Sinds 27 jaar ben ik schrijver. Ik leef op woorden, ik leef van woorden. Ze vormen zich tot columns, essays, lezingen, romans. Zelf van jongsaf aan fervent lezer heb ik altijd het belang van boeken voor mijn wereldbeeld en mijn begrip van het leven gevoeld en verdedigd, maar het niet opgedrongen aan anderen – althans hoogst zelden en daarna erge spijt. Hoewel enthousiasme mij weldadig aandoet en ik niemand kwalijk neem dat hij vol is van zichzelf en zijn overtuigingen bekruipt mij altijd schaamte wanneer ik vertel wat me raakt en bezighoudt. Schrijven is altijd het overwinnen van schaamte.

Het leven zonder literatuur is als een kindertekening van een huis: alles zit erop en eraan, dak, schoorsteen met rook eruit, ramen, deur, een weg erheen. Herkenbaar, eenvoudig, functioneel, eventueel ingekleurd of voorzien van een achtergrond met bergen en een ondergaande zon of een donkere wolk, een bloem achter een raam en bij gevorderde kleuters een mannetje op het tuinpad. Met dit uitzicht en inzicht valt prima te leven. Strikt genomen is er niet meer nodig dan de simpele lijn; er is zelfs veel te zeggen voor de kinderlijke blik, de onbevangen registratie van de essentie in twee dimensies. Wie in dat platte vlak gelukkig leeft heeft geen behoefte aan diepte, en ontwikkelt evenmin het vermogen diepte te zien. Geeft niet. Een goed leven krijgt op veel manieren vorm; niet iedereen hoeft boekengek te zijn.

Het leven met literatuur voegt een dimensie toe, soms zelfs meer. Niet alleen de derde dimensie van diepte, van omringd zijn door het huis, maar ook de dimensie van tijd: het huis kennen van vroeger, het huis zien in later, mensen ontmoeten die in het huis hebben kunnen wonen. Het ik verveelvoudigt en daarmee verveelvoudigt alles wat het ik kan plagen en verheugen. Dat is duizelingwekkend en angstaanjagend, hilarisch en vertederend, opwindend en verbazend.

Ondanks mijn liefde voor de literatuur heb ik een hekel aan de verheerlijking ervan. Met afkeer zie ik de zendingsdrang van de fanatieke gelovige, die zijn illusies voor hoogste waarheid houdt en zichzelf om die reden een beter mens vindt. Wat zich als hiërarchie voordoet mag nog geen hiërarchie zijn. Het vereist de kunst van het evenwicht om een rangorde aan te brengen maar die niet te verabsoluteren. Ik mag de niet-lezer voorhouden dat een onderdompeling in Madame Bovary of in Disgrace onverwachte en rijke inzichten geeft in de menselijke ziel en de maatschappij, maar ik mag het hem niet verwijten als hij zich tot Nu.nl beperkt en evenmin mag ik hem als een lagere diersoort beschouwen. Hij op zijn beurt moet mij niet met de dood bedreigen op Twitter, waar de term belezen staat voor verachtelijk.

Evenwicht is makkelijk wanneer je favoriete illusie toevallig de gangbare is. De verdediging van de literatuur had geen ster-advocaten nodig in de tijd dat haar positie onaantastbaar was, de tijd dat de term ‘verheffing’ getuigde van een onomstreden hiërarchie. Nu dat aantoonbaar niet meer het geval is, treden de togadragers in het krijt om in schrille en schelle bewoordingen de superioriteit van literatuur aan te prijzen. De wereld die haar afwijst is een domme, onvruchtbare planeet. Tegen de wind in roepen heeft iets heroïsch, maar meer als beeld dan als effectieve strategie.

Literatuur als vanzelfsprekend vehikel voor het begrijpen van de wereld heeft haar positie prijs moeten geven en haar aanhangers dwalen rond als onheilsprofeten in wie niemand gelooft, plechtstatige zonderlingen die buiten de werkelijkheid staan. De literatoren troosten zichzelf en elkaar door voortdurend in steeds kleinere ruimten hun banieren met strijdkreten en rebelse teksten te ontvouwen en elkaar hartgrondig gelijk te geven: ze doen ertoe. De wereld, de anderen, zullen ooit huilend terugkeren naar de vier virtuele dimensies van de roman en om vergiffenis smeken. Ik zie de belachelijke futiliteit van die schare havelozen en beklaag de nieuw-aangekomenen, die zich met sterren in de ogen de toekomstige grootheden wanen. Meer dan een tijdelijk opvlammende vonk zullen ze niet zijn.

