterlijk, in het luchtledige, achtjes vliegend in een door hem gekaapt privé-vliegtuig: een schijnbeweging, een zinloos patroon in een willekeurig universum.
Maar goed, een openbaring, dus, die roman. Alle intermenselijke relaties verving McCarthy door vaag gerelateerde verschijnselen en betekenisloze patronen, iedere notie van zingeving ontmantelde hij volledig, en naar het klassieke idee van ‘ronde’ personages die een ontwikkeling doormaken stak hij zijn middelvinger op.
In een beroemd geworden essay voor The New York Review of Books getiteld Two Paths for the Novel noemde Zadie Smith het boek ‘one of the great English novels of the past ten years’: ‘It clears away a little of the dead wood, offering a glimpse of an alternate road down which the novel might, with difficulty, travel forward.’ Het zette de toon waarop McCarthy’s tweede, groots opgezette roman C werd onthaald: als een modernistisch meesterwerk, een Ulysses voor deze tijd, een ideaalbeeld van progressie.
En nu is er Satin Island, zijn derde, die – vrij letterlijk – begint waar Remainder eindigde: met een man die vastzit op het vliegveld van Turijn, omdat het Engelse luchtruim is gekaapt door een privé-vliegtuig dat in idiosyncratische patronen over Zuid-Engeland en het Kanaal vliegt. Deze man, de protagonist, heet ‘U.’ (spreek uit: ‘you’, en zie hoe hol de letter is) en werkt als antropoloog bij een groot bedrijf (‘the Company’) dat onzichtbare, ondefinieerbare projecten uitvoert die niettemin van grote invloed zijn op het dagelijks leven van iedere Britse burger. U. is gehuisvest in de raamloze kelder van het bedrijf, waar hij werkt bij de buizen van het ventilatiesysteem, die flarden van gesprekken geleiden, vage signalen, ruis waarin U. meent een patroon te herkennen – ja, dit lijkt wel een roman van Tom McCarthy.

U. moet als bedrijfsetnograaf betekenis extraheren van allerhande verschijnselen en situaties. Maar, denkt hij bij tijd en wijle, het kan net zo goed omgekeerd zijn: dat hij de betekenis er niet uithaalt maar erin brengt. Zijn manier van antropologie bedrijven heeft hij zelf, met enige trots, ‘Present Tense Anthropology’ gedoopt: ‘anthropology as way-of-life (…) an anthropology that bathed in presence, and nowness’.
Bij aanvang van het ‘verhaal’ – inderdaad, tussen aanhalingstekens, want veel gebeurt er niet (‘gebeurtenisssen! als je die zoekt, kun je beter nu stoppen met lezen’) – sleept het Bedrijf een groot project binnen, aangeduid als Koob-Sassen, of simpelweg ‘the Project’. ‘It will have had direct effects on you’, informeert U. de lezer, ‘in fact, there’s probably not a single area of your daily life that it hasn’t in some way or other, touched on, penetrated, changed (…) Not that it was a secret. Things like that don’t need to be. They creep under the radar by being boring.’
Iedere werknemer is razend enthousiast, maar U. heeft zo zijn eigen zorgen. Die hebben vooral te maken met het ‘Great Report’ dat hij te schrijven heeft, de belangrijkste reden voor zijn aanstelling en het meest ongedefinieerde project van allemaal. Dat rapport moet een definitief document van deze tijd worden, een eeuwigdurend ‘nu’, het eerste en het laatste woord dat erover wordt opgetekend. Dat vraagt natuurlijk om stagnatie, en inderdaad: in plaats van te beginnen aan het rapport raakt U. geobsedeerd door een olieramp, een ongeluk met een parachutist, het kankergezwel van zijn vriend Petr, vertraagde computerverbindingen, een droom die hij heeft over Staten (‘Satin’) Island. Ondertussen is het boek dat we te lezen krijgen natuurlijk het rapport zelf, of liever gezegd: het gefaalde rapport, dat alleen maar kan bestaan als een schaduw, een reflectie, een knipperende tl-buis in een kelder.
Afgelopen maand zei Booker Prize-winnaar DBC Pierre in NRC Handelsblad: ‘De literaire regels van de twintigste eeuw schieten simpelweg te kort voor het beschrijven van de chaos en absurditeit (…) Natuurlijk, romans gingen altijd al tot op zekere hoogte over zichzelf, maar nu gaan romans vrijwel exclusief over het idee dat we hebben van wat een roman is.’
Dat geldt bij uitstek voor de romans van Tom McCarthy. Ze zijn tot in het belachelijke zelfreflexief en gaan, uiteindelijk, over de façade die de roman is, de vergeefse zoektocht naar waarheid en authenticiteit. Razend interessant, maar het probleem is: in deze nieuwe roman past McCarthy nagenoeg dezelfde ideeën, hetzelfde idioom, dezelfde gimmicks toe als in zijn voorgangers. Voor wie nooit eerder iets van hem las, zal Satin Island absoluut een bijzonder boek zijn. Maar het is te hopen dat de avant-garde die McCarthy moet vertegenwoordigen niet nú al sleets is geworden. Rondjes vliegen in de lucht kan niet eeuwig voortduren: op een dag raakt namelijk de brandstof op.

Tom McCarthy, Satin Island. Jonathan Cape Ltd, 192 blz., € 23,95
Beeld: Tom McCarthy, tot in het belachelijke zelfreflexief (Nicole Strasser / Random House)