We zitten op Bali! Java, het grootste eiland van de Indonesische archipel ligt achter ons, met een onzichtbaar spoor op onze slippers getrokken van Jakarta, via Bandung, Yogya, Solo en Semarang tot Surabaya. Het contrast tussen Bali en Java is enorm. Alsof we in één klap weer in de westerse wereld zijn. De toeristenbranche wordt op je afgevuurd in felle neonlichten. Ook worden we getrakteerd op huizenhoge taxiprijzen en vervuilde zandstranden, waar badgasten struikelen over eenzame slippers, ranzige zakjes, lege verpakkingen, shampooflessen, plastic dopjes, gebroken kopjes, ja zelfs half vergane T-shirts bedolven door het doffe zand.

We verblijven in een bungalowpark met schattige witte huisjes rondom een exotisch zwembad op een steenworp afstand van het strand. Het zwembad is aanlokkelijk blauw met rondom stenen schildpadden en kikkers die een constante straal water spugen. Terwijl zoonlief met een paar Deense jochies golven kaatst in het azuurblauwe water kletsen mijn vader en ik, met onze benen bungelend over de zwembadrand en een colaatje in de hand, over ons Indonesische avontuur.

Drie generaties, mijn vader, mijn zoon en ik, zijn voor het eerst in hun leven naar het Verre Oosten gevlogen om een paar weken lang dezelfde lucht te ademen, dezelfde vruchten te plukken, dezelfde steden te beleven als onze voorouders. Pure nieuwsgierigheid naar de geboortegrond van de oma van mijn vader, mijn overgrootmoeder, Maria Magdalena Watrin (1881).

Al zijn de steden sterk gemoderniseerd, toch duikt op elke straathoek wel een glimp van het oude Indonesië op. We bezoeken midden in Bandung een oude koffiefabriek, ‘Kopi Aroma’, die nog steeds op precies dezelfde wijze koffiebonen brandt als honderd jaar geleden. Ter herinnering aan de Nederlandse eigenaren hangen twee oude omafietsen aan het plafond. De antieke weegschaal die in de winkel staat, dateert uit het vooroorlogse Rotterdam. Iets verderop ligt het kruispunt met de Jl. Dago en de Jl. Riouw, dat nog minstens zo gevaarlijk blijkt als weleer. Kriskras boven de verkeersdrukte hangen dikke zwarte elektriciteitskabels, waarin de vlieger van mijn opa – toen in 1918 een jongen van tien – vast kwam te zitten, met een ernstige verminking van linkerarm en gezicht tot gevolg. In elk geval een reden voor mijn familie om naar Europa te verhuizen en nooit meer terug te keren, laat staan te praten over Indië. Mijn vader, zijn zussen en hun kinderen (onder wie ikzelf), hadden tot voor kort dan ook géén idee van hun Indonesische wortels. Hoe kan dat?

Kort na de millenniumwisseling kwam een honderd jaar bewaard familiegeheim aan het licht: de oma van mijn vader, Maria Magdalena (die getrouwd was met een Zeeuwse koloniaal, Jacob Rottier), bleek een Indonesische moeder te hebben gehad!

NIEMAND die dat wist!

Alleen een nicht van mijn vader uit Canada had een vermoeden, vanwege een passage in een boek geschreven door haar vader over zijn ervaringen met de Japanse bezetting in Indonesië. Hierin schrijft hij geenszins neer te kijken op de inheemse bevolking; zijn vrouw [de moeder van de nicht] is tenslotte een van hen. Dit bijzondere gegeven was tot voor kort zorgvuldig onder het tapijt geschoven. Pas toen dezelfde nicht bloed had laten prikken om deze Aziatische genen bevestigd te krijgen, kwam het bewijs boven water. Voor haar een schok (kennelijk), voor ons een eye-opener. Het grote waarom van mijn donkere haar, bruine ogen en gelige huid – in tegenstelling tot mijn blonde en blauwogige broer en zus – was in één keer opgelost. De verhalen over de melkboer konden voorgoed terug in de kast. Mijn moeder had zich ook niet laten verleiden door die stoere Spanjaard. Ze is ook geen eskimo. En ze had ook niet te veel koffie gedronken of chocoladevla gegeten tijdens de zwangerschap.

Sinds het grote familiegeheim was onthuld, hield mij nog maar één ding bezig: hoe Aziatisch ben ik dan met mijn 1/16de Indonesische bloed? Doe ik typisch Indonesische dingen? Heb ik een Indonesische mimiek (ik praat nogal met mijn handen)? Een Indonesische smaak (ik val op blond en blauwe ogen)? Een Indonesische kijk op de wereld (ik ga graag het conflict uit de weg)? En mijn humor, is die Indonesisch? En daarom voor niemand te volgen? De enige manier om hier achter te komen is naar Indonesië gaan en door het land trekken. Ik zou er onder meer de plekken bezoeken waar mijn overgrootmoeder is geboren en waar ze woonde en twee zoons (onder wie mijn opa) en een dochter baarde. Mijn rol als rootsreiziger was geboren. Ik zou voor het eerst in mijn leven samen met mijn vader (1/8ste Indonesisch) en mijn zoon (1/32ste Indonesisch) naar het Verre Oosten tijgen.

Ondertussen heb ik er vierenhalve week op zitten. Drie weken trok ik rond op Java in m’n eentje; mijn vader en zoon zijn tien dagen geleden aangehaakt. De laatste stad die we bezochten was Surabaya, de hoofdstad van Oost-Java en de op één na grootste stad van Indonesië én de geboortestad van mijn Indische overgrootmoeder. De oorsprong van ons Indonesische wezen nota bene. Tussen het eten van malse kikkerbilletjes door (ook voor het eerst in mijn leven) leg ik mijn zoon uit dat wij er niet waren geweest zonder haar: Maria Magdalena, zijn opa’s oma, mijn overgrootmoeder, zijn betovergrootmoeder. Een soort oermoeder. Het zal wel, zie ik hem denken. Hij is nu al de draad kwijt.

Op maandag 4 mei – toevallig de dag van onze dodenherdenking – wil ik het Ereveld Kalibanteng bezoeken. Daar ligt een halfzusje van mijn overgrootmoeder begraven. Een toepasselijker moment om onze in het door de Japanners bezette Indonesië overleden familieleden te herdenken kon niet. Mijn vader vindt het ook allemaal reuze interessant, maar het hele familieverhaal begint hem te duizelen. Het is dat mijn tante mij had verteld van het halfzusje. Maar mijn vader wist niet eens dat zijn oma nóg een halfzus had, naast nog twee andere halfzusjes. Enfin, hobbelend in de stadsbus dwars door Semarang doe ik een poging ons Indische verleden te ontrafelen, inclusief de escapades van mijn betovergrootvader, de vader van zijn oma…

‘Pappa, luister, het verhaal over jouw Indonesische voorouders is als volgt: er was eens een Amsterdamse heer, die midden negentiende eeuw allerhande handeltjes dreef op Java, van schoenen tot suiker, thee, peper en koffie. Ik heb het over mijn betovergrootvader, P.B. Watrin, jouw overgrootvader, en dus de vader van jouw oma. Hij kreeg vier dochters bij verschillende vrouwen. Twee van deze meisjes waren buitenechtelijke kinderen: jouw oma Maria Magdalena en haar zus Sophie, verwekt bij zijn njai – een “luxe” huishoudster in het koloniale Indië. Van deze njai hebben we geen naam, geen geboortedatum, geen sterfdatum, helemaal niets. Binnen zijn twee huwelijken – met mevrouw Meijboom en mevrouw Wijers-Wiegers – zijn de twee andere meisjes geboren: Tine en het nakomelingetje Paula. Jouw oma, Sophie, Tine en Paula zijn derhalve allemaal halfzusjes van elkaar. Kun je het nog volgen, pappa?’

Ik ga door met mijn verhaal: ‘Mevrouw Meijboom kwam na de geboorte van jouw oma over uit Nederland om te trouwen met de heer Watrin en om de eerstgeborene, jouw oma, te echten. Toen het eerste huwelijk van mijn betovergrootvader strandde, zijn de drie oudste dochters met zijn ex-vrouw, mevrouw Meijboom, teruggekeerd naar Europa. Pas jaren later, rond de eeuwwisseling, is Paula, de vierde dochter, geboren in het huwelijk met mevrouw Wijers-Wiegers. Toen was jouw oma Maria Magdalena als jong volwassen vrouw weer teruggekeerd naar Indonesië, waar ze met Jacob Rottier is getrouwd. Nu zijn we onderweg naar het Ereveld Kalibanteng, waar Paula, het halfzusje van Maria Magdalena, samen met haar zoontje Dick begraven ligt. Paula is altijd in Indonesië gebleven, waar ze tevens haar laatste adem uitblies, namelijk in dat jappenkamp. En haar graf gaan we nu bezoeken.’

Ik zie aan de verwonderde blik van mijn vader dat de puzzelstukjes van ons Indische verleden op hun plek beginnen te vallen.

Uiteindelijk komen we aan bij het Ereveld iets buiten Semarang. In het keurig gemaaide groene gras midden tussen honderden andere witte kruizen hebben we de namen van Paula en haar zoontje Dick gezocht en… gevonden! In het wit van de kruizen konden we tevens de data van geboorte en overlijden lezen. Paula was 42 jaar, haar zoontje pas acht. Het was 1945, de oorlog was in Nederland al voorbij. Maar Paula werd betrapt met een radiootje en moest dat met haar leven bekopen. Haar zoontje stierf een maand later van verdriet, zo is mij verteld.

Kortom, we weten wel zeker dat er Indonesisch bloed door onze aderen stroomt. Het is ook zo zichtbaar als wat door de donkere trekken van mij, van mijn zoon, van mijn tante en van sommige nichtjes. Slenterend door de straten van Bandung of Yogya dacht ik soms zelfs het gezicht van mijn opa te herkennen in de Indonesiërs die me voorbij liepen of naast me stonden bij de bushalte. Maar waarom het al die jaren verborgen is gebleven, daar kunnen we hooguit naar gissen. Misschien te confronterend vanwege het traumatische ongeluk van mijn opa in Bandung? Of misschien toch uit schaamte vanwege dat andere kleurtje? Mijn vader vindt de hele onthulling van onze Indonesische wortels even onbegrijpelijk als prachtig. Maar als hij zijn nicht uit Canada vertelt dat ik er een theatervoorstelling over zal maken, blijkt dat toch een gevoelige kwestie: of ik dan wel even toestemming wil vragen aan de hele familie…

Hoe dan ook, ik ben er ook trots op Indonesische wortels te hebben. Al reizend over Java en Bali voelde ik een sterke verbondenheid met de mensen. En sommige van mijn eigenschappen bleken wel degelijk typisch Indonesisch: al van jongs af aan ben ik dol op gember, mijn pink staat altijd een beetje omhoog (een kenmerk van de Javaanse Hofdans), ik kan makkelijk zitten op mijn hurken met hielen op de grond én ik heb ook jubeltenen (niet doorvertellen a.u.b.), maar het meest Indonesisch aan mij zullen mijn ogen wel zijn. Toen een Indonesische man me aansprak op straat in Yogyakarta, omdat hij zijn batik-artikelen aan mij wilde laten zien en – natuurlijk – als het even kon verkopen, liet ik mij gewoon als naïeve toerist overhalen om mee te wandelen naar zijn atelier. Terwijl we babbelden over batik en Yogya nam ons gesprek een onverwachte wending toen hij mij vroeg of ik niet soms Indonesische wortels had. Ik was verrast door zijn vraag, want ik had hem niet veel meer verteld dan dat ik uit Holland kwam. ‘Dat klopt!’ zei ik. ‘I knew it’, zei hij verrukt. Hij wees met twee vingers naar mijn ogen: ‘You have eyes from Surabaya.’


Najaar 2016 is de toneelvoorstelling Ogen van Surabaya te zien bij Productiehuis Zeelandia.

Beeld: Aditya Pratama/Flickr