Maar toch wil ik romans lezen en romans schrijven. Literatuur. Woorden die meer zeggen dan er staat. Woorden die doordringen in geheime hoeken en verre tijden, woorden die mensen maken die er niet zijn en niet waren, maar niettemin mensen met een gezicht en een lichaam en met gedachten. Een romanpersonage staat je soms nader dan een vriend van vlees en bloed, al praat hij niet terug. Schrijven wil ik omdat het voor mij telt en omdat ik het verlangen koester dat literatuur zichtbaar blijft. Het besef van eigen belachelijkheid bindt mijn handen op mijn rug, verstomt mijn stem. De roman is niet dood en zal ook niet sterven, maar doet er niet meer toe, wat schrijvers ook zeggen en hopen.

Ik lees The Novel, a Biography, van Michael Schmidt. De titel is goed gekozen. Het is een zwanenzang van de laatste grote lezer, die achter zich het licht uitdoet. Een biografie wordt nu eenmaal gewijd aan een leven dat bijna of helemaal voorbij is. In een grote greep doet de biograaf de betekenis van dat leven uit de doeken, onherroepelijk sprekend van vroeger. Driehonderd jaar duurde opkomst en hoogtij van de roman, op de geschiedenis van de mensheid de duur van een zucht of een schreeuw. Het is de uitdrukkingsvorm van de bourgeoisie, en met het verdwijnen van de burger, de cives als ideaal, met het verdwijnen van de Bildung die erbij hoorde, verdween de vormende en duidende werking van de roman. Wie gelooft in het eeuwige leven van de burger en diens maatschappij, die moet vooral naar de plaats van de roman kijken om te weten dat zijn dagen zijn geteld. De roman is de kanariepiet in de mijn.

De burger is vervangen door de hedonistische opportunist, de corrupte autocraat, de kortzichtige egoïst

In de negentiende eeuw beschreven auteurs vol zelfvertrouwen hun wereld tot in de kleinste finesses. Zoals de schilders met hun fijne penseelstreken een portret levendiger maakten dan de mens erachter en het schilderij kleur en textuur behield lang nadat de werkelijkheid de man had verwelkt, zo wisten Balzac en Flaubert, Tolstoj, Eliot en de Brontë’s de fijnste bewegingen en emoties in woorden te vangen en kon de lezer al lezend de romanwerkelijkheid in zijn verbeelding reconstrueren en vergelijken met de ‘echte’ werkelijkheid. Zo is het. Dit zijn wij. Dat doen wij. Dit is onze tijd, dit is onze ruimte. De lateren zien wat er veranderde en wat gelijk bleef.

Na die magistrale beschrijving van de werkelijkheid groeide een zekere nervositeit onder het stabiele en precieze wereldbeeld. Het subject en zijn beleving van de werkelijkheid trokken de herkenbaarheid scheef en stuk, en voegden een nieuwe laag toe aan de mogelijkheden van de roman. Woolf, Joyce en vele anderen gaven blijk van een sensibiliteit die diep onder de oppervlakte ging. De twintigste eeuw, de eeuw van vernietiging, van hubris en ondergang van idealen, zag de laatste grote manifestatie van de roman in een machtige synthese van negentiende-eeuwse precisie en moderne psychologie, in verbeeldingskracht en fantasie. De dood van Gabriel García Márquez kondigde het einde van dat proces aan. Straks is ook Philip Roth dood, in ieder geval schrijft hij niet meer.

En nu, nu de burgerlijke democratie – de staatsvorm waarin de roman gedijde – een containerbegrip is geworden waarin de dictator zijn macht verpakt, waarin gezichtsloze ambtenaren oekazes uitbrengen en geen enkele belofte zijn inlossing beleeft, nu de burger is overleden aan vraatzucht en onverschilligheid, nu is de literatuur een verwaarloosbaar onderdeel geworden van de vermaaksindustrie, nu krijgen doordachte en goed geschreven romans cynisch een plaats toegewezen in een niche voor ongevaarlijke dwazen. Was liefhebberij in letterkunde altijd al het genoegen van een elite, die elite werd in ieder geval als zodanig gezien en gewaardeerd. Kennis en vorming waren benijdenswaardige attributen van een geslaagd leven. Is die gelukkig omheinde tuin nu een verloren paradijs?

De burger is vervangen door de hedonistische opportunist, de corrupte autocraat, de kortzichtige egoïst. De uitdrukkingsvorm die daarbij hoort is: lifestyle. Lifestyle is uiterlijk. En mode. Een van oorsprong nette en serieuze krant als NRC Handelsblad gaat daarop in met de zaterdagbijlage LUX. Die behandelt niet het ‘licht van de vrijheid’ zoals de lijfspreuk van de krant geïnterpreteerd kan worden, maar heel nadrukkelijk LUXE. De zichzelf verwennende massamens, die niet een boek zal lezen omdat het hem een inzicht biedt, maar omdat het even in de mode is.

Er zijn geen grote lezers meer, en dus verdwijnen de grote schrijvers. Literaire essays geschreven door goede lezers – niet per se literaire critici: dat is een geheel andere diersoort – die als kompas en toetssteen werden gebruikt door andere lezers zijn vervangen door blogs, sterren, likes of hates bij Goodreads of Amazon. De definitieve proletarisering van de smaak. Auerbach, Steiner, Haasse, Reich-Ranicki, Lodge, Manguel, Coetzee, Byatt, voorgangers in kennis en liefde voor de literatuur zijn verschijningen uit het verleden. De toekomst is aan de blurb. Een schrijversavond voor een jong publiek van nu is een sociale happening, waarbij het optreden vooral kort en het drinken lang moet zijn. De schrijver maakt muziek voor een toondoof gehoor. Geeft niet wat of hoe hij schrijft als hij zijn pr maar in orde heeft.

Ben ik werkelijk met stomheid geslagen door de collectieve Val van de Parnassus of is het persoonlijke rouw om het verglijden van de tijd, het stapelen van de jaren, het groeien van de vermoeidheid? Zit het niet in de wereld, maar in mij? Bescheidenheid is makkelijk voor wie niets te vrezen heeft, maar wordt op de proef gesteld als hij wordt afgedwongen.

De klaagzang voor een genre is al zo vaak gehoord dat het inmiddels een topos is. Het zijn vaak de schrijvers zelf die koket machteloos roepen: de roman is dood. Daaronder klinkt wel een permanente, geldige vraag naar de wijze waarop de roman zich aanpast aan veranderende omstandigheden. Schrijvers blijven de roman dood verklaren, reanimeren, vernieuwen en terugsturen naar de wereld om daar te doen wat hij altijd deed.

Na de klacht dus een nieuw elan. Elites vormen niet meer de top van een onwankelbare piramide, maar zijn los zwevende units in een constellatie zonder centrum, het wereldwijde net, waarin alles stroomt en beweegt. Daar kun je ook de voordelen van zien. Waren er vroeger literaire helden in wier schaduw geen bloem kon bloeien: nu maakt iedereen een kansje door de vele verschillende manieren waarop lezers worden bereikt. Het amateurisme en het vluchtige literair doe-het-zelven bezorgen de professional kromme tenen, maar ook in die kluwen van gemakzucht en talentloosheid ontstaan schrijvers met toewijding en verbeeldingskracht. Ze opereren anders dan een vorige generatie. Grenzen tussen disciplines vervagen, andere middelen worden beproefd en eventueel weer weggegooid, het is zoeken naar een adequate beschrijving van een andere wereld. Facebook en Twitter maken menige gebruiker tot de auteur van zijn eigen autobiografische ‘roman fleuve’. Maar ook in de sociale media zien we een duizelingwekkend verbruikstempo. Wat vandaag ‘in’ is is morgen hopeloos achterhaald.

Ik gok op een mengvorm van oud en nieuw. Met enige regelmaat verschijnen op mijn geestelijke scherm beelden uit Fahrenheit 451, de film naar de dystopische roman van Malcolm Bradbury. In de maatschappij van de toekomst worden boeken gezien als een groot gevaar, ze worden verbrand. Liefhebbers van literatuur ontvluchten die kille wereld en leren bij wijze van entree tot de rebellengroep een literair meesterwerk uit het hoofd om het lampje van de beschaving brandende te houden. Ze lopen mompelend door het bos en stellen zich aan elkaar voor met de titel die zij bewaren: ‘Oorlog en vrede, aangenaam’, ‘King Lear, aangenaam.’ Hoewel de ontlezing voortschrijdt en het boekenvak het moeilijk heeft, zo erg als in Bradbury’s nachtmerrie is het gelukkig niet. Zijn voorspellingen worden op een andere, misschien positievere manier werkelijkheid.

Schrijvers en lezers kunnen elkaar vinden in internetgemeenschappen rond een boek, een thema, een auteur, een genre. Het niveau wordt bepaald door de deelnemers. In de diepgravender soort wordt kennis van traditie en klassieken aangemoedigd, worden experimenten en vernieuwing toegejuicht, slecht geschreven of hatelijke commentaren in de ban gedaan. Lezers schrijven en schrijvers lezen, ze houden elkaar een spiegel van de wereld voor: oppervlakte en diepte, complexiteit en eenvoud, kindertekening en multidimensionele onderdompeling in mogelijke werelden. Veel wordt anders, maar veel blijft gelijk. De roman doet er niet meer toe, maar verovert daardoor een nieuwe vrijheid